Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Revisor. Jaargang 13 (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Revisor. Jaargang 13
Afbeelding van De Revisor. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Revisor. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Revisor. Jaargang 13

(1986)– [tijdschrift] Revisor, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

Het daghet intertekstueel

De gedichten van Rein Bloem, C.O. Jellema en Jan Kuijper zijn geschreven op verzoek van Chris Keulemans, en samen met ‘Het daghet inden oosten’ (uit het Antwerps liedboek van 1544) als muizetrapje onder de titel Het daghet intertekstueel uitgegeven door zijn Boekhandel De Verloren Tijd te Amsterdam. Vijf (van de 25) exemplaren waren bestemd voor de deelnemers aan de reeks causerieën ‘Tegendraads lezen’, die in november en december 1985 in de boekhandel heeft plaatsgevonden.

Het daghet inden oosten

 
‘Het daghet inden oosten, Het lichtet overal.
 
Hoe luttel weet mijn liefken, Och, waer ick henen sal.
 
 
 
Och warent al mijn vrienden dat mijn vijanden zijn!
 
Ick voerde u uuten lande, Mijn lief, mijn minnekijn.’
 
 
 
‘Dats waer soudi mi voeren, Stout ridder wel gemeyt?
 
ic ligge in mijns liefs armkens Met grooter waerdicheyt.’
 
 
 
‘Ligdy in uus liefs armen? Bilo, ghi en segt niet waer!
 
Gaet henen ter linde groene, Versleghen so leyt hi daer!’
 
 
 
Tmeysken nam haren mantel Ende si ghinc eenen ghanck
 
 
 
Al totter linde groene, daer si den dooden vant.
 
 
 
‘Och, ligdy hier verslaghen, Versmoort in al u bloet?
 
dat heeft gedaen u roemen Ende uwen hooghen moet.
 
 
 
Och, lichdy hier verslaghen, die mi te troosten plach?
 
Wat hebdy mi ghelaten? So menighen droeven dach.’
 
 
 
Tmeysken nam haren mantel ende sie ghinck eenen ganck
 
 
 
Al voor haers vaders poorte, die si ontsloten vant.
 
 
 
‘Och, is hier eenich heere Oft eenich edel man,
 
die mi mijnen dooden Begraven helpen can?’
 
 
 
Die heeren sweghen stille, Si en maecten gheen geluyt.
 
dat meysken keerde haer omme, Sie ghinc al weenende uut.
 
 
 
Si nam hem in harer armen, Si custe hem voor den mont
 
In eender corten wijlen Tot also menigher stont.
 
 
 
Met sinen blancken swaerde dat si die aerde op groef;
 
Met haer snee witten armen Ten grave dat si hem droech,
 
 
 
‘Nu wil ie mi gaen begeven In een cleyn cloosterkijn
 
Ende draghen swarte wijlen Ende worden een nonnekijn.’
 
 
 
Met haer claer stemme Die misse dat si sanck,
 
Met haer snee witten handen dat si dat belleken clanck.

Bron: Antwerps Liedboek (1544)

[pagina 39]
[p. 39]

Rein Bloem
Antigones Wetten

 
In niets
 
gaat de zon op
 
elders dan hier.
 
 
 
Er is een rood
 
woord in te kleuren:
 
 
 
Gemeenschapzusterlijk.
 
 
 
Lief zal je liggen bij je
 
liefste en het is gedaan.
 
 
 
Geen mantel, geen termen:
 
je hebt te maken
 
zonder begeven.
 
 
 
Toon staat op toon,
 
scherp van de snede,
 
geplaatst zo het hoort,
 
bloedend zwart in wit.
 
 
 
Volgeschreven. Onbeschreven.
 
 
 
Woestijn is zij geworden,
 
ruw gegrepen wingerd toe
 
getrokken in langzame rots.
 
 
 
Om haar wintert het sneeuw
 
helder tranen aan de wimpers.
 
 
 
Velen bestonden vergeefs
 
het geluk gelukkig te zeggen -
 
tenslotte spreekt het
 
zich in treuren uit.

C.O. Jellema
Virgo

 
Zij was het meisje, maar zij had een man.
 
De minnaar sprak en dat beduidde dood.
 
De ridderzaal van het fatsoen gebood
 
te zwijgen, wit en hoog. Een graf waarvan,
 
 
 
toen zij het inzag, naar een graf zij vlood
 
dat leven inhield op een ander plan
 
dan zij van zich verwachtte, anders dan
 
haar blanke armen dachten, blank en bloot.
 
 
 
Zij had een man. - Toen zij de mantel nam
 
(boete en rouw, waarom geen haren kleed),
 
wist zij het einde: even nog verwijt,
 
 
 
eeuwiger zelfverwijt, begon, of tijd
 
op haar niet wreekte wat zij zingend deed,
 
gekkin, het klokkeluiden tot Hij kwam.

Jan Kuijper
Verslagen

 
Het daagt in 't oosten, het licht overal.
 
Een reeks van beelden heeft mij bang gemaakt.
 
Ik hou ze voor me, want dat jou iets raakt
 
wat mij geraakt heeft lijkt mij puur toeval.
 
Wat jij hier dan mee moet? Een beeld, vooral
 
wanneer het zich in het geheugen haakt,
 
dient niet voor het geredeneer verzaakt
 
dat mij verlaat tot ik erbij neerval.
 
 
 
De wulpse vrouwen in de Venusberg
 
zijn niet ontsproten aan jouw natte dromen:
 
niet kennelijk wellustig zag je eruit
 
terwijl je, in mijn bijzijn zonder erg,
 
uit Rome de vrome pelgrims zag komen.
 
Zij zwegen stil, zij maakten geen geluid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Anoniem Daghet in den Oosten

  • C.O. Jellema

  • Jan Kuijper

  • Rein Bloem