Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Segheliin. Codicologische, bibliografische en tekstkritische studie en editie (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Segheliin. Codicologische, bibliografische en tekstkritische studie en editie
Afbeelding van Segheliin. Codicologische, bibliografische en tekstkritische studie en editieToon afbeelding van titelpagina van Segheliin. Codicologische, bibliografische en tekstkritische studie en editie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.66 MB)

XML (3.61 MB)

tekstbestand






Editeur

Ingrid van de Wijer



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Segheliin. Codicologische, bibliografische en tekstkritische studie en editie

(1983)–Anoniem Seghelijn van Jherusalem–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 23]
[p. 23]

Hoofdstuk 3: Stemma-argumentatie

In zijn artikel ‘Over stambomen van handschriften’Ga naar voetnoot(1) stelt A. Dees een reconstructiemethode voor waarin gebruik wordt gemaakt van de volledige opsomming van beschikbare constellaties van stambomen voor een gegeven (niet te groot) aantal manuscripten. De opmerkingen over de structurele kenmerken enerzijds (distributie van twee of meer variante lezingen over het geheel der manuscripten) en de oriëntatiebeschrijving (kwalificatie) aan de andere kant, monden uit in de tegenwoordig bijna legio geworden vaststelling van nood aan inschakeling van de computerGa naar voetnoot(2): voor een gegeven corpus van vijf hss. loopt het aantal mogelijke constellaties immers al op tot 4336... Voor twee, en eventueel drie hss., met drie resp. tweeëntwintig combinatiemogelijkheden, lijkt hem echter de methode zonder computer nog net wel haalbaar. Wat bij ons dan weer de vraag oproept of het sop van niet-georiënteerde, onderliggende en georiënteerde structuren de kool wel waard is, want twee en drie hss. krijgt men ook zonder dat getheoretiseer wel onderling geordend. En lezers met enig redelijkheidsbesef zullen ook moeten toegeven dat zelfs een computer aardig warm zal lopen als hij, in geval van tien hss.,... ‘vele miljarden’Ga naar voetnoot(3) mogelijke bomen te verwerken krijgt. Als hij dan nog het bos ziet... Trouwens, Dees zet zelf zijn hele aanpak op de (beboste) helling wanneer hij beweert dat er ‘enkele practische moeilijkheden (zijn) die we tot nog toe buiten beschouwing hebben gelaten, maar die zeer reëel de boven beschreven procedure in gevaar kunnen brengen. Tweeërlei storende invloeden kunnen namelijk tot gevolg hebben dat zich in de lijst van toegelaten en uitgesloten combinaties, opgesteld door vergelijking van de voorhanden zijnde handschriften, inconsistenties voordoen. Deze storende invloeden zijn de toevallig gelijke veranderingen en de meervoudige afstamming’Ga naar voetnoot(4).

[pagina 24]
[p. 24]

Wij houden het in onderhavig hoofdstuk bescheiden - d.i. dus zonder computer. We volgen wel Dees' (tegenover de computer alternatieve) suggestie om ‘zelfs een geval van zes of zeven handschriften (...) eerder te behandelen (...) volgens de methode van de geleidelijke opbouw dan met gebruikmaking van de lijst van onderliggende structuren voor zes of zeven manuscripten’Ga naar voetnoot(5).

Met ‘geleidelijke opbouw’ wordt dan bedoeld dat men eerst de structuur bepaalt van een deel van de boom om vervolgens de overige hss. één voor één in die reeds gevonden structuur in te passen, totdat alle hss. hun plaats hebben gevonden. Overigens lijkt het ons dat de zaak van onderlinge ordening waarschijnlijk sowieso eenvoudiger ligt in ons geval, waar niet verschillende hss. maar één enkel hs. en een reeks (meestal gedateerde of alleszins bij benadering gedateerde) drukken het te ordenen materiaal uitmaken. In ons onderzoek naar de interne afhankelijkheid der teksten zijn we op volgende ‘geleidelijke’ manier te werk gegaan. Eerst werd volgens de chronologie van het verhaal een lijst aangelegd van alle passages waarin de diverse drukken en het hs. uiteenlopen op het vlak van grotere tekstgehelen (meer dan één vers, meestal een aantal verzen of een paragraaf). Geleidelijk werd hieruit duidelijk dat de drukken t.a.v. het hs. vaak gezamenlijk afwijken. Bij verdere vergelijking, nog steeds van grotere tekstgehelen, bleek daarenboven dat G. (‘Gentse incunabel’) zich binnen die groep in bepaalde gevallen dan nog eens van alle andere drukken distantieerde. Als, m.a.w., de respectieve teksten niet een gemeenschappelijke lezing geven, lopen ten minste alle drukken - min - G. en soms alle drukken (G. inclusief) parallel; B. (hs.) staat telkens apart. Vertrekkende van deze vaststelling hebben we de duizenden verzen systematisch nagelezen op zoek naar eventuele tegenvoorbeelden, om op basis van onderweg opduikende interessante (d.i. afwijkende) lezingen ook geleidelijkaan de groep sterk parallelle teksten (alle drukken op G. na) te differentiëren. Daarbij vielen, gezien het feit dat de meeste drukken gedateerd zijn of konden worden gedateerd, een aantal hypothetisch mogelijke afhankelijkheidsrelaties al vanzelf weg: een oudere druk kan inderdaad nooit op een jongere teruggaan. Verslag van deze hele operatie in onderhavig hoofdstuk waarin, gezien de omvang van het materiaal (ruim 80.000 verzen) uiteraard met een selectie van voorbeelden wordt gewerkt.

[pagina 25]
[p. 25]

De resultaten van het onderzoek werden wel aan een exhaustieve toetsing, waarvan de voorbeelden de hele tekstoverlevering bestrijken, onderworpen. Dit onderzoek is hier om evidente redenen niet uitgeschreven.

De in Hfst. 1 voorgestelde teksten zullen alle met een sigle verwijzend naar de huidige bewaarplaats worden aangeduid. I.v.m. de drukken betekent dit dat wordt afgeweken van de gangbare methode om drukken met de plaats van herkomst (druk) aan te duiden. We hebben echter voor deze werkwijze geopteerd om te vermijden dat voor de verschillende drukken die te Antwerpen werden vervaardigd met exponenten zou moeten worden gewerkt. De aanduidingen K., L. en H. van Verdam worden wel bewaard. Dat brengt ons dus tot volgende lijst:

B. = Berlijn, Staatsbib. Preuss. Kulturbesitz (Ms. Germ. fol. 922) 1412/15
G. = ‘Gentse incunabel’ (U.B. Res. 1405) 1483/86
K. = Den Haag, K.B. (227 A 4) 1511
L. = Leiden, Mij. Ned. Letk. (1498 C 3) wschl. vóór 1517
H. = Den Haag, K.B. (227 A 14) 1517
W. = Wenen, Österreichische Nationalbib. (66 E 39) 1520
P. = Parijs, B.N. (Res. Yi. 27) c. 1540

Zonder op de feiten vooruit te willen lopen, maar om toch de zaken niet nodeloos ingewikkeld te maken, mag hier al gezegd dat de hele stemmaargumentatie in een editeren van B. en G. zal uitmonden; bijgevolg kan in onderhavige argumentatie wat anachronistisch maar wel handig naar de nummering van de respectieve teksten uit deze editie worden verwezen. Van de resterende teksten waren enkel K. en H. al gepagineerd, vermoedelijk door Verdam, die in zijn uitgave ook voortdurend naar deze paginering verwijst. Eigenaardig genoeg werd L., dat bovendien precies dezelfde bladschikking heeft als K. (en ook als W., dat door Verdam niet werd gebruikt), (door Verdam?) niet gepagineerd maar gefolieerd, zodat die overeenkomst niet meer zo onmiddellijk blijkt. Wij hebben daarom L. zelf gepagineerd, zoals overigens ook W. en P., die gepagineerd noch gefolieerd waren. De aanduidingen tussen haakjes verwijzen naar deze paginering; met a en b wordt verwezen naar de eerste resp. tweede kolom van de bladspiegel.

 

Als we er de beginverzen van Seghelijn in het handschrift en de respectieve drukken op nalezen, wordt al gauw duidelijk dat het handschrift zich in zijn formulering distantieert van alle andere teksten:

[pagina 26]
[p. 26]
B.:
 
‘Aria maghet soete
 
Medeciin ende gherechte boete
 
Si di vrouwe in alre tiit
 
Bouen inden enghelen troen
 
Apostelen ende confessoren
 
Martelaren ende magheden pure
 
Ende daer toe alle creature
 
Moeten v dienen als recht
 
Hier beneden v dienst knecht
 
Wil ick siin al miin leuen
 
Vrouwe ghi moet mi gracie gheuen
 
Ende uwen soen die ghi droecht
 
Bidt hem vrouwe dat hi v voecht’ (1-13)
G.:
 
‘MARIA MAGET
 
SOETE
 
Medicine gherechte
 
boete
 
Hem allen die sijn in sonden
 
Dat heeft die menighe onderuonden
 
Ghi sijt hulpe troest ende raet
 
Garne sette ic mijns herte staet
 
In v vrouwe tot deser tijt
 
Ic bid v dat ghi mi behulpich sijt
 
Teghen uwen soen die ghi droecht
 
Bidt hem vrouwe dat hi voecht’ (1-12)
K.:
 
‘Die hystorie van seghelijn van Iherusalem.
 
Maria maghet soete
 
o     Medicine gherechte boete
 
Hem allen die in sonden sijn
 
Dat heeft die menighe onderuonden
 
Ghi sijt hulpe troost ende raet
 
Gherne set ick mijns herten staet
 
In v vrouwe tot deser tijt
 
Ic bid v dat ghi my behulpich sijt
 
Teghen uwen sone die ghi droecht
 
Bidt hem vrouwe dat hi voecht’ (1a, 1-12)
[pagina 27]
[p. 27]
L.:
 
‘Die historie van seghelijn van Iherusalem
 
Maria maghet soete
 
o     Medicine gerechte boete
 
Hem allen die sijn in sonden
 
Dat heeft die menighe onderuonden.
 
Ghij sijt hulpe troost ende raet
 
Gaerne set ick mijns herten staet
 
In v vrouwe tot deser tijt
 
Ic bid v dat ghi mi behulpich sijt
 
Teghen uwen sone dien ghi droecht
 
Bidt hem vrouwe dat hi voecht’ (1a, 1-12)
H.:
 
‘Die hystorie van Seghelijn van Iherusalem.
 
Maria maghet soete
 
O     Medicine gerechte boet
 
Hem allen die in sonden sijn
 
dat heft menich onderuonden
 
ghi sijt hulp troost en raet
 
Gherne set ick mijns herten staet
 
In v vrouwe tot deser tijt
 
Ick bid v dat ghi mi behulpich sijt
 
Teghen uwen sone die ghi droecht
 
Bidt hem vrouwe dat hi voecht’ (1a, 1-12)
W.:
 
‘Die historie van seghelijn van Iherusalem.
 
Maria maghet soete
 
O     Medicine gerechtich boete
 
Hem allen die in sonden sijn
 
Dat heeft die menighe onderuonden
 
Ghi sijt hulpe troost ende raet
 
Gheerne sette ic mijns herten staet
 
In v vrouwe tot deser tijt
 
Ic bid v dat ghi mi behulpich sijt
 
Teghen uwen sone die ghi droecht
 
Bidt hem vrouwe dat hi voecht’ (1a, 1-12)
[pagina 28]
[p. 28]
P.:
 
‘O Maria maghet soete
 
Medecijne gherechtighe boete
 
Hen allen die sijn in sonden
 
Dat heeft die menighe onderuonden
 
Ghi sijt hulpe / troost / ende raet
 
Gheerne sette ick mijns herten staet
 
In v vrouwe tot deser tijt
 
Ick bidde v dat ghi mi behulpich sijt
 
Teghen uwen sone die ghi droecht
 
Bidt hem vrouwe dat hi voecht’ (1a, 1-10)

De vraag die zich onmiddellijk opdringt is dan: blijft dit zo gedurende het hele verhaal, of gaan de drukken zich, op het ogenblik dat het verhaal eenmaal op gang is, bij B. aansluiten? En daarbij aanleunend: blijft de groep van de ‘andere’ doorlopend blok vormen tegenover B., of moeten zij onderling nog worden gedifferentieerd? Antwoord op de respectieve vragen: ja - neen - ja. Ja, het hs. distantieert zich in zijn formulering van alle andere teksten en dit blijft zo gedurende het hele verhaal; neen, de drukken gaan zich, wanneer het verhaal eenmaal op gang is, niet bij B. aansluiten; en ja, zij moeten onderling nog worden gedifferentieerd.

