Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Raam. Jaargang 1974
Toon afbeeldingen van Raam. Jaargang 1974zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3,85 MB)

Scans (10,07 MB)

ebook (4,72 MB)

XML (1,49 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Raam. Jaargang 1974

(1974)– [tijdschrift] Raam–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

César Vallejo
Acht teksten
Vertaling: Theo Hermans

 
Vertrouwen in de verrekijker, niet in het oog;
 
in de trap, nooit in de trede;
 
in de vleugel, niet in de vogel
 
en in jou alleen, in jou alleen, in jou alleen.
 
 
 
Vertrouwen in de misdaad, niet in de misdadiger;
 
in het glas, maar nooit in de wijn;
 
in het lijk, niet in de man
 
en in jou alleen, in jou alleen, in jou alleen.
 
 
 
Vertrouwen in velen, niet meer in één;
 
in de bedding, nooit in de stroom;
 
in de broek, niet in de benen
 
en in jou alleen, in jou alleen, in jou alleen.
 
 
 
Vetrouwen in het raam, niet in de deur;
 
in de moeder, maar niet in de negen maanden;
 
in het lot, niet in de gouden teerling
 
en in jou alleen, in jou alleen, in jou alleen.

(5 oktober 1937)

[pagina 8]
[p. 8]

Er woont niemand meer in dit huis, zeg je; ze zijn allemaal weggegaan. De hall, de slaapkamer, de binnenkoer zijn onbewoond. Niemand is gebleven en iedereen is weg.

 

Maar ik zeg je: waar iemand weggaat, blijft iemand. Het punt waar ooit een mens is geweest, is nooit meer verlaten. Alleen die plaats is eenzaam, verlaten van menselijke eenzaamheid, waar nooit een mens geweest is. Nieuwe huizen zijn doodser dan oude, want hun muren zijn van steen en staal, niet van mensen. Een huis komt in de wereld, niet als het bouwen klaar is, maar als de mensen erin gaan wonen. Een huis leeft alleen van mensen, net als een graf. Vandaar die onontkoombare gelijkenis tussen een huis en een graf. Maar het huis voedt zich aan het leven van de mens, terwijl het graf zich voedt aan zijn dood. Daarom staat het eerste recht, terwijl het tweede neerligt.

 

Allen hebben het huis in feite verlaten, maar eigenlijk zijn ze allen gebleven. En niet de herinnering aan hen is gebleven, maar zijzelf. En ook zijn zij niet in het huis gebleven, maar zij bestaan voort dank zij het huis. Functies en handelingen verlaten het huis, per trein of per vliegtuig, te paard, te voet of kruipend. Wat in het huis achterblijft is het organisme, de ingebeelde of effektieve drijfveer. De stappen zijn weggegaan, de kussen, de verontschuldigingen, de vergrijpen. Wat voortbestaat in het huis zijn de voeten, de lippen, de ogen, het hart. De ontkenningen en bevestigingen, het goed en kwaad hebben zich verspreid. Wat voortbestaat in het huis, is het onderwerp van dit alles.

[pagina 9]
[p. 9]

Het verlangen verdwijnt met de staart in de lucht. Plots wordt het leven geamputeerd, zonder meer. In vrouwelijke strepen spat mijn eigen bloed over me en de hele stad loopt te hoop om datgene te zien wat eensklaps ophoudt.

 

- Wat gebeurt er hier in deze mensenzoon?, roept de stad en in een zaal van het Louvre huilt een kind van ontzetting bij het zien van een ander kind op een schilderij.

 

- Wat gebeurt er hier in dit mensenkind?, roept de stad en een grashalm schiet op vlak in de handpalm van een beeld uit de eeuw der Lodewijken.

 

Het verlangen verdwijnt ter hoogte van een opgestoken hand. En ik verberg me achter mezelf, spiedend of ik verderga in de diepte of daarentegen in de hoogte voorbijtrek.

[pagina 10]
[p. 10]

Kataloog van Beenderen

 
Met luide stem werd er geroepen:
 
- Dat hij zijn twee handen tegelijk laat zien.
 
En dit was niet mogelijk.
 
- Dat men terwijl hij huilt zijn stappen meet.
 
En dit was niet mogelijk.
 
- Dat hij een identieke gedachte denkt in de tijd dat een nul ongebruikt ligt.
 
En dit was niet mogelijk.
 
- Dat hij een dwaasheid uithaalt.
 
En dit was niet mogelijk.
 
- Dat een menigte zich plaatst tussen hem en een ander die op hem gelijkt.
 
En dit was niet mogelijk.
 
- Dat men hem met zichzelf vergelijkt.
 
En dit was niet mogelijk.
 
- Dat men hem tenslotte bij zijn naam noemt.
 
En dit was niet mogelijk.
[pagina 11]
[p. 11]
 
Ik bleef hier om de inkt op te warmen waarin ik verdrink
 
en om te luisteren naar mijn alternatieve grot,
 
nachten van gevoel, dagen van abstraktie.
 
 
 
In mijn amandelen sidderde de onbekende
 
en een jaarlijkse zwaarmoedigheid knarste binnen in me,
 
zonverlichte nachten, maanverlichte dagen, Parijse schemeringen.
 
 
 
En toch, uitgerekend vandaag, bij valavond,
 
verteer ik hoogheilige bestendigheden,
 
moederdagen, knappe dringende weelderige
 
tweekleurige achterkleinkinddagen.
 
 
 
En nog
 
geraak ik er, bereik ik mezelf in een tweepersoons toestel,
 
onder de vertrouwde morgen, de mist
 
die uit een ogenblik eindeloos opdoemt.
 
 
 
En toch,
 
nog steeds,
 
achteraan de komeet waarin ik
 
mijn gelukkige doctorale bacil gewonnen heb,
 
is het hier dat ik warm, luisterend, aarde, zon en maan,
 
over het kerkhof loop, onherkend,
 
links afsla, het gras splijtend
 
met een paar hendekasyllaben,
 
met grafzerkjaren, liters oneindigheid,
 
inkt, pen, bakstenen en kwijtscheldingen.

(24 september 1937)

[pagina 12]
[p. 12]
 
Wat baat het dat ik mezelf gesel met het vers
 
en geloof dat, in draf, de punt me volgt?
 
 
 
Wat baat het dat ik me een ei
 
over de schouder leg in plaats van een mantel?
 
 
 
Wat heeft het gebaat dat ik leef?
 
Wat heeft het gebaat dat ik sterf?
 
 
 
Wat baat het dat ik ogen heb?
 
Wat baat het dat ik een ziel heb?
 
 
 
Wat baat het dat mijn naaste ophoudt in mij,
 
dat het register van de wind begint in mijn wang?
 
 
 
Wat heeft het gebaat dat ik mijn twee tranen tel,
 
de grond uitsnik en de horizont ophang?
 
 
 
Wat baat het dat ik huil over mijn onmacht tot huilen
 
en lach om het weinige dat ik gelachen heb?
 
 
 
Wat baat het dat ik noch leef noch sterf?

(30 oktober 1937)

[pagina 13]
[p. 13]
 
Die als balling zal komen ging zoëven voorbij
 
om uit te rusten op mijn drievoudige ontplooiing;
 
zoëven kwam hij misdadig voorbij.
 
 
 
Zoëven kwam hij dichterbij zitten,
 
op een lichaam afstand van mijn ziel,
 
op een ezel kwam hij om me te verzwakken;
 
staande ging hij zitten, doodsbleek.
 
 
 
Zoëven gaf hij me al wat opgebruikt is,
 
de hitte van het vuur, het onmetelijke voornaamwoord
 
dat het dier uitbroedde onder zijn staart.
 
 
 
Zoëven sprak hij zijn twijfel uit
 
over verre veronderstellingen,
 
die hij met zijn blik nog verder verwijdert.
 
 
 
Zoëven
 
bekleedde hij het goede met de eerbewijzen waarop
 
het recht heeft krachtens de doortrapte dikhuid
 
door wat gedroomd is in mij en in hem gedood.
 
 
 
Zoëven plaatste hij zijn (er is geen eerste)
 
tweede verdriet vlak op mijn rug
 
en zijn derde zweet vlak op mijn traan.
 
Zoëven ging hij voorbij zonder te zijn gekomen.

(12 november 1937)

[pagina 14]
[p. 14]

Over de hoop

Ik voel deze pijn niet als César Vallejo. Ik onderga dit niet als kunstenaar of als mens, zelfs niet als een eenvoudig levend wezen. Ik voel deze pijn niet als katoliek, niet als mohammedaan of als ateïst. Ik heb alleen maar pijn.

Indien ik niet César Vallejo heette, zou die pijn nog precies dezelfde zijn.

Indien ik geen kunstenaar was, zou die pijn nog even erg zijn. Indien ik geen mens was, niet eens een levend wezen, zou die pijn nog even erg zijn. Indien ik geen katoliek was, geen ateïst of mohammedaan, zou die pijn nog even erg zijn. Vandaag voel ik pijn vanuit de diepste diepte. Vandaag heb ik alleen maar pijn.

 

Ik zie af, zonder verdere uitleg. Mijn pijn is zo diep dat ze geen oorzaak had maar toch haar oorzaak niet mist. Want wat zou die oorzaak zijn? En waar is er iets zo belangrijks dat de oorzaak zou ophouden oorzaak te zijn? Niets is de oorzaak. Niets kon ophouden oorzaak te zijn. Waarvoor is dan die pijn ontstaan, voor zichzelf? Mijn pijn is van de noordenwind en van de zuidenwind, zoals die kleurloze eieren die sommige vreemde vogels leggen van de wind. Indien mijn verloofde was gestorven, zou mijn pijn nog eender zijn. Indien ze me de keel hadden overgesneden, tot op de wortel, zou mijn pijn nog eender zijn. En zelfs indien het leven van een andere orde geweest was, zou mijn pijn nog eender zijn. Vandaag voel ik pijn vanop de hoogste hoogte. Vandaag heb ik alleen maar pijn.

 

Ik bekijk de ellende van de hongerlijder en ik merk dat zijn honger zo ver verwijderd is van mijn lijden dat, al vastte ik totterdood, er altijd nog een grashalm zou ontspringen op mijn graf. Zo is het ook met de minnaar! Hoeveel vruchtbaarder toch is zijn bloed, terwijl het mijne zonder bron is en zonder doel!

 

Tot nu toe geloofde ik dat al wat in het heelal bestond vaders of zonen waren. Maar zie, mijn pijn vandaag is vader noch zoon. Zij mist zoveel rug om te schemeren als ze borst te veel heeft om te dagen. In een donkere kamer geplaatst zou ze geen licht afstralen en in een verlichte kamer geen schaduw afwerpen.

Vandaag voel ik pijn, hoe dan ook. Vandaag heb ik alleen maar pijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • César Vallejo


vertalers

  • Theo Hermans


datums

  • 5 oktober 1937

  • 24 september 1937

  • 30 oktober 1937

  • 12 november 1937