Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Revisor. Jaargang 20 (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Revisor. Jaargang 20
Afbeelding van De Revisor. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Revisor. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Revisor. Jaargang 20

(1993)– [tijdschrift] Revisor, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 34]
[p. 34]

J.P. Guépin
Aan de maan

Ik heb weer gedichten verzameld naar thema. Dit keer betreft het een gebed tot de maan om wel of juist niet te schijnen als de minnaar naar zijn geliefde snelt. Al deze gedichten zijn geschreven door dichters die hun voorbeelden bewust varieerden. Het voorbeeld was een uitdaging en als zodanig een inspiratie.

Het gaat er mij dus om die uitdaging te formuleren, net zoals ik dat in mijn andere artikelen en boeken over poëzie doe, te beginnen met mijn dissertatie The Tragic Paradox uit 1968. Toen ging het me om het probleem van het offer waar de tragediedichters hun dilemma's aan ontleenden. Nu gaat het simpeler om de imitatie van aardige poëzie van kenners door kenners voor kenners, net als de Erotische Geloftes of de Zwanezangen waar ik eerder over geschreven heb in De Revisor.Ga naar eind1.

Pas als de navolging getraceerd is wordt het mogelijk bepaalde aspecten typisch voor een tijd te achten; en als het gedicht te weinig op zijn eventuele voorbeelden lijkt om van navolging te spreken, kunnen we aannemen dat het originele juist typisch voor zijn tijd is.

De meeste gedichten zijn epigrammen. Ze zijn dit keer alle fictief, in tegenstelling tot de Zwanezangen die uiteraard vaak op de werkelijkheid stoelden, wanneer de dichter echt dacht dat hij dood ging. De gedichten horen tot het mini-subgenre van de Vota. Een Votum is een epigram dat een gelofte, gebed of heilwens bevat in navolging van de wij-epigrammen uit de Griekse anthologie. Ze hebben iets naïefs en zijn dus vaak pastoraal, maar het subgenre kan uiteraard uitgebreid worden tot stadsgedichten en elegieën. Ik begin met twee Griekse epigrammen die eigenlijk heel anders zijn dan hun navolgingen uit de renaissance.

Nummer 1 is van de pastorale dichter Bion uit de tweede eeuw voor Christus.Ga naar eind2. Het epigram begint met de titulatuur van de avondster (die de planeet Venus is), bij wijze van plechtige aanhef voor het gebed. Er zijn geleerden geweest die dachten dat het gedicht een hymne was waarvan alleen het begin was overgeleverd. Maar dat is niet zo; de tegenstelling tussen de plechtige aanhef en de lichtzinnige aanleiding is expres en dus een beetje burlesk. De spreker is van plan een serenade, een komos, aan zijn vriend te gaan brengen.

Nummer 2 is van Philodemos van Gadara uit de eerste helft van de eerste eeuw voor Christus,Ga naar eind3. een epicureïsch filosoof uit Napels. We hebben hier dezelfde pompeuze aanhef. We zullen die nog vaker tegenkomen bij onze Vota tot de maan. Hier wordt de maan als getuige in het slaapvertrek toegelaten.

Na zo de twee antieke bronnen te hebben neergezet, volg ik nu eerst even de fortuin van de avondster. Zo'n wat onzinnig maar ingewikkeld uitgewerkt idee (het licht van de maan staat tot dat van de avondster als het licht van de avondster staat tot dat van de overige sterren) wordt typisch alexandrijns gevonden. Er zijn vertalingen in de zestiende eeuw van de geleerde dichters Tolomei en Baïf, en in de achttiende eeuw van Chénier en Bilderdijk.

Je moet het motief nemen zoals het is, want het is zo onwaarschijnlijk dat het niet makkelijk inspireert tot aannemelijke variaties, zoals dat met gebeden tot de maan, waarin de humanisten het thema veranderden, wel het geval is. Je kunt je er immers meer bij voorstellen als iemand de maan vraagt je weg te beschijnen of juist niet.

Ik ken maar een navolging, en wel van de grote Tasso (3)Ga naar eind4. die Bions idee aannemelijker maakt door

[pagina 35]
[p. 35]

alle sterren te vragen de minnaar bij te schijnen. In het eerste couplet het overbekende petrarkistische concetto dat de ogen van de geliefde (hier van alletwee) schitteren als sterren. In het tweede een toespeling op het idee dat de planeten en sterren leven, en op de astrologie, die het lot van verliefden bepaalt en op de ‘katasterismoi’, de apotheosos van mythologische figuren tot sterrenbeelden, waardoor de hemel met een meelevend gezelschap bevolkt wordt.

In het eerste couplet van het sextet wordt Leander als voorbeeld genoemd die door het helder schijnsel van de maan begeleid werd toen hij de Hellespont overzwom naar zijn geliefde Hero (Ovid., Her. xviii, 59-60).

De populariteit van het epigram van Bion heeft de jonge Dordtse dichter in het Latijn Hoeufft omstreeks 1780 verleid tot een parodie, een gebedje tot het dwaallicht (4).Ga naar eind5.

De situatie is heel anders in Wilhelm Müllers gedicht (5) uit de door de muziek van Schubert onsterfelijk geworden cyclus Die Winterreise. Je moet wel heel wanhopig zijn om te verwachten dat een dwaallicht je naar het huis van een onbekende ‘liebe Seele’ zal brengen. Het is goed mogelijk dat Hoeufft en Müller een gemeenschappelijk voorbeeld hadden, dat dan zeker Frans is geweest, want Hoeufft ontleent wel meer aan de Fransen, ook al verklaarde hij in zijn voorwoord dat zijn voorbeelden bovenal Navagero en Flaminio waren; wat in het algemeen geldt voor het door hem beoefende subgenre; 't zijn Vota. Müllers ik droomt over wat hij niet heeft, hij is vervreemd: ‘Fremd bin ich eingezogen,/ Fremd zieh ich wieder aus’; zo luiden de eerste regels van zijn cyclus.Ga naar eind6. Dat is romantiek; klassieke dichters kunnen zich niet in deze wereld thuis voelen als ze hun christelijk geloof ernstig zouden nemen, maar ze voelen zich wel thuis in de conventies van de poëzie die ze beoefenen.

We stappen nu weer over naar de Italiaanse zestiende eeuw, waar twee dichters ongeveer gelijktijdig de Latijnse Vota hebben uitgevonden. Het zijn Navagero die zo aristocratisch was dat hij zijn gedichten niet had willen uitgeven en de zachtmoedige hoveling Flaminio.

Ik begin met Flaminio (6)Ga naar eind7. die Bion imiteerde door de maan in de plaats te zetten van de avondster en de strekking van het epigram omkeerde door de maan te vragen juist niet bij te lichten, maar met zijn eigen licht te schijnen. Die vervanging werd vergemakkelijkt doordat Philodemos (2) net zo'n hoogdravende aanhef tot de maan gericht had.

Het verzoek om niet te schijnen had Flaminio aan een wat langer epigram, eigenlijk een kleine elegie, van Navagero ontleend (7).Ga naar eind8. Het gedicht vertoont door zijn lengte meer motieven. De herder vraagt de nacht er voor te zorgen dat geen maan of sterren schijnen, want liefdesgeheimen staan op een lijn met de mysteriën van Eleusis. Er is echter een medeplichtige, de trouwe voedster, die dit keer trouw is aan de wensen van de vriendin, niet die van haar man. Nu mag de maan toezien, dat komt uit Philodemos (2); maar de lamp als getuige stamt uit een ander gedicht van Philodemos, Anth. Pal. v, 4:

 
Nadat, Philainis, je de lamp, vertrouwelinge
 
van ons geheim gesprek, met olie hebt gevuld,
 
ga dan, want Eros duldt slechts als getuige dingen,
 
en denk eraan dat je de deuren sluiten zult.
 
 
 
En, Xantho, jij en ik... jij liefdeminnend bed,
 
nu krijg je onderwijs in liefde: voortgezet!

Het zeventiende-eeuwse gedicht van Grisel (8) is duidelijk een imitatie van Navagero's Nox. Toch staat het, samen met een andere imitatie, in een veelgelezen bloemlezing getiteld Eros Baroque.Ga naar eind9. Wellicht waren het de duistere tinten, misschien is het gedicht voor mijn part barok, maar het is toch duidelijk dat je zo iets pas kunt waarderen nadat je vastgesteld hebt waar het een navolging van is. De eerste regel ‘voile de ton noir bandeau’ doet overigens denken aan Desportes' beroemde vertaling van Ariosto (13) waarin vs 6: ‘un noir bandeau’.

Hetzelfde probleem van toeschrijving aan een periode geldt voor Bellamy's gedicht tot de maan (9) waar de uitgever van deze Gezangen mijner Jeugd een blijk van romantische maanaanbidding in ontwaart, terwijl een ander maangedicht volgens hem eerder rococo genoemd moet worden.Ga naar eind10.

De dichter heeft kennelijk een rendez-vous afgesproken bij een paar bomen die niet genoeg bescherming bieden om er zich tussen te verbergen.

[pagina 36]
[p. 36]

Hoe Bellamy erbij komt dat de maan zijn terugweg moet beschijnen weet ik niet; ik vermoed in zulke gevallen alweer een Frans voorbeeld dat mij ontsnapt is.

Als je de maan vraagt niet te schijnen, kun je hem ook vragen wel te schijnen. Dat gebeurt dan ook in een gedichtje van Toscanus, een dichter die mij verder alleen bekend is als samensteller van een uitstekende bloemlezing Latijnse poëzie van Italianen, die in 1575 is uitgekomen (10).Ga naar eind11.

De Italiaanse dichter in het Latijn Molza toont zijn grootheid in twee originele variaties (11 en 12).Ga naar eind12. De eerste is tot de zon gericht, de tweede tot de maan. Je moet je situaties voorstellen om de twee epigrammen te begrijpen. De naam Alexis doet je denken aan de eerste regel van de Tweede Ecolge van Vergilius:

 
Formosum pastor Corydon ardebat Alexim.
 
 
 
De herder Corydon was verliefd op de mooie jongen Alexis.

Corydon en Alexis zijn door dit gedicht exemplarisch geworden voor het homoseksuele liefdespaar. Je moet je dus verbeelden dat je in beide gedichten van Molza het gebed van de ongelukkig verliefde Corydon afluistert. In het eerste geval bidt hij dat de zon de appels in de tuin van Alexis zal behoeden. In het tweede is Corydon zelf 's nachts op pad, hij zingt onderweg een gebed tot de maan. Hij hoopt dat Alexis ook op weg is en door de maan beschenen wordt, want als hij overdag in de zon zou lopen zou de zon zijn haar zengen en zou het stof zijn schoonheid schaden. De maan zorgt voor dauw in de ochtend, maar het goddelijk ambrozijn is nog beter.

De volgende grote dichter is Ariosto (13).Ga naar eind13. Hij koos de voor- en achterwaartse beweging van de terzine als equivalent voor de heen en weer golvende elegische maat in het Latijn. De puristische post-Pléiade dichter DesportesGa naar eind14. heeft het gedicht vertaald in een versvorm die een generatie daarvoor was geïntroduceerd door de geleerde Baïf: alexandrijnen die kruiselings staand en slepend rijmen; een maat die ook naar mijn gevoel de elegische maat het beste treft. Die vorm werd in de negentiende eeuw populair door Victor Hugo. Deze uitweiding dient om het gedicht van Ariosto een soort elegie te kunnen noemen.

De dichter klaagt dat de nacht die eerst veelbelovend donker was, nu door het heldere schijnsel van de sterren en de maan de gang door de stad naar zijn vriendin onmogelijk maakt. Hij verwenst de maan, die heimelijk haar minnaar Endymion bezocht had, ze had zich toen zeker laten omkopen met een schapevacht. In het couplet 31-3 staat een toespeling op Philodemos (2).

Het mythologische exemplum van Endymion (ook bij Toscanus 10) werd door bisschop Guidiccioni gecombineerd met Flaminio (6) in een bloemrijk sonnet (14).Ga naar eind15.

Ariosto's verwensingen heeft Marino uitgewerkt (15);Ga naar eind16. de maan is hier naar bed gegaan met Pan, de norse god uit Arcadië, waar ze haar horens aan te danken heeft. Ze moet in de onderwereld blijven, die ze toch al bezoekt als ze ondergaat (naar Ariosto, vs 4). Thessalische heksen stoften er op dat ze de maan naar beneden konden toveren.

De Zuid-Nederlandse seminarist Harduwijn heeft zich, denk ik, door Desportes' vertaling van Ariosto laten inspireren tot een originele variant (16).Ga naar eind17. Hier wordt de maan gevraagd met haar ‘vol-aanzicht’ te schijnen, om de minnaar in staat te stellen zich onder bescherming van de zwarte slagschaduwen van dat felle licht door de stad te spoeden. Dus weer een omkering: niet werd wel.

Ten slotte (17) een vers van Staring uit de afdeling Kleine Liederen, dat te bespiegelend is om een epigram ‘à la grecque’ te kunnen heten (vergelijk zijn ‘Herdenking’).

De maan wordt gebeden een baken te zijn en de hereniging van de minnaars te beschijnen. Dat stamt uit de traditie.

[pagina 37]
[p. 37]

1 Bion (tweede eeuw v.Chr.)
Aan de avondster

 
Avondster, gulden licht van lieve Venus, ster
 
en heilig sieraad van het blauwe uitspansel;
 
schoon zwakker dan de maan, toch even helderder
 
dan sterren, heil. Terwijl ik naar mijn herder snel
 
voor serenades, licht me bij als een lantaren,
 
omdat de maan vandaag wat eerder onderging.
 
Ik ben geen dief en niet als rover rond aan 't waren;
 
ik ben een vriend die 't in de liefde goed verging.

2 Philodemos van Gadara (eerste eeuw v.Chr.)
Aan de maan

 
Nachtfeestminnende dubbelgehoornde Maan,
 
schijn door de spleten van de luiken vrij naar binnen,
 
belicht Kallistion. U is het toegestaan
 
om toe te kijken hoe intiem we elkaar beminnen.
 
U zegent ons geluk, dat weet ik zeker, want
 
eens heeft Endymion uw eigen ziel verbrand.

3 Tasso (1544-1595)

 
Ik zie in de hemel vele sterren vonken,
 
ze zijn veel helderder dan meest zichtbaar,
 
zoals in de ogen van een minnend paar
 
er soms een felle schittering kan lonken.
 
 
 
Zijn zij daarboven ook van liefde dronken,
 
of maken ze hun meelij openbaar,
 
wanneer ze iemands listen en misbaar
 
zien, als rivalen met diens liefje pronken?
[pagina 38]
[p. 38]
 
Beminnelijke bakens, als Leander
 
al zwemmend, of ik lopend, eens verdwaalde?
 
Ge hadt me uw geleide niet misgund.
 
 
 
Och dat ge als een zon zo helder straaldet;
 
weest in mijn loop die her en der meandert
 
zo trouw als u maar leidster wezen kunt.

4 J.H. Hoeufft (1756-1843)
Aan het glimwormpje

 
Jij wurmpje, dwaallicht, dat een reiziger, die zwerft
 
in 't stille van de nacht, misleidt tot zijn verderf;
 
ik wil naar Pholoë door 't zwarte bos toe gaan,
 
geen sterren schijnen aan de hemel zonder maan.
 
 
 
Wees lief en leid mij als betrouwbare lantaren;
 
berokken mijn rivaal verdwalen en gevaren.

5 Wilhelm Müller (1794-1827)
Misleiding

 
Een licht danst vriendelijk voor me weg
 
ik loop het na door heg en steg,
 
ik volg het graag en vind het goed
 
dat ik als zwerver dwalen moet.
 
Alwie als ik zo droevig is
 
geeft zich graag over aan de list,
 
die achter schrik en nacht en ijs
 
hem warm verlicht een huisje wijst
 
met een lieve ziel er in -
 
alleen bedrog is mij gewin.
[pagina 39]
[p. 39]

6 Flaminio (1498-1550)
Aan de maan

 
O hemelpronkjuweel en koningin der sterren,
 
dubbelgehoornde maan, die langs de hemel spoedt;
 
ik haast mij naar mijn lief, dat met haar schoonheid verre
 
het mooiste meisje slaat dat schapen hoedt.
 
 
 
Dat niemand 't heimelijk bezoek kan achterhalen,
 
verberg, smeek ik, uw licht, blanke godin, daarom.
 
Er zij u 't recht gegund met eigen licht te stralen,
 
zo wordt ge eerlijker rivale van de zon.

7 Navagero (1485-1529)
Aan de nacht

 
Gij, goede Nacht, omhelst het land in duister zwijgen,
 
ge dekt het heimelijk gestoei van Venus toe.
 
Ik haast mij kussen van Hyella te verkrijgen,
 
weest gij op deze tocht, mij, bid ik, wel te moe.
 
 
 
Opdat er niemand is, die 't vrijen kan betrappen,
 
zorg dat de dikke lucht in dichter nevel grauwt.
 
Wie aan wie ook maar zijn verliefdheid durft verklappen,
 
hij is 't niet waard dat ooit een meisje hem vertrouwt.
 
 
 
Men hult niet slechts het geloofssymbool in tabernakels;
 
alsof zijn rite met Eleusis mededong
 
verbergt Cupido ook zijn dartele mirakels
 
en strafte meer dan eens een roddelende tong.
 
 
 
Een heeft er medelij, zij weet van mijn verhouding,
 
de voedster, zij heeft stipt haar plichten opgevat;
 
ze wacht me waakzaa bij de deur op, de getrouwe
 
en leidt me naarstig naar de boezem van mijn schat.
 
 
[pagina 40]
[p. 40]
 
Die uitgezonderd, Maan, als alles zwijgt, verstolen,
 
ziet, heilige, alleen gij op mijn liefde toe;
 
maar ook de lamp verlicht graag onze capriolen
 
en houdt de hele nacht de wacht bij wat ik doe.

8 J. Grisel (1567-1622)

 
Bind met een blindedoek
 
uw zilv'ren licht, verzoek
 
ik, nacht, begeerlijker
 
voor minnaars, heerlijker
 
dan 't stralen van de zon
 
mij ooit toeschijnen kon.
 
 
 
Ik bid u, steelse nacht,
 
dat u de snelle draf
 
beteugelt en de vaart
 
van uw gespan bedaart;
 
houdt toch uw wagen in
 
'k ga naar mijn herderin.
 
 
 
Ik wijd u op 't altaar
 
papaver, slaperig zwaar,
 
en een zwart offerrund,
 
dat u de rite gunt.
[pagina 41]
[p. 41]


illustratie
De Slaap en Endymion. Romeinse sarcofaag uit ca 230. Rome, Galleria Doria. De foto laat de rechterhelft van de voorkant zien. Endymion slaapt en Hypnos staat met grote vleugels over hem heen. Selene, de maan, stapt uit haar wagen, ze is kenbaar aan de uiteinden van de halve maan achter haar rug. De god van het huwelijk, Hymenaios, vliegt voor haar uit. Rechts de Herfst, boven de berggod Latmos (op wiens berg de liefdesnacht gebeurde) en de wagen van Selene getrokken door twee stieren. Een Amor draagt een fakkel, een andere speelt met de herdershond van Endymion.


9 Jacobus Bellamy (1757-1786)
Aan de maane

 
Vorstin des nachts, volschoone Maan',
 
Ai, doof een wijl uw' heldren luister,
 
En laat mij hier, in 't sombre duister,
 
Bij deze boomen staan!
 
'k Wil mij aan 't vraagend oog onttrekken,
 
En Gij, Gij zoudt mij hier ontdekken...
 
Neen! zuivre Nachtvorstin!
 
Begunstig mijne min!
 
Bedek u, voor het oog der volken,
 
Met een gordijn van dikke wolken,
 
Op dat de dwang, die 't al bespiedt,
 
Alom met arendsoogen ziet,
 
Mij hier niet moge ontdekken!
 
Neen! Laat mij hier toch veilig staan!
 
Doch wil, wanneer de tijd mij roept van hier te gaan,
 
Mij tot een Leidsvrouw strekken!

10 Toscanus (ca 1575)
Aan de maan, gelofte aan Iolas

 
Terwijl Iolas door de nacht
 
naar Galla's herdersstulpje snelt,
 
omdat hij naar haar liefde smacht
 
en door verlangen wordt gekweld,
 
 
 
o maan, beschijn hem in het donker
 
van 't stille woud in de vallei;
 
met 't zilver van uw stralenflonker,
 
licht hem goed op zijn voettocht bij!
 
 
 
Als u slaapt bij Endymion,
 
dat u dan die beloning won,
 
bid ik, dat in de morgenstond
 
Aurora 'n beetje later komt.
[pagina 42]
[p. 42]

11 F. Molza (1489-1544)
Aan de zon

 
Gij vader zon, die met uw hoge toorts de aarde
 
bevrucht en haar die bont gevarieerde pracht ontlokt;
 
ziet u de groene tak daar in die appelgaarde
 
die doorbuigt en gestut moest worden met een stok?
 
 
 
Zolang Alexis al te lang maar rond blijft zwerven,
 
zorg dat zijn appelboom die appelvoorraad torst,
 
en dat ze niet te snel door zonnegloed bederven,
 
of eerder vallen door een plotselinge vorst.

12 F. Molza
Aan de maan

 
O maan, een wandelaar verkort zijn dorstig pad,
 
door vroom u toe te zingen:
 
 
 
De mooie Alexis die de weg naar huis betrad,
 
geef hem uw zegeningen;
 
dat niet zijn zwarte haar in 't felle zonlicht grauwt
 
of stof zijn schoonheid schade,
 
en sprenkel ambrozijn op hem in plaats van dauw
 
en schenk hem uw genade.
[pagina 43]
[p. 43]

13 Ariosto (1474-1533)

 
O tot mijn schade helder als de dag,
 
slechte boosaardige en wrede nacht,
 
niet zoet maar bitter door die tegenslag!
 
 
 
Je leek bij 't rijzen uit het Stygisch zwart
 
zo donker, maar helaas, ik zie dat toch
 
de hemel erg veel toortsen mede bracht.
 
 
 
Jij maan, die op zo'n helder schijnsel pocht;
 
wat deed je toen je daalde naar die herder, naakt?
 
Ik denk dat je je te verbergen zocht.
 
 
 
Herinner je je nog die nacht doorwaakt
 
in de armen van je minnaar? Wel, bedenk
 
dan dat je licht me ongelukkig maakt.
 
 
 
De jouwe was niet zo, zoals ik denk
 
dat die van mij is, als het waar is wat
 
Endymion zie over een geschenk:
 
 
 
hij zei dat niet door schoonheid, maar nadat
 
hij als cadeau een schapevacht aanbood,
 
je daardoor liefde pas had opgevat.
 
 
 
Als liefde je het koude hart ontsloot
 
en niet je gierigheid, zoals men zegt,
 
weg dan dat licht dat mijn geluk afstoot.
 
 
 
Al wie de liefde heeft gekend, hij hecht
 
er aan dat zijn geheim verholen is,
 
opdat zijn minnares niet wordt berecht.
 
 
 
O al mijn vrolijkheid wordt droefenis,
 
is 't niet genoeg dat zij mij zoveel tijd
 
heeft laten zweven tussen hoop en vrees?
 
 
 
Nu kreeg ik bijna loon voor wat ik lijd;
 
maar al mijn plannen worden wreed verstoord,
 
voor vlucht heb ik mijn vleugels uitgespreid.
 
 
 
Maar loer dan maar door vensters en de poort,
 
je bastaardlicht mist toch voldoende kracht
 
dat het van buiten ons geheim opspoort.
 
 
 
O onbeschaafd onburgerlijk gedrag!
 
dat mensen op dit uur nog onderweg
 
zijn, als je in je bedje ronken mag.
 
 
 
Die vrijheid zij alleen maar toegezegd
 
aan echte minnaars wordt niet gegund
 
aan wie Amor geen slavernij oplegt.
 
 
 
O zoete Slaap, help mij dan als je kunt
 
en wat die Argussen betreft die om
 
me heen zijn, heb het op hun slaap gemunt.
 
 
 
Ik smeek en bid, men hoort mij niet, blijft stom;
 
intussen wordt het dag met dat geklaag,
 
helaas, 'k sta op, één stap, ik vlucht, keer om.
 
 
 
Verborgen in mijn mantel, 't hoofd omlaag,
 
ben 'k bijna binnen, 'k zie of hoor vlakbij
 
iemand die mij kan zien en ben verjaagd.
 
 
 
Wat moet ik doen? Wat kan ik nu nog, bij
 
die honderd ogen die zien waar ik loop.
 
Nu is 't moment voor ons geluk voorbij;
 
bedriegelijke plannen, ijdele hoop.
[pagina 44]
[p. 44]

14 Giovanni Guidiccioni (1500-1541)

 
O gij die zonder zonlicht weg zoudt kwijnen,
 
zilveren maan die pralend ommewaart
 
langs 't uitspansel met kristallijnen schijnsel
 
en beide hoorns aan weerszij hoogop schaart,
 
 
 
wil dat nog voor uw geestesoog verschijnen,
 
hoe lief u voor die zoete herder waart?
 
Laat dan uw licht van nu af aan verdwijnen,
 
dat thans de nacht met schijnbaar daglicht klaart,
 
 
 
opdat ik onherkend naar haar kan lopen
 
't bevriende zwijgen door, naar het terrein
 
waar 'k op een wederdienst van haar mag hopen.
 
 
 
Omdat het uur al naakt van 't samenzijn,
 
fnuik van 't verlangen niet zijn hoge vlucht,
 
want anders komt 't gevoel van onmacht terug.

15 Marino (1569-1625)
Aan de maan, die een keer door te helder te schijnen hem verhinderde naar zijn rendez-vous te gaan

 
Niet stralende godin, godin zonder genade,
 
noch puur, noch lief, noch schoon, niet helder en niet edel,
 
perverse Maan, die niet naar mijn gebeden taalde,
 
maar star en ijzig was als nooit in het verleden.
 
 
 
In 't oerwoud keerde uw karakter zich ten kwade
 
en in de hemel draagt ge horens als trofeeën;
 
niet in de hemel meer, want diep onder de aarde
 
dient u, vind ik, het hels geborchte te betreden.
 
 
 
Dat daarheen u uw wulps geveerde wagen sleurt,
 
daar komt uw vale kleur nog wel het beste uit,
 
die smoezelig door tal van vlekken is besmeurd.
 
 
[pagina 45]
[p. 45]
 
Of dat de norse god u in zijn armen sluit,
 
waar u zoveel van houdt, of, als ge langs de hemel zeult,
 
dat een Thessaalse heks u dooft met toverkruid.

16 Harduwijn (1582-1636)

 
O nacht-godinne schoon, o nacht-blinckende Maene,
 
Die met een silver-schijn aerd en de zee bebleckt,
 
Als door s'nachts duysterheydt uwen licht-waeghen treckt,
 
En u moor-peerden fris beposten s'hemels baene;
 
 
 
Die u somtijds verheught dobbel-hoornigh te staene,
 
En somtijts met een hooft half-sienigh spits ghebeckt.
 
En daernaer u gheheel en opentlijck ontdeckt,
 
Als ghy, des nachts cieraet, treckt u vol-aensicht aene;
 
 
 
Gehleydt my, bidd'ick u, onder een swarte schauw
 
Van u silver ghelaey tot mijn lieve Jonckvrauw,
 
Om wie ick lijden moet dees onrust en ellende.
 
 
 
Om wie ick langhs dees straet soo dickmael keer en wende,
 
Alleen en vreese-loos, soo ghy dick hebt ghedaen,
 
Als ghy om by u lief te rusten zijt ghegaen.

17 A.C.W. Staring (1767-1840)
Aan de maan

 
Toon ons uw luister, o zilveren Maan!
 
Rijs uit het meer.
 
Lach den zwervenden scheepling aan.
 
Straal, op 's wandelaars donkere baan,
 
In uw lieflijkheid neêr.
[pagina 46]
[p. 46]
 
Waar zonder hoop de Verlatene smacht,
 
Schemere uw gloor.
 
Waar, na troostelooze afscheidsklagt,
 
Blij hereenen de Minnenden wacht,
 
Brede uw glinstering door.
 
 
 
Schoon is de Dag, als zijn purpere gloed
 
Vorstelijk stijgt:-
 
Als hij zingend de ontwaakten groet!
 
Maar uw komst is den peinzenden zoet,
 
Gij, die flonkert - en zwijgt!
eind1.
‘Starings Herdenking iii, Rustieke geloftes sinds de zestiende eeuw’, De Revisor 194/4, blz. 64 e.v.; ‘Zwanezangen’, De Revisor 1989/4, blz. 40 e.v.; ook in mijn De Kunst van Janus Secundus, 1991.
eind2.
Bucolici Graeci, ed. A.S.F. Gow, 1952, Bion 11, blz. 163.
eind3.
Anth. Pal. v, 123; The Greek Anthology, the Garland of Philips, eds. A.S.F. Gow en N.L. Page, 1968, 9, blz. 356-7.
eind4.
T. Tasso, Rime 1, ed. F. Flora, La Letteratura Italiana 21, 1952, nr. 23.
eind5.
J.H. Hoeufftius, Carmina, 1905, nr. 69.
eind6.
Voor een maatschappelijke verklaring van deze vervreemding: P. Härtling, Der Wanderer, 1988.
eind7.
M.A. Faminius, Carmina, ed. F. Mancurti, 1e druk Padua, 1727, iii, 29.
eind8.
A. Navagero, Lusus, tekst en vert. A.E. Wilson, 1973, nr. 22.
eind9.
G. Mathieu-Castellani, Eros Baroque, 1975 (ook pocket), blz. 219, een ander navolging is van Godard, op blz. 218.
eind10.
J. Bellamy, Gezangen mijner Jeugd, ed. P.J. Buynsters, Zwolle z.j., blz. 53.
eind11.
C.G. Bottari, Carmina Illust. Poet. It., Florence 1719-1729, ix, blz. 370.
eind12.
F.M. Molza, Delle poesie volgare e latine, 1749, i, blz. 250.
eind13.
L. Ariosto, Opere minori, ed. S. Segre, 1954, nr. 9.
eind14.
Ph. Desportes, Divers amours et autres Oeuvres meslées, ed. V.E. Graham, 1963, blz. 38-40.
eind15.
L Baldacci, Lirici del Cinquecento, 1975, blz. 376. Endymion wordt op die manier gebruikt door Ronsard, Amours de Marie, nr. 25.
eind16.
G. Marino, Rime, 1609, blz. 26.
eind17.
J. de Harduwijn, De weerlijcke Liefden tot Roose-mond (1613), ed. O. Dambre, 1978.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.P. Guépin

  • Francesco Maria Molza

  • Philodemos van Gadara

  • Bion van Smyrna

  • Torquato Tasso

  • Jacob Hendrik Hoeufft

  • Wilhelm Müller

  • Jacobus Bellamy

  • Toscanus

  • J. Grisel

  • Andrea Navagero

  • Marcantonio Flaminio

  • Ludovico Ariosto

  • Giovanni Guidiccioni

  • Giambattista Marino

  • Justus de Harduwijn

  • A.C.W. Staring