I. Plaats van B.

Er kunnen doorheen het verhaal een hele reeks plaatsen worden gevonden waarin B. een lezing geeft die afwijkt van het blok der andere teksten. Het genre ‘afwijking’ dat bedoeld wordt, moge aan de hand van onderstaand voorbeeld (een uit de honderden) worden geïllustreerd:

B.:
 
‘God die here es bouen al
 
Hi laet mi segghen ende v hoeren
 
Dat wij die enghel met .ix. choren
 
Moeten scouwen tonser vromen
 
Ick beghin in marien nomen’ (53-57)
G.:
 
‘God die heere is bouen al
 
Laet mi so segghen ende v soe horen
 
Daer wi die enghelen vanden choren
 
Moeten bescouwen na dat lijf
 
Beyde man ende wijf
 
Diet horen sullen ende verstaen
 
Nu wil ic ter materien gaen’ (52-58)
[pagina 29]
[p. 29]
K.:
 
‘God die here is bouen al
 
Laet my so segghen ende soe horen
 
Dat wi die enghelen vanden choren
 
Moeten beschouwen na dat lijf
 
Beyde man ende wijf
 
Diet horen sullen ende verstaen
 
Nv wil ick ter materien gaen’ (1b, 7-13)
L.:
 
‘God die here is bouen al
 
Laet mij soe segghen ende v soe horen
 
Dat wij die enghelen vanden choren
 
Moeten beschouwen na dtlaijf (sic)
 
Beyde man ende wijf
 
Diet horen sullen ende verstaen
 
Nv wil ick ter materien gaen’ (1b, 7-13)
H.:
 
‘God die heere is bouen al
 
Laet my soe segghen ende soe hooren
 
Dat wi die enghelen vanden chooren
 
Moeten beschouwen na dat lijf
 
Beyde man ende wijf
 
Diet hooren sullen ende verstaen
 
Nv wil ick ter materien gaen’ (1b, 5-11)
W.:
 
‘God die here is bouen al
 
Laet mi so segghen ende so horen
 
Dat wi die enghelen vanden choren
 
Moeten beschouwen na dat lijf
 
Beyde man ende wijf
 
Diet horen sullen ende verstaen
 
Nv wil ic ter materien gaen’ (1b, 7-13)
P.:
 
‘God die heere is bouen al
 
Laet mi soo segghen ende soo hooren
 
Dat wi die enghelen vanden chooren
 
Moeten beschouwen na dit lijf
 
Beyde man ende wijf
 
Diet hooren sullen ende verstaen
 
Nv wil ick ter materien gaen’ (2b, 1-7)
[pagina 30]
[p. 30]

Alleen B. heeft es, tegenover de andere is (vers 1); alleen in B. ontbreekt tweemaal so (vers 2); alleen B. heeft enghel, de andere spellen enghelen/ enghelenGa naar voetnoot(6); alle teksten lezen vanden choren, alleen B. geeft: met .ix. choren (vers 3); vers 4 geeft scouwen in B. tegenover bescouwen / beschouwen bij de andere, en na dat lijf in deze laatste tegenover tonser vromen in B.; de verzen 5 en 6 ontbreken volledig in B. maar worden in alle andere teksten identiek aangetroffen; vers 7 van het citaat stelt tenslotte weer B. alleen tegenover G., K., L., H., W. en P..

Interessantst hierbij is allicht de situatie i.v.m. de in B. ontbrekende verzen die in de drukken wel en telkens identiek worden aangetroffen. Dit laat meer dan alleen vermoeden dat voor die drukken ergens een gezamenlijk prototype (mogelijk de oudste druk zelf) moet worden geponeerd, dat die verzen bevat; elk afzonderlijk kunnen de drukken al zeker niet met B. in verband worden gebracht, want dat zou impliceren dat de respectieve kopiisten de bewuste verzen zelf ‘uit het niets’ bijdichtten... en daarbij allen tot precies dezelfde formulering kwamen, wat we uiteraard al kunnen vergeten. Het gegeven voorbeeld wijst echter een voor ons interessante weg: een onderzoek naar de toestand op andere plaatsen in het verhaal waar drukken en hs. niet dezelfde lezing geven (als gevolg van weglating of toevoeging (soms afhankelijk van hoe men het wil bekijken), of (foutieve) omwisseling van verzen) belooft onmiddellijk interpreteerbaar materiaal te leveren. We hebben hier ter illustratie twee voorbeelden uitgewerkt, die om hun niet verkeerd te interpreteren karakter werden geselecteerd. Een eerste, sub a), waarin een gewilde, beredeneerde abbreviatio ligt gevat; een tweede, waarin alleen een foutieve verzenomwisseling er de oorzaak van is dat de lezingen in hs. en drukken uiteenlopen.

a)B. 172-229
Deze passus helemaal omgewerkt in de drukken:
G. 174-201;
K., L., W. 2b, 39-3a, 21Ga naar voetnoot(7);
H. 2b, 33-3a, 13;
en P. 2b, 25-3a, 3.
[pagina 31]
[p. 31]
B.:
172[regelnummer]
‘Mi waer lieuer soudi ontfaen
 
Die bitterlike doot selue mede
 
Ende al die ghene vander stede
175[regelnummer]
ic coninc was blide als hiit hoerde
 
Der vrouwen segghen tgoede woert
 
Dat si die vruchte soude doden
 
Die hem tlant soude in noden
 
Brenghen behielt siin liif
180[regelnummer]
Doen custe hi dat scone wiif
 
Ende si hem weder metten monde
 
Mer si deedt met guaden gronde
 
Sonder yonst ende lieghe v twint
 
Alsmen vele wiuen viint
185[regelnummer]
Die helsen cussen ende blecken
 
Ende met haren sablanten trecken
 
Diemannen aen haer acoert
 
Nu heeft die vrouwe wel ghehoert
 
Den nuwen raet van haren man
190[regelnummer]
Daer hi siint aen wan
 
Die bitterdoot dat es waer
 
Alsmen horen sal hier naer
 
Beide seitmen het es quaet
 
Dat yement seit sinen nausten raet
195[regelnummer]
Had die coninc wel siin bedacht
 
Hi had node vytbracht
 
Al sulc tael al sulc woert
 
Want eer die vrou had vermoert
 
Haer kiint ende ghenomen tleuen
200[regelnummer]
Si waer lieuer seluer doot bleuen
 
Want het gaet elcken wiue sonaer
 
Die vrucht draghen het is waer
 
Dat si se niet en moghen doden
 
Menighe wiuen hebben in noden
205[regelnummer]
Ghesin dat si versloeghen
 
Kiinder die si selue droeghen
 
Mer dese waren argher dan quaet
 
God kent alder herten staet
 
Hem en mach niet ontsteken
210[regelnummer]
Dus ghedaen dinc sal god wreken
[pagina 32]
[p. 32]
 
Bouen al dat men mesdoet
 
Braffeluer die vrouwe goet
 
Begonst te comen hare piin
 
Si toech wech die vrouwe fiin
215[regelnummer]
Buten der stat in een foreest
 
Als si van haren kiinde vreest
 
Dat si in haer lichaem droech
 
Datmen doen mocht ongheuoech
 
Waer gheboren vander vrouwen
220[regelnummer]
Om te beteren allen rouwen
 
Toech si alleen in dat wout
 
God moet der vrouwen wesen hout
 
Want si was daer alleen
 
Haer piin en was niet cleen
225[regelnummer]
Die si doechde ende torment
 
Menighe beeste liep daer omtrent
 
Anders en was daer niement behende
 
Mer god onse heer daer seinde
 
Drie prophetessen te haren noot’ (172-229)
G.:
174[regelnummer]
‘Die coninc was blide als hi verstaen
175[regelnummer]
Hadde vander vrouwen dese woerden
 
Dat si tkint woude doden
 
Hi custese doe metten monde
 
Ende si hem weder met quaden gronde
 
Also men noch veel vrouwen vint
180[regelnummer]
Die ghene minne en hebben twint
 
Alsmen wel horen sal hier naer
 
Men mach wel seggen ende tis waer
 
Had hem die coninc wel bedacht
 
Si hadt node selfs wtghebracht
185[regelnummer]
Eer si dat kint soude nemen tleuen
 
Si waer selue lieuer doot ghebleuen
 
Want het gaet den vrouwen soe naer
 
Die vrucht draghen ouer haer
 
BLensefluer die edele vrouwe
190[regelnummer]
Was beuaen met groten rouwe
[pagina 33]
[p. 33]
 
Het begonste te naken haer pijn
 
Doe trac wech die vrouwe fijn
 
Als die van haren kinde vreest
 
Buten der stadt in een foreest
195[regelnummer]
Tooch si alleen in dat wout
 
God moet der vrouwen wesen hout
 
Want si was daer nu alleene
 
Haer pine die en was niet clene
 
Mer onse here god die sende
200[regelnummer]
Totter vrouwen in haer ellende
 
Die prophetissen in haren noot’ (174-201)

Varianten (t.a.v. G.) in K., L., H., W. en P.:

vs. 174: coninck (H., P.); blijde (K., L., H., P.)
175: Hadt (W.); woerde (L.), woorden (W., P.)
176: sy (L.); dat kint woude dooden (P.)
177: Hy custese doen (P.)
178: sy (L., H.)
179: Alsomen (K., W., P.), Alsoemen (L.), Alsoe men noch wel (H.)
180: gheen (K., L., W., P.), geen (H.)
181: Alsomen wel hooren (P.)
182: segghen (L., H., W., P.); ende het is waer (K.), het is waer (H.), ende this waer (P.)
183: Hadt (K., H., W.), Hadde (P.); die coninck (K., L., W., P.)
184: Hi hadde node seluer wt bracht (K., L., W.), haddet (H.), Hy haddet noode selue wt ghebracht (P.)
185: Eer dat si tkint (K., L. (sy), H., W.), Eer si den kinde... dleuen (P.)
186: Sij (L.), Sy (P.); gebleuen (L.); Si waer lieuerdoot ghebleuen (H.)
187: so naer (K., L., H., W., P.)
188: vruchten (P.)
189: Blensefleur (L., H.); edel (K., L., H., W., P.)
191: Haer begonste te naken haer pijn (K., L., W., H. (ghenaken), P.)
192: Doen (P.); track (K., L., W., P.), vertrac (H.)

[pagina 34]
[p. 34]

194: Buyten (P.)
195: Toech si (K., L.), Tooch sy (H.)
196: houdt (H.)
197: Sy (L., H.); allene (L.), alleene (P.)
198: pijne (L., P.); cleene (K., L., H., W., P.)
199: ons here (K.), onse heere (P.); seynde (K., L., H., W., P.)
200: alleynde (K., L., H., W., P.)
201: propheterssen (H.); in harer noot (K., W.), in haerder noot (L., H., P.).

We hebben in bovenstaande passus te maken met een staaltje van handige abbreviatio in de drukken t.a.v. het handschrift. Abbreviatio, om de evidente reden dat 58 vzn. uit B. in de drukken tot 28 werden gereduceerd, handig, omdat steeds zo werd verkort dat ook de drukken er een foutloos rijmschema aan overhouden (Het ietwat manke rijm woorden / doden (G. 175-176, met spellingsvarianten in de andere drukken) vormt hierop de enige uitzondering, maar ook B. was net tevoren wat uit de schreef gelopen met hoerde / woert (175-176)).

‘Techniek’ van de abbreviatio:

De vzn. B. 172-174 zijn in G.Ga naar voetnoot(8) weggelaten, allicht als mogelijk te missen explicitering van wat onmiddellijk voorafgaat (idee van vs. 171). Door vervanging van als hiit hoerde (B. 175) door als hi verstaen / Hadde (G. 174-175) heeft G. zich een rijmwoord op verslaen (173) gevonden. De vervanging

[pagina 35]
[p. 35]

van hoerde (B. 175) door verstaen (G. 174) heeft echter ook het rijmwoord voor woert (B. 176) doen wegvallen (- Oorspronkelