Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Voorwaarden voor hergebruik
    • Disclaimer
    • Voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid

Informatie terzijde

Het Roode Zeil. Jaargang 1
Toon afbeeldingen van Het Roode Zeil. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,76 MB)

Scans (302,79 MB)

ebook (4,08 MB)

XML (0,61 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Roode Zeil. Jaargang 1

(1920)– [tijdschrift] Roode Zeil, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 216]
[p. 216]

V.A. Dela Montagne

Overleden te Havre in Augustus 1915

Zijn beeld: kort en saêmgedrongen, met vaal-grove gelaatstrekken en lichtloos grijze oogen. Want schoon was hij niet, en ook had hij geen allures. Wanneer, veerend en druilend, hij u zocht te vervoegen, vóór hij één woord zei - een groet of een woord - keek hij eerst aan en omtrent u, met zichtbare opmerkelijke verlegenheid. Had hij iets bizonders u te vragen: hij kwam er niet dadelijk voor uit, doch sprak van zeer onverschillige zaken, tot gij zelf gewaar werdt dat hij wat anders in den zin had, en zelf het gesprek dan bracht op het terrein waar hij 't zoo graag hebben wilde: en hij was u innig dankbaar dat gij hem die wroeging hadt gespaard: misschien onbescheiden te zijn geweest.

Doch gauw, reeds bij de eerste conversatie, kondt ge bemerken, hoe fijn zijn geest was, met een zacht-ironischen glimp; hoe edel zijn hart. Wat hem aantrok: het was niet het grootsche, het geweldige, het monumentale, maar het subtiele, het gracelijke, het typische. Ja zeker, als ge met hem een museum bezocht, bleef hij vol begrijpende bewondering staan vóór een Rubens: maar als hij er een Jan Steen, een Brouwer of een Teniers, al was 't voor den zoóveelsten keer, ontdekte, dan kwam hij 't doek van

[pagina 217]
[p. 217]

dichtbij beschouwen, - met de hand zijn pince-nez vóór de oogen houdend, - om elk detail te proeven en stil er van te genieten. Sophokles, Shakespeare, Vondel: hij kende ze, en met een verrassend vaardige kennis van nuances kon hij van hun werk spreken; doch sappiger, genotvoller, meer uit het hart ging het, als hij 't hebben mocht over den leutigen inhoud van een oude klucht, over een mooi oud-Vlaamsch lied, of, onder de modernen, soms over Heine, Musset of Theodore de Banville. En wanneer hij, veelbereisd, u bijvoorbeeld in een Vlaamsche of Hollandsche stad rond mocht leiden: de kerken en kunstgebouwen toonde hij u en liet hij u waardeeren van op de beste plek, u vooral op elke bizonderheid opmerkzaam makend; doch zoodra dit in orde, troonde hij u vlug en blij meê langs oude kronkelige wegen, naar plaatsen waar de fraaiste gevels of aardigste opschriften waren te genieten, of van waar uit het oog onverwachts de zonbeschenen stad kon overschouwen in haar meest eigene pracht.

Aanvankelijk was hij geheel met zijn tijd meègegaan. En zelfs heeft hij zich verder altijd voor zijn tijdgenooten vol belangstelling en goeden wil getoond: bij bewonderde Peter Benoit, en met eene cordate vreugde volgde hij 't werk van Stobbaerts, Hens, Luyten en Door Verstraete. Voor de Vlaamsche letterkunde heeft hij echter niet immer zooveel geestdrift aan den dag gelegd. Fijnvoelend en fijnproevend zooals hij was, kon zij hem op den duur niet altijd voldoen. Zoo ging hij al meer en meer van haar vervreemden. Later kwam hij wel met de nieuw-levenbrengende jongeren in kennis, - en hij waardeerde meestentijds hun pogen - doch 't oude had toen reeds zijn speurderszin heel en al in beslag genomen. Ja, een

