Column
Eddy van Vliet
Kanttekeningen bij een nieuwe ziekte
Foto Lieve Blanquaert
Weinig leed bleef Vlaanderen bespaard. Brandschatting door vreemde troepen, de inquisitie, het analfabetisme, de Spaanse griep, de varkenspest, Brussel. De laatste jaren wordt het geteisterd door een nieuwe plaag. Een virale infectie waarvan de eerste symptomen werden waargenomen in de nabijheid van schminkspiegels in de gebouwen van Vlaamse televisieomroepen. Het virus gedijt het best onder sterke spots en komt tot volle wasdom als zijn slachtoffer regelmatig de Vlaamse huiskamer binnenkijkt.
De ziekte treft in de eerste plaats de lachspieren. Zij vervormen de mond dusdanig dat het slachtoffer bestendig met een glimlach rondloopt, hetgeen bij vrouwelijke patiënten meestal resulteert in een witter en egaler gebit. Ook vormen er zich opwaartse rimpeltjes rond de ogen. In een later stadium tast het virus het denkvermogen aan. Het slachtoffer ontwikkelt een clichématig taalgebruik en voelt zich geroepen zijn mening te formuleren over de meest uiteenlopende wereldproblemen. Het opent winkelcentra, leent zijn stem voor commercials, zit in panels, leidt quizzen waaraan het een imago van intelligentie ontleent, geeft startschoten bij wedstrijden van gehandicapte hardlopers, streelt het kopje van de winnende kanarie, en als de mensheid moet geholpen worden middels een geldinzameling staat het op de eerste rij. Het is onherroepelijk aangetast door het uit Vlaams minderwaardigheidscomplex ontstane b.v.-virus.
Zolang het slachtoffer zich onledig hield met tombola's en miss aardbei- en parlementsverkiezingen kon ik er nog mee leven. Als jongen van een groot Vlaams dorp waar jaarlijks de vette os werd gefêteerd en de ‘Vogeltjesmarkt’ haar eigen koning heeft, had ik weinig moeite met het b.v.-virus. Hieraan is een einde gekomen. Te veel besmette personen hebben de afgelopen jaren mijn weg gekruist. Aanvankelijk sloeg ik er geen acht op daar de eerste slachtoffers waarmee ik geconfronteerd werd het terminale stadium nog niet hadden bereikt.
Moe van de gala's, het zweet van sportkampioenen en verzamelaars van telekaarten wierpen zij zich meer en meer op de dichters, hierbij de poëzie weliswaar angstvallig mijdend.
Zij werden voor het eerst opgemerkt tijdens de jaren zeventig waarin de eerste grote poëziemanifestaties werden georganiseerd. Zij vielen nog niet echt op temidden van vuurspuwers, worstelaars en de buikdanseressen van Eddy Wally. Zij gaven de indruk iets gelezen te hebben en stonden ten dienste van de dichters over wie zij in een gelikte taal iets zinnigs trachtten te zeggen. Hoewel het glimlachsyndroom hun mondhoeken reeds had aangetast, viel ermee te leven. De jaren negentig brachten hierin definitief verandering. Het b.v.-virus is genadeloos. Het tast niet alleen de hersens van het primaire slachtoffer aan, het vermindert ook het denkvermogen van hij of zij die het in zijn armen neemt. Samen met de poëziemanifestaties hebben de televisiestations en de slechte smaak zich genadeloos voortgeplant.
De b.v.-patiënt beheerst nu de micro waarachter de stamelende dichter zijn innerlijke roerselen aan het publiek tracht te verkopen. Hij herinnert ons aan de voorspelling van Harry Mulisch dat het krantennieuws zou gedrukt worden op de achterzijde van de reclameboodschappen. De dichter is het voorwendsel geworden voor een publiek dat in hoofdzaak op de b.v. afkomt en deze b.v. is zich hiervan terdege bewust. Daar waar hij zich vroeger nog de moeite getroostte om met de hulp van een literair lexicon en enkele toegezonden krantenknipsels de dichter te introduceren, laat de huidige b.v. aan de dichter vragen wat hij over hem moet vertellen, daar hij - hoewel hij uiteraard wel eens de naam van de dichter heeft horen vernoemen - helaas de tijd niet heeft om zich in diens werk te verdiepen. Genietend van de vernedering bereidt de dichter de tekst voor van de b.v. die een veelvoud van zijn honorarium ontvangt en dankt na afloop van de poëzielezing de b.v. voor de prachtige woorden die hij sprak.
En nu spreek ik over de beschaafde b.v. die zich verwaardigt om de dichter op voorhand een tekst te vragen. Ook dit type b.v. sterft stilaan uit en maakt plaats voor een nieuw specimen. Het vlotte en humoristische type dat uitsluitend eigen succes nastreeft. Het wil koste wat het kost scoren, liefst ten detrimente van de dichter en diens werk. De bon-mots en de wervelende woordspelingen vliegen door de lucht. Hij drinkt het applaus en spuugt het teveel uit in het gezicht van de dichter. Het publiek, doordrenkt van de gulle Vlaamse lach, luistert afwezig naar geprevelde poëzieregels waarin moeders sterven, geliefden verraad plegen, kanker heerst en moslimmeisjes worden verkracht. De dichter eindigt met de klassiek geworden zin ‘tot slot lees ik u het volgende gedicht voor’, om nadien plaats te maken voor de b.v. die in een gesponsorde outfit een danspasje maakt.
Tijdens de pauze tref je de dichter aan in een koud verlichte gang, gezeten achter een tafel waarop enkele van zijn bundels liggen. Zij worden doorbladerd door een vijftal toehoorders terwijl de overige negenhonderdvijfennegentig naar een handtekening hunkeren van de b.v. Onder aftrek van de auteurskorting koopt hij zijn eigen bundel, schenkt hem verlegen aan de b.v. en inhaleert glimlachend het gevreesde virus.
Daar lijden des dichters is, hoop ik dat de nieuwe trend zich verderzet en de dichter in de toekomst nog uitsluitend zal voorlezen tussen twee commercials in, waarbij het de sponsors is toegelaten zijn gedichten te wijzigen en in publicitaire slogans te gebruiken. Het dragen van petjes en T-shirts met merknamen wordt vanzelfsprekend. Het volgen van assertiviteitscursussen en bewegingsleer wordt een verplichting. Samen met deze verplichting verdwijnt de oubollige gewoonte om de naam van de dichter op de affiche te vermelden. De naam van de b.v. volstaat. Nog even wachten en het is zover.
Voor hen die dit scenario nog een poosje wensen uit te stellen, werk ik momenteel aan een contract waarin gestipuleerd wordt dat de dichter erop staat ingeleid te worden door een onooglijke, half blind gelezen gnoom die het publiek toespreekt met een door verbittering en droefheid geslagen stem.
Of zie ik de toekomst te rooskleurig?