Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1999 (1999)

Informatie terzijde

Titelpagina van Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1999
Afbeelding van Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1999Toon afbeelding van titelpagina van Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1999

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1999

(1999)– [tijdschrift] Queeste–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het boecken maken en heeft gheen eynde
Elsa Strietman

Naar aanleiding van: Mariken van Nieumeghen & Elckerlijc. Zonde, hoop en verlossing in de late Middeleeuwen. Vertaald door Willem Wilmink. Met een inleiding en een teksteditie door Bart Ramakers. Amsterdam, Prometheus/Bert Bakker, 1998. Nederlandse Klassieken, deel XIII(241 blz.) ISBN 90-351-1837-5.

Herinnert U zich ze nog wel, die goudkleurige bandjes van het Klassiek Letterkundig Pantheon of de groenige van de Zwolse Drukken en Herdrukken of de wat groezelig uitziende Klassieke Galerij deeltjes die altijd op oorlogspapier gedrukt leken te zijn en vooral in de afgebeelde houtsneden de indruk gaven datje iets echt ouds in je handen had? Zelfs studenten konden zich die boeken veroorloven en vaak lagen ze ook wel bij een tweedehands boekwinkel, volgekrabbeld door de vorige gebruiker.

Helaas, het is een herinnering die niet gedeeld wordt door onze huidige studenten: edities zijn al lang financieel niet meer interessant voor uitgevers en worden bovendien in het huidige academische klimaat, althans in Engeland, niet echt als volwaardige wetenschappelijke bijdragen beschouwd; er zit te weinig theorie en te veel filologie in en ze hebben iets... nu ja, ambachtelijks. Ik heb de indruk dat in Nederland dat tij een beetje aan het keren is en dat er weer waardering is voor de editie en, in het kielzog daarvan, een gezonde wil om onze oudere letterkunde bereikbaar te maken voor academisch en niet-academisch geïnteresseerden.

De studie en het onderzoek op het gebied van de oudere letterkunde is buitengewoon levendig in Nederland en er is duidelijk behoefte aan nieuwe uitgaven van oudere teksten. Het combineren van een wetenschappelijk verantwoorde editie met een voor een wijder publiek aantrekkelijke en toegankelijke tekst is in de laatste jaren kennelijk mogelijk, en de reeks Nederlandse Klassieken, opvolger van Nijhoffs gelijknamige serie, is daarvan een mooi bewijs.

De twee teksten in dit deel van de Nederlandse Klassieken zijn niet bepaald verstoken gebleven van edities. Vanaf J. de Saint-Genois (1853) en J. van Vloten (1854) tot de tiende druk van C. Kruyskamp (1992) is Mariken steeds in herdrukken en uitgaven beschikbaar geweest. Hoewel een nieuwe editie, die van Coigneau, al weer een poos geleden uitkwam, in 1982, was die een model in z'n soort. Elckerlijc is waarschijnlijk de meest bekende van alle Middelnederlandse teksten, al dateert de oudste moderne editie van latere datum dan die van Mariken: een Engelstalige dubbeleditie van Elckerlijc en Everyman kwam uit in Gent (H. Logeman, 1892) kort daarop gevolgd door Den Spyeghel der Salicheyt van Elckerlijc van K.H. de Raaf (Groningen, 1897). Die van R. Vos (Groningen, 1967) mag dan al weer dertig jaar oud zijn, maar is in mijn opinie nog steeds de beste, vooral voor studenten.

Oudere edities worden nog steeds herdrukt, zoals de Mariken van C. Kruyskamp, die in 1992 de tiende druk haalde, of die van G. Knuvelder, die in 1980 een zestiende oplage zag. Dat is natuurlijk een

[pagina 87]
[p. 87]

bewijs van blijvende belangstelling, maar ook van gebrek aan nieuwe edities; de meest recente nieuwe uitgave van Elckerlijc bijvoorbeeld is die van M.J.M. de Haan en B.J. van Delden (Leiden, 1979) waarin alle bewaarde bronteksten bij elkaar gebracht zijn, maar waarin van een inleiding voor studenten niet zozeer sprake is.

Iets universelers dan het thema van Elckerlijc is moeilijk voor te stellen en het is dan ook niet verwonderlijk dat deze tekst de bron en de aanleiding is geweest voor een ware processie van vertalingen en bewerkingen. Liefst vier Everyman uitgaven zagen het licht in London tussen 1510 en 1535 (Vos a.w. blz. 22). Twee vertalingen in het Latijn, Chr. Yschyrius' Homulus (Keulen, 1536) en Macropedius' Hekastus (Utrecht, 1539) verzekerden Elckerlijc van internationale bekendheid en verspreiding. De bewerking in het Nederduits van Jasper von Gennep (Keulen, 1539) met de dreigende titel Homulus, der sünden loin ist der Toid werd op zijn beurt weer terugvertaald in het Nederlands, respectievelijk in 1556 en in 1608. Deze laatste uitgave verwijderde elke herinnering aan het katholieke verleden van de oorspronkelijke tekst en werd (dus) zeer populair in de noordelijke Nederlanden. Daarmee was het niet afgelopen, maar voor de verdere lotgevallen van Elckerlijc kan men terecht bij de editie van Vos.

De loopbaan van de Engelse text wordt efficient uit de doeken gedaan in G. Cooper en C. Wortham (eds.) The summoning of Everyman (University of Western Australia Press, Nedlands W.A. 6009, 1980). Dit is een verdienstelijke editie aangezien er ten volle aandacht wordt geschonken aan de continentale achtergrond van de tekst en de editeurs de moeite namen een speciale Engelse vertaling van Elckerlijc te laten maken (Jan Pritchard, 1980) om hun inzicht in de tekst te verdiepen. Zij geven aan dat de tekst, na de populariteit van Everyman in de zestiende eeuw uit het zicht verdween, gedeeltelijk doordat het zestiende-eeuwse Elizabethaanse drama het oudere toneel geheel en al in de schaduw stelde en ook, net als in de Nederlanden, omdat het besmet was met de herinnering aan het katholieke verleden. In de verzamelpassie van de achttiende eeuw werd Everyman herdrukt als curiositeit; als drama begon het de aandacht te trekken in het begin van de twintigste eeuw en is vanaf die tijd eigenlijk niet meer van het repertoire verdwenen.

Marikens loopbaan is minder intensief en internationaal geweest, maar mag toch ook niet onvermeld blijven. Behalve de bekende Vorsterman tekst (Antwerpen, 1515) verschenen er drie vroeg-zeventiende-eeuwse edities, waarvan de eerste (Utrecht: Herman van Borculo, 1608) een gekuiste versie was, dat wil zeggen, ontdaan van alle smetten van paapse Mariaverering en andere katholieke dwalingen zoals de mis en de eucharistie. De tweede (Antwerpen: Pauwels Stroobant, 1615) volgde het origineel, terwijl de derde waarschijnlijk een illegale druk is die van de editie van Stroobant gebruik heeft gemaakt.

In de achttiende eeuw verschenen er twee teksten die op de Utrechtse gebaseerd zijn, maar in de vroeg-romantische vorm van een ballade in strofen (Amsterdam: B. Koene, 1775/8; Amsterdam: H. Rynders, 1785). Een navertelling verscheen in een Duitse verzameling in de sfeer van de Gebroeders Grimm, J.W. Wolf, Niederländische Sagen (Leipzig, 1843), bewijs te meer dat Mariken, ofschoon om andere redenen dan Elckerlijc, lezers in heel verschillende tijden aansprak. Deze en andere zaken werden nog eens uitgebreid uiteengezet in de zorgvuldige editie die M.M. Raftery (Leiden, E.J. Brill, 1991) wijdde aan Marikens Engelse alter ego, Mary of Nemmegen dat in 1518 bij Jan van Doesborch in Antwerpen verscheen.

Raftery gaat in haar vergelijkende verklaringen steeds uit van de ‘dramatische’ Nederlandse tekst. Er is zoveel geschreven over Mariken als leesdrama, dat het Raftery vergeven moet worden dat ze in dit opzicht de handschoen weigert op te nemen en doorgaans aan de tekst refereert als aan een spel. Vergelijking met de Engelse tekst doet immers het dramatische karakter van ‘onze’ Mariken met nadruk naar voren komen: Mary of Nemmegen is ‘a lyttel treatise’ en, onder ons gezegd, niet bepaald ‘hot stuff’. Daar komt nog bij dat het veelgeprezen en -besproken en cruciale wagenspel van Masscheroen in Mariken in de Engelse versie afgedaan wordt met:

‘Than went Emmekyn and harde the playe. And the playe was of synfull lyvynge and there she saw hyr lyvyng played before hyr face. Than she began to be sory and take repentance. Than called the devell hyr for he wolde have hyr here it nat oute. But she wolde nat come, for by the playe she was all hole turned from her mysse lyvynge....’ (Raftery, a.w., blz. 34)

[pagina 88]
[p. 88]

Zowel Elckerlijc als Mariken en de verschillende vertalingen en bewerkingen zijn voornamelijk tot hun publiek gekomen in de vorm van leesmateriaal. Zelfs de veelgeciteerde vermelding van een opvoering van Elckerlijc op een rederijkerswedstrijd in Antwerpen in 1496 blijft een doodlopend spoor. Onderwerp en behandeling, taal en stijl van Mariken en Elckerlijc wijzen echter duidelijk naar rederijkers als auteurs en bovendien naar auteurs met een talent voor het drama: beide teksten blijken zich immers uitstekend te lenen voor opvoering en spreken op die manier een modern publiek aan dat zich misschien niet gauw aan de leesteksten zou wagen.

Min of meer recente bewijzen daarvoor waren een opvoering van Mariken, in een Engelse vertaling van Susan Roach, in Queens' College, Cambridge, in 1983. Voor de kenners verleende de zestiende-eeuwse zaal waarin de opvoering plaatsvond een extra dimensie, maar wat daar vooral duidelijk werd, was hoe effectief de tekst als drama werkte. De afgelopen zomer, tijdens het Negende Colloquium van de International Society for the Study of Medieval Theatre in Odense, werd Everyman vertoond op een wat kouwelijk pleintje. Het stond er propvol, de opvoering was nogal statisch, de acteurs een beetje onwennig, maar de mensen bleven kijken en je kon een speld horen vallen toen Elckerlijc door de Dood gedagvaard werd. Dwars door het medium van eigentijdse en moderne vertalingen of bewerkingen heen, blijven deze teksten aanspreken.

Opvoeringen van middeleeuwse teksten en spelen zijn in niet geringe mate het resultaat van een Angelsaksische belangstelling die zich ook steeds vaker richt op Middelnederlandse teksten. Die interesse is comparatistisch, vanuit een conceptie van het middeleeuws toneel als een (West-)Europees fenomeen in plaats van een uiting van, uitsluitend, taal- en cultuur-gebonden verschijnselen. Ze komt echter ook voort uit belangstelling voor het theater, vooral in Engeland waar toneel en acteurs op een zeer hoog niveau staan. Waar bij ons in Nederland W.M.H. Hummelen lange tijd een roepende in de woestijn was, werd in Engeland en ook in de Verenigde Staten de studie van middeleeuwse opvoeringstechnieken al veel eerder als een respektabele academische discipline beschouwd. Cooper en Wortham (a.w. blz. xlv) wijzen er in dit verband op dat één van de vroegste, en meest succesvolle, opvoeringen van Everyman plaatsvond in de Universiteit van Oxford, in 1934, onder leiding van de Anglist Professor Neville Coghill.

Trouwens, ook in Nederland zijn er veranderingen aan te wijzen: de Groningse groep Marot, met hun opvoeringen van vooral zestiende-eeuws toneel, is zo langzamerhand internationaal bekend en de publikatie van de lijvige en mooi uitgevoerde Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen (R.L. Erenstein hoofdred., 1996) draagt niet weinig bij tot een veel minder tekstgebonden visie op onze oudere toneelteksten.

Wat draagt deze editie van Wilmink en Ramakers nu bij aan het speeltooneel der Nederlandse letteren in het licht van het voorgaande? In de eerste plaats een makkelijk toegankelijke, niet te dure, editie van twee teksten die, wat de bezwaren tegen canonvorming ook mogen zijn, toch getuigen van een specifieke cultuur en in niet geringe mate een aantal kenmerken van die cultuur tot uitdrukking brengen: ‘'s Levens felheid’ bijvoorbeeld en de beleving van de dood, en de dood in het leven. Niet alleen als antiquiteit echter mogen deze teksten er zijn; ze hebben ons ook nu nog wel wat te zeggen en bovendien, ze zeggen het zo prachtig.

Dat is één van de aspekten van deze editie die mijn volle lof heeft: de hertaling van Willem Wilmink. Vertalen, of hertalen, is een van die taken die in gelijke mate voldoening schenken en frustratie oproepen en waarbij je alleen van één ding volstrekt zeker kunt zijn: je kunt het nooit iedereen naar de zin maken. Dat in het oog houdend, zal ik me beperken tot één van de weinige aanmerkingen die ik op Wilminks ‘abele’ hertaling heb. Het betreft het moment waarop Mariken berouw begint te krijgen:

 
Wat wil ic oec achterdencken? Besiet doch, siet,
 
Tes nu te verre comen om achterdincken. (vss. 613-614)

Wilmink geeft dit als volgt weer:

 
Achteraf kun je denken... als je toch ziet...
 
maar ik ben te ver heen om achteraf te denken.
[pagina 89]
[p. 89]

‘Achterdincken’ heeft een heel bepaalde betekenis hier, cruciaal in het proces van zonde naar hoop en verlossing dat zich in Mariken begint te voltrekken en dat zou duidelijk uitgedrukt hebben kunnen worden met, bijvoorbeeld:

 
Hoe kan ik aan berouw denken? Je ziet toch,
 
dat ik te ver heen ben om nog aan berouw te denken.

Hoe dit ook zij, ik wil geen spijkers op laag water zoeken en de prachtig vertaalde passages liggen voor het oprapen, passages die mij bij voortduring het sobere en effectieve vers van Nijhoffs religieuze spelen in gedachten brachten.

Het zorgvuldige vakmanschap van Ramakers heeft, wat mij betreft, het gouden evenwicht gevonden tussen een editie die zowel een academisch als een breder publiek zal aanspreken. Het ‘samen in een band’ van de twee teksten heeft de inleiding misschien in een keurslijf gedwongen, maar legt daardoor een, welkome, nadruk op het fenomeen ‘laat-middeleeuws (lees)drama’ dat de lezer zicht geeft op een genre waarin de specificiteit van de teksten ten volle tot z'n recht komt.

Binnen de reeks Nederlandse Klassieken mag deze editie dan wat anders gestructureerd zijn dan haar voorgangers maar dat op zichzelf is informatief voor studenten en editeurs-in spe: ‘het boecken maken en heeft gheen eynde...’

Adres van de auteur: New Hall, Cambridge, Groot-Brittannië


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Elsa Strietman

  • over Willem Wilmink

  • over B.A.M. Ramakers

  • over Anoniem Mariken van Nieumeghen

  • over Anoniem Elckerlijc