[pagina 218]
[p. 218]

typisch mooi vers van een haast onbekenden dichter, in een niet te vinden boek ontdekt, en dat hij bezat; een gevoelig liedje, in een oud ongebruikt liedtboeck; een kostelijk snaaksch tafereelken in een vergeten boerde: liefst sprak hij daar opgetogen van, en copieërde 't stuk, of, na een tijdje, liet het copieëren met zorg. En hij bleef intusschen toekijken, om er zich nog onder 't copieëren deugd aan te doen. Want hij droomde er ernstig van, binnen niet al te verren tijd, een bloemlezing uit te kunnen geven, keurig en aardig saêmgesteld uit de werken van onze kleindichters en tooneelschrijvers der XVe en XVIe eeuw, een boek dat Bouttats, van Sichem of Romein de Hooghe versierd hadden kunnen hebben. Maar dat zou ook geweèst zijn een daad van eenvoudige rechtvaardigheid.

Inmiddels verzamelde hij, met een vuur en een doorgezette kracht hem anders niet eigen, alle mogelijke of onmogelijke produkten onzer oude Nederlandsche drukkunst tot een zeldzaam mooie bibliotheek: hetzij om de literaire waarde van 't werk, zijn zeldzaamheid, of de aardigheid van den druk; hetzij om de daarin voorkomende prenten, of om het merk of den naam van een nog onbekenden drukker; of somtemets ook al omdat het Vlaamsche boek buitenslands, te Parijs, Rijsel of Douai van de pers was gekomen: en over zulke en andere vondsten schreef hij dan ten behoeve van het ‘Tijdschrift voor Boek en Bibliotheekwezen’ af en toe een kort, weinig opvallend, doch raak berichtje. Intusschen: wiegedruk, Vertroostinghe of Liedtboecksken, mocht hun toestand te wenschen overlaten, deed hij, opdat zij bewaard zouden blijven, dan door Weckesser of Desamblanx weêr schoonmaken en voorzien van een gepasten, bij voorkeur monastieken,

[pagina 219]
[p. 219]

kalfs- of zwijnslederen band, - waarop, zelfs niet in blinddruk, des eigenaars naam mocht worden gezet. Maar niettemin verkoos hij desnoods toch, boven een Grolierus of een Le Maçon, een Magnus-band, want Hollandsch...

Aldus was hij bescheiden en, waar geen bescheidenheid hulp kon bieden, Vlaamsch-en-Hollandsch gezind: omdat hij, in subtiele oprechtheid, bewust en soms onbewust, Vlaamsch-en-Hollandsch voelde.

 

Een naar binnen levende, een stille in den lande, levend en zingend voor stillen alleen: zoo was hij inderdaad. Niet lang nochtans, en niet veel, heeft hij gezongen: een paar verzenbundels heeft hij slechts tusschen '80 en '85 voortgebracht. Dadelijk verviel hij tot zwijgen. Naar den vorm Parnassiaansch - een fijne, teêrgevoelige, kieskeurige ziel komt in zijn verzen tot uiting, met af en toe wat lichte, zonnige ironie. Want zoo de man, zoo het werk. Het schoone geluid, dat wij aldus van hem hooren, is zacht en ingetogen: het is geen klank, die u bedwelmd meêvoert; het is een teeder en innig verzoek, en soms een stilschalksche bede die tot u worden gericht, en aan welker verleiding het u, zoo ge wat hart hebt, onmogelijk is te weérstaan. Den broozen, kieschen, welluidenden zang, 't fijne, aardige liedeken blijven u ook voor altijd bij; en zelfs neurt gij ze bij momenten onbewust, want diep in u, na; en dan meent ge plots, tot uw vreugde, den dralenden, naderenden stap te vernemen van dien eenzamen, bescheiden, maar in schoonheid genieten en geven vernuftigen en gullen, tegenover het leven waarlijk edeldenkenden en innig groothartigen mensch, die Victor Dela Montagne is geweest.

F.V. Toussaint van Boelaere.


Vorige Volgende

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Fernand Toussaint van Boelaere

  • over Victor Alexis de la Montagne


datums

  • augustus 1915