Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Roelantslied (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Roelantslied
Afbeelding van Het RoelantsliedToon afbeelding van titelpagina van Het Roelantslied

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.06 MB)

Scans (15.68 MB)

ebook (4.54 MB)

XML (1.15 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans van Dijk



Genre

poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
ridderroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Roelantslied

(1981)–Anoniem Roelantslied–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 223]
[p. 223]

Slotbeschouwing

In de zes hoofdstukken van dit boek is de traditie van het Roelantslied in omgekeerd chronologische volgorde behandeld, eerst de late uitlopers en aan het eind de oorspronkelijke Middelnederlandse tekst. Ik heb dat gedaan omdat de overlevering, vooral van het oudere deel van de traditie, zo gebrekkig is. Men kan nu eenmaal beter beginnen bij de late maar tastbare getuigen en dan via de fragmentarische teksten terugwerken naar het begin waarvan helemaal niets is bewaard, dan andersom. Nu deze weg is afgelegd wil ik in deze slotbeschouwing nog eens de voornaamste resultaten noemen.

Daar is allereerst de verhouding van het Roelantslied tot de andere teksten uit de traditie van het Chanson de Roland. Het is niet mogelijk gebleken de Middelnederlandse tekst (h) definitief in het stemma van Segre te plaatsen. De vraag waarom toch geen doorslaggevende argumenten voor die plaatsbepaling zijn te vinden, heeft mij lange tijd beziggehouden. Ik meen dat het antwoord ligt bij de methode van Lachmann, die alleen bruikbaar is wanneer gemeenschappelijke fouten in het tekstbestand kunnen worden aangewezen. En wat is een fout? In beginsel alles wat afwijkt van het archetype. Maar omdat wij het archetype van het Chanson de Roland niet kennen, berust het aanwijzen van fouten op het oordeel van onderzoekers over het variantenmateriaal. Daar wringt de schoen. Telkens weer wordt de meest logische, waarschijnlijke of fraaie variant oorspronkelijk genoemd en de andere fout. Het is tegen deze achtergrond niet verwonderlijk dat de superieure tekst van O in het stemma alleen staat in de α-tak tegenover alle andere teksten in de β-tak. Maar de mooiste tekst hoeft niet de beste te zijn in de zin van de tekstkritiek. Vooral waar het gaat om het Chanson de Roland, waarvan de ontstaansgeschiedenis zich zozeer aan onze waarneming onttrekt, moet ernstig rekening worden gehouden met bewerkers die de tekst verbeterd hebben. Als de bewerker van de ‘Version d'Oxford’ zo iemand is geweest dan behoeven de superieure

[pagina 224]
[p. 224]

trekken van O geen tekenen van ouderdom te zijn, integendeel, het kunnen in de zin van de tekstkritiek ‘fouten’ zijn.

Deze overwegingen ontnemen aan een veronderstelde gemeenschappelijke fout bij voorbaat elke kracht van argument. Het plaatsen van h in het stemma wordt een teleurstellende bezigheid. Men kan nog verder gaan en ook de waarde van het stemma zelf in twijfel trekken. Het is duidelijk dat de bespreking van deze problematiek, die grote gevolgen voor de tekstkritiek van het Chanson de Roland kan hebben, niet in de slotbeschouwing van een studie als deze thuishoort. De theorie van Lachmann en de wijze waarop die is toegepast op de teksten van het Chanson de Roland vallen buiten het bestek van dit boek. Ik heb mij uitsluitend willen bezighouden met de argumenten die zijn aangevoerd om het Roelantslied in het stemma onder β te plaatsen. Die zijn volgens mij aanvechtbaar. Bovendien zijn er indicaties - een gemeenschappelijke ‘fout’ van O en h en een vertaalfout - die plaatsing van h onder α aannemelijk maken. Wil men dus, ondanks de bezwaren die ik hierboven uiteengezet heb, toch het Roelantslied met behulp van gemeenschappelijke fouten in het stemma van Segre plaatsen, dan is een plaats onder α waarschijnlijker dan onder β.

In dit verband verdient ook het standpunt van Van Mierlo, de laatste neerlandicus die zich diepgaand met het Roelantslied heeft beziggehouden, in deze slotbeschouwing onze aandacht. Zijn opvattingen kunnen in twee opzienbarende conclusies worden samengevat: 1. het Roelantslied heeft nooit meer dan de Roncevaux-episode bevat, en 2. het Roelantslied vertegenwoordigt een ouder stadium in de traditie dan de ‘Version d'Oxford’. De eerste conclusie is het voornaamste argument voor de tweede. Van Mierlo, aanhanger van de traditionalistische ontstaanstheorie ten aanzien van het Chanson de Roland, meende dat de tekst zoals wij die kennen, een lange voorgeschiedenis heeft en zich geleidelijk heeft ontwikkeld uit primitieve liederen. Aan de episodes van de ‘Version d'Oxford’ liggen verschillende van dergelijke liederen ten grondslag en daar

[pagina 225]
[p. 225]

het Roelantslied in zijn ogen maar één episode heeft bevat, gaat het terug op een voorstadium van de ‘Version d'Oxford’.

Ik meen dat Van Mierlo met zijn eerste conclusie ongelijk heeft. Er zijn zoveel aanwijzingen dat de Middelnederlandse tekst de overige episodes wel heeft gekend - verwijzingen naar de andere episodes in de overgeleverde resten, in het proza van het volksboek en op de houtsneden in het volksboek en in Die alder excellenste cronyke van Brabant - dat zijn voorstelling van een episodisch Roelantslied niet langer houdbaar is. Wij moeten aannemen dat het op zichzelf opmerkelijke feit dat er uitsluitend tekstfragmenten van de tweede episode zijn overgeleverd, op toeval berust.

Met Van Mierlo's conclusie over de relatie van de Middelnederlandse tekst tot de Franse traditie, ligt het anders. Horrent heeft wel aangetoond dat zijn argumenten onvoldoende zijn maar daarom hoeft Van Mierlo's conclusie nog niet onjuist te zijn. Voor zover mijn onderzoek naar de plaats van h in het stemma (ondanks mijn twijfel aan de bruikbaarheid van de methode van Lachmann) resultaat heeft opgeleverd, wijst het op een localisering van h onder α. En dat is niet zo heel erg verschillend van Van Mierlo's conclusie ‘dat de redactie door onze bewerking gevolgd heel wat ouder en primitiever moet zijn geweest dan O’. Toch wil ik deze conclusie niet overnemen; zijn argumenten zijn daarvoor te zwak en de mijne eveneens. De methode van Lachmann en de fragmentarisch overgeleverde teksten bieden onvoldoende mogelijkheden voor een definitieve plaatsing van het Roelantslied in het stemma van het Chanson de Roland.

Deze onzekerheid heeft natuurlijk ook gevolgen voor het onderzoek van de resten van het Roelantslied. Bij de vergelijking met de teksten van het Chanson de Roland kunnen we nu immers niet selectief te werk gaan; we mogen geen onderscheid maken tussen nauwe verwanten en verre verwanten maar moeten alle teksten op gelijke wijze bij het onderzoek betrekken. Bij de keus uit de Middelnederlandse varianten moet de voorkeur worden gegeven aan de

[pagina 226]
[p. 226]

lezing die door enige andere tekst van het Chanson de Roland wordt bevestigd. Hoewel dit uitgangspunt in theorie grote problemen kan opleveren - Wat te doen wanneer twee Middelnederlandse varianten beide door de traditie van het Chanson de Roland worden bevestigd? - is mijn onderzoek op dit punt in de praktijk zonder moeilijkheden verlopen. Ik heb daarbij dankbaar gebruik gemaakt van het omvangrijke variantenapparaat in de kritische edities van Stengel en Segre en van de diplomatische edities van Mortier.

Uit de vergelijking van de Middelnederlandse resten met de traditie van het Chanson de Roland blijkt dat het Roelantslied weliswaar een vrije vertaling is maar dat de inhoud van het verhaal voor zover het de grote lijnen betreft, getrouw is weergegeven. De vrijheid van de vertaling komt voort uit de omstandigheid dat een Franse tekst in tienlettergrepige verzen met één rijmklank per laisse moest worden overgebracht in Middelnederlandse paarsgewijs rijmende verzen zonder strofenindeling. De werkwijze van de vertaler was dat hij (gewoonlijk) uit zijn grondtekst een essentieel gegeven koos, dat weergaf in een Middelnederlands vers en dit vervolgens met vulsel van eigen vinding uitbouwde tot een verspaar. Doordat hij alleen de belangrijke gegevens uit zijn voorbeeld overnam en zijn tekst terwille van het rijm weer uitbreidde, bevat het Roelantslied enerzijds minder en anderzijds meer dan zijn Franse voorbeeld.

In de tastbare resten van het Roelantslied kunnen drie groepen worden onderscheiden: de kleine perkamenten fragmenten (R, H, B, Ro) uit de veertiende eeuw, de papieren handschriftfragmenten (L) van omstreeks 1500 en de twee zestiende-eeuwse volksboeken. Zij behoren alle tot dezelfde tekstfamilie, die haar oorsprong heeft bij de vertaling van het Roelantslied uit het Frans. Waar de resten elkaar overlappen constateert men vele verschillen die meestal aan corruptie te wijten zijn. Soms kan een verschil worden verklaard als een opzettelijke verandering door een bewerker. Dat komt voor in de rijmtekst van het volksboek en het lijkt ook het geval met

[pagina 227]
[p. 227]

een passage in R, die waarschijnlijk sterk verkort is om de rol van Roelant mooier te maken dan zij is.

Een uitzonderlijke positie wordt ingenomen door de fragmenten L. Zij hebben deel uitgemaakt van een laat papieren handschrift waarin behalve het Roelantslied ook de religieuze roman Jonathas ende Rosafiere en een aantal liederen en gedichten hebben gestaan. Te oordelen naar het onverzorgde uiterlijk, het slordige schrift en de weinig professionele uitvoering moet het een erg eenvoudig handschrift zijn geweest. De tekst wemelt van de fouten die vaak van een groot gebrek aan kennis van het verhaal getuigen, een teken dat de kopiïst weinig belangstelling had voor wat hij schreef.

De laatste uitloper van de Middelnederlandse traditie wordt vertegenwoordigd door twee zestiende-eeuwse volksboeken waarin grote delen van het Roelantslied zijn opgenomen. Zij vormen daarom in kwantitatief opzicht de belangrijkste bron voor onze kennis van het Roelantslied. Maar de tekst bevat ernstig corrupte passages en is bovendien door de samensteller aangepast aan de verhaalconceptie van de Droefliken strijt. Op grond van het bronnenonderzoek van deze hybridische tekst kon een hypothese worden opgesteld over de relaties van de Droefliken strijt met verwante epische en historiografische teksten als de kroniek van pseudo-Turpin, het Roelantslied, de Roman der Lorreinen en Ogier van Denemarken. De veronderstelling dat er een met houtsneden verluchte druk van het Roelantslied moet hebben bestaan, verklaart de overeenkomsten van de Droefliken strijt met de pseudo-Turpin-vertaling in Die alder excellenste cronyke van Brabant. Deze relaties tussen de teksten hebben weer inzicht gegeven in de wijze waarop de stof over Karel de Grote, Roelant en de slag bij Roncevaux in de Antwerpse drukkerswereld rond het jaar 1500 is gebruikt.

Op dit punt van het onderzoek aangekomen ligt de vraag naar het publiek van het Roelantslied voor de hand. Ik heb steeds aangegeven wie volgens mij de gebruikers van de verschillende teksten uit de Middelnederlandse traditie zijn geweest. De oudere hand-

[pagina 228]
[p. 228]

schriften zijn wellicht gebruikt door professionele vertellers of voorlezers. Het eenvoudige handschrift L is mogelijk een repertoirehandschrift van een entertainer uit de jaren rond 1500 geweest maar het kan ook aangelegd zijn door een particuliere verzamelaar. Het volksboek Droefliken strijt is waarschijnlijk gemaakt om gelezen te worden door adel en rijke burgerij. Gebruikssporen in het overgeleverde exemplaar van VbA wijzen erop dat het boek ook door geestelijken is gelezen (en gebruikt bij de prediking?). Deze opmerkingen over het publiek kunnen niet meer dan voorzichtige veronderstellingen zijn. Hier ligt mijns inziens dan ook een belangrijke opgave voor verder onderzoek. Dat moet zich niet beperken tot het Roelantslied maar dient zich uit te strekken over genres of groepen teksten. Voor wat betreft het genre van de Karelromans hoop ik daar in de toekomst aan verder te werken. In dit proefschrift heb ik de geschiedenis van één tekst willen nagaan. Het is een traditie gebleken waarvan veel onzeker is maar ik heb getracht bij al die onzekerheid de weinige vaste punten aan te wijzen die er zijn, opdat het Roelantslied de plaats krijgt waar het recht op heeft, zowel in de Middelnederlandse letterkunde als in de traditie van het Chanson de Roland.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Strijt van Roncevale


auteurs

  • over Anoniem Strijt van Roncevale

  • over Anoniem Alderexcellenste cronyke van Brabant, Die