tijdens en na de Eerste Wereldoorlog heel wat zekerheden aan het wankelen hebben gebracht. Met haar sociale leemten, haar onrecht, beantwoordde de democratie nauwelijks aan de droom van broederlijkheid, het ideaal. Heel wat intellectuelen gingen op zoek naar een surrogaat ervoor, en hoopten op een ander maatschappijbestel. In aansluiting daarop ontstond later die cultus voor Mao, Castro, Pol Pot.
Maar in het verleden heeft Octavio Paz, die overal tegen de ‘autoritaire pest’ in het geweer kwam, de aanvallen tegen zijn persoon vaak beantwoord en hard teruggeslagen. Vijf jaar nadat Paz bij wijze van protest tegen het repressieve beleid van zijn regering, die een bloedbad had aangericht onder demonstrerende studenten, ontslag had genomen als ambassadeur in India, verscheen in 1973 een interview in Le Figaro littéraire onder de titel ‘Octavio Paz tegen Sartre en Fidel Castro’. Het was een gesprek vol woede en bijtende spot: ‘De politiek - die een héél ernstige zaak is - heeft Neruda en Aragon onteerd. Zij heeft Sartre belachelijk gemaakt. Als we ons er niet van kunnen afwenden, moeten we op z'n minst proberen ons er niet door te laten verblinden.’ Dat Sartre, zo ging hij verder, tijdens zijn eerste verblijf in Havana met geen woord had gerept over de misbruiken van het systeem, had hém - Paz-‘doen walgen’, evenals Sartres verwarde uitleg in 1973 na de ‘spontane bekentenissen’ van de Cubaanse dichter Heberto Padilla, die achter de tralies van Castro was beland. Na de auteur van Ouragan sur le sucre een ‘zondagsproletariër’ te hebben genoemd en een ‘Diogenes uit het zesde arrondissement’, had Octavio Paz er in dat zelfde interview aan toegevoegd dat waar de Griekse Diogenes in een ton leefde, Sartre ‘zich hulde in een wolk van woorden’.
Octavio Paz bekijkt dit wat vergeelde persknipsel uit 1973 vluchtig zonder het te herlezen, zwijgend, alsof hij de tijd inschat die sindsdien voorbij is gegaan.
Uw essays over de moderniteit zijn afgebakend met vragen over de rol van de literatuur en het lezen, die u bedreigd acht.
Aan de som van ongelijkheden waaraan de moderne samenleving lijdt, wordt nu een nieuwe ongelijkheid toegevoegd: de kloof tussen een minderheid die leest en een meerderheid die niet meer leest, of niet eens meer lezen kan en televisie kijkt. Daarmee zullen we moeten leren leven. We zien daar een scherpe scheidingslijn opduiken, die eens te meer doet denken aan Huxley's roman Brave New World, waarin alleen een minderheid toegang heeft tot echte wetenschap en basiscultuur. Boeken zouden wel eens opnieuw kunnen worden wat ze vroeger geweest zijn: een schaars goed. Hier duikt een nieuwe kloof op, zonder precedent, die niets te maken heeft met afkomst, zoals tijdens het Ancien Régime, en ook niet met bezit, zoals in de huidige democratieën, maar wel met kennis. En dat is niet zonder gevaar voor de democratie.
Onze kwalen zijn deels te wijten aan de aard zelf van onze beschaving, die alles tot consumptieprodukt maakt. Wereldwijd wordt vandaag de vraag gesteld: wat ben jij waard? Lichaam en ziel, boeken en gedachten, schilderijen en liedjes zijn koopwaar geworden. Op de Frankfurtse Boekenbeurs had ik het over de karikaturale manipulaties waaraan men zich overgeeft onder het mom van literatuur, met medeplichtigheid van de media. Onder het bedrieglijke label van de ‘populaire cultuur’ worden te ernstige en dus ‘saaie’ werken uitgesloten, als er al niet een openlijke vijandigheid tot uiting komt tegen ‘ernstige’ literatuur. Alsof Plato, Aristoteles, Boccaccio, Rabelais, Cervantes, Swift ernstige lieden waren...
Hoe gooien we het roer weer om? Vrijheid, schrijft u, is de bewustzijnsommekeer, die er ons op bepaalde momenten in de Geschiedenis toe aanzet nee te zeggen.
Nee zeggen is het moeilijkste wat er bestaat in de moderne wereld, die steeds uniformer wordt. Daardoor dreigt de literatuur dood te vriezen. Wat ons vandaag vooral gevraagd wordt, is ja te knikken. En het systeem heeft al langere tijd zo'n onverzadigbare behoefte aan jaknikkers dat men tijdens de grote politieke showprocessen van deze eeuw zelfs denkbeeldige misdaden wilde laten bekennen, om aldus de beklaagden tot hun eigen aanklagers om te toveren. Want vandaag heeft zelfs de beul behoefte aan slachtoffers die ja knikken.
De ware literatuur staat onverschillig tegenover wetten, tegenover de logica van de markt met zijn ingeblikte best-sellers. Zonder rebellie geen literatuur. In de moderne subversieve traditie van kritiek en rebellie heeft de poëzie vanaf de negentiende tot in de twintigste eeuw een niet onaanzienlijke rol gespeeld. Men zal weer moeten aanknopen bij die initiële impuls van de grote twintigste-eeuwse literatuur, die noch conformistisch noch geruststellend was, maar kritisch, vaak agressief, en zichzelf het verbod oplegde de lezers en hun vooroordelen te vleien, modes na te volgen. Dat was een literatuur van schrijvers die niet bang waren alleen achter te blijven. Daarom vergeet ik nooit hulde te brengen aan die uitgevers die trouw zijn gebleven aan de grote traditie van hen die vanaf de achttiende eeuw regelrecht ingingen tegen de smaak en de moraal van de meerderheid. Dank zij hen zijn we niet helemaal afgestompt, verdoofd.
Zoals ik er in Frankfurt aan herinnerde, hebben de grote schrijvers uit het verleden ons getoond dat het schrijversambacht een belangeloos avontuur langs onverkende wegen is, een duik naar het hart van de taal. Daarom dienen wij, schrijvers van vandaag, dit eenlettergrepige woordje te herhalen dat het begin markeert van de moderne literatuur: nee.
In uw geschriften komt u vaak terug op de eclips waaraan de dichter onderhevig is in een wereld waarin poëzie ‘veroordeeld is wegens anachronisme’.
Jazeker, dit is een nieuw feit in de moderne wereld. Men kan zich de vraag stellen wat de literatuur uit de twintigste eeuw zou zijn zonder Rilke, Eliot, Pessoa, Valéry, Char, William Carlos Williams, en anderen...
De poëzie is de oudste kunst. Vanaf het ogenblik waarop mensen zijn beginnen te spreken, hebben ze gedichten bedacht en gezegd. Poëzie is eigenlijk gesproken taal, spraak en geen schrift. Maar de moderne poëzie is eerder schrift dan spraak. Na de kloof die in de achttiende eeuw is ontstaan, heeft het symbolisme, dat zo creatief was op het vlak van de taal, de poëzie nog verder van het publiek verwijderd. Vandaag is het liedje in de plaats gekomen van de volkspoëzie. Maar het gesproken woord als daad kan het schrift overleven. Tenslotte had Homerus er geen enkele behoefte aan dichters of denkers te lezen die hem vooraf waren gegaan. Er zullen dus uitwegen gevonden worden via de nieuwe mogelijkheden van klank en beeld. De maatschappij die op komst is, zal erg weinig lezen, maar zij zal lezen. Een cultuur waarin het culturele erfgoed niet wordt doorgegeven, is onvoorstelbaar.
Wat is volgens u het echte gevaar van de gewenning aan de televisie?
De gewoonte om van het ene item naar het
andere te zappen, van de ene zender naar de andere, creëert een geestelijke verstrooid-