Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ridderboek (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ridderboek
Afbeelding van RidderboekToon afbeelding van titelpagina van Ridderboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (34.33 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Editeur

Geert Warnar



Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ridderboek

(1991)–Henricus Pomerius, Anoniem Ridderboec–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De ridders

Over de wijze ridders en heren van hoge adel moet ik nu beginnen te spreken. Dit zijn de geestelijken die zich afgekeerd hebben van de wereld en alles wat daarbij hoort; zij hebben zich volledig in dienst van God gesteld. Zij hebben hun eigen wil geheel opgegeven en trachten zo veel mogelijk de koning na te volgen, niet alleen door zijn geboden te houden maar ook door Hem als voorbeeld te nemen; zij trachten te leven als Christus. Om dat te bereiken laten zij aardse vreugde en genot in henzelf afsterven en dan komt Christus in hen tot leven.

Dit gebeurt als de mens geen oog meer heeft voor zichzelf maar uit oprechte liefde de weg wil volgen die Christus is gegaan, zodat alles behalve Christus hem een straf is. Dit voelde Paulus ook, toen hij zei: ‘Ik ben voor de wereld een kruis, zoals de wereld dat voor mij is.’ Deze mensen zijn de schapen waarover Christus zegt in het evangelie: ‘Mijn schapen horen mijn stem.’ Och hoe goed luisteren deze mensen naar Christus' stem, naar de heilige leer die Hij deze schapen heeft verkondigd in het evangelie.

Deze mensen zoeken eer en daarom doen zij wat de koning hun opdraagt: ‘Wie volmaakt wil zijn, moet zijn kruis opnemen, zichzelf verloochenen en mij volgen.’ Zij aanvaarden het blijmoedig. Zij achten het een kleine moeite. Door hun brandende liefde voor Christus voelen zij wat Hij in het evangelie heeft beschreven: ‘Mijn juk is zacht en mijn last is licht.’ Deze last vergelijkt Augustinus met de pennen en veren van een vogel die het dier niet zwaarder maken maar juist van dienst

[pagina 67]
[p. 67]

zijn bij het vliegen. Want als men de vogel zijn veren en pennen afneemt, moet hij op de grond blijven. Wie geen gehoor geeft aan de raad van Christus, moet op aarde achterblijven; hij kan zich geestelijk niet verheffen.

De ridders hebben hun hoop vast op God gevestigd, en daarom zei ik dat zij gouden helmen dragen. Hun hoop is aangestoken met het vuur van de liefde en, zoals de zon het goud in de natuur kleurt, wordt hun hoop gekleurd door de warmte van de eeuwige rechtvaardigheid: Christus zelf.

Zij beschikken over uitstekende wapens, want de ridders onderhouden hun pantser van het geloof zeer nauwgezet als zij trachten de weg van de koning te gaan. Zij volgen de dappere ridders van weleer die met de koning hebben gestreden. Die oude ridders zijn martelaars, geleerden en heilige maagden die zich tegen de duivelse vijand hebben verzet met de kracht van hun deugd; niet met pijl en boog of lichamelijke kracht, maar met hoop en geloof. Want Beda zegt: ‘Alleen met het geloof kan men zich tegen de duivel verzetten.’ En David zegt: ‘Ik zal mijn hoop niet vestigen op mijn boog.’ En elders zegt hij: ‘De koning zal geen behagen scheppen in de kracht van het paard of de sterke beenderen van de mens maar in degene die hem vreest en hoopt op zijn barmhartigheid.’

De ridders hebben hun paarden getemd want dag en nacht houden zij hun lichamelijke natuur in bedwang met waken, vasten, bidden en andere arbeid. Zo worden hun paarden niet gemakzuchtig of weerspannig. De ogen van hun paarden hebben zij afgeschermd; geestelijken hebben immers hun ogen afgewend van wereldse rijkdom en weelde, van alles wat de bruid - dat wil zeggen: de ziel - zou kunnen hinderen. Zo kunnen zij zonder zorgen met de koning rijden. In de strijd laten zij de teugels vieren en leggen die in handen van hun leidsman. Want als zij worden aangevallen, in verleiding worden gebracht of onderweg dreigen te verdwalen, vertrouwen zij liever niet op zichzelf maar wel op hun prelaat of overste die de

[pagina 68]
[p. 68]

teugels van hun wil in handen heeft. Deze leidt de ridders op de goede weg en komt hen te hulp met raad, lessen en troost als zij in nood verkeren.

De ridders dragen het schild van lijdzaamheid altijd aan hun linkerzijde; alles wat hun overkomt, verdragen zij om Christus' wil. Hiermee verweren zij zich tegen hun vijand, zoals Gregorius zegt: ‘Men kan beter zwijgend woede verdragen dan deze met tegenspraak overwinnen.’ In hun hand dragen zij het zwaard van de Heilige Schrift waarmee zij zich beschermen tegen de duivel. Hun zwaard is altijd even scherp omdat zij dagelijks de heilige geschriften bestuderen en trachten te doorgronden, en zij leven in navolging van de heiligen.

Dit zijn dan de getrouwe edele ridders die het dichtst bij de koning rijden en de hoogste beloning krijgen als zij volharden tot het einde. Goede vriend, let wel dat ik zeg ‘volharden’ want het is zoals Beda zegt: ‘Alleen standvastigheid is de deugd die alle andere kroont.’ Men zegt dan ook: het begin kan wel behagen, maar de last moet men tot het einde dragen.

Goede vriend, dit schrijf ik omdat niemand op aarde zeker kan zijn. Ook al is zijn leven nog zo heilig, dan nog moet hij oppassen voor de eeuwige dood. Desgelijks kan niemand zo'n grote zondaar zijn of zo slecht leven, dat hij uiteindelijk niet toch in genade aangenomen kan worden. En daarom mag men niemand tijdens zijn leven veroordelen. Vele mensen hebben hun leven lang gezondigd maar ten slotte brak toch het uur van hun berouw aan en na de dood is hun het eeuwige leven ten deel gevallen - zoals de moordenaar die aan de rechterzijde van Christus gekruisigd werd. Andere mensen hebben dertig jaar of meer als kluizenaar in de woestijn doorgebracht, levend van hemels brood. Maar zij zondigden één maal zonder berouw en na hun dood gingen zij direct naar de afgrond van de hel.

Niemand kan vertrouwen op zijn deugden, maar evenmin hoeft iemand te wanhopen vanwege een gebrek aan deugd. Altijd moet men hopen op genade en tegelijk de eeuwige ver-

[pagina 69]
[p. 69]

doemenis vrezen. Men moet zich hierover niet verbazen, noch trachten dit te doorgronden. Want zoals Augustinus zegt: ‘Gods daden zijn dikwijls wonderbaarlijk en angstaanjagend maar Hij is altijd rechtvaardig.’ Wij kunnen dat niet begrijpen; het zou ons ook niet betamen. Daarom zegt Paulus: ‘Wie de almacht van God wil doorgronden, zal geen deel hebben aan Zijn glorie.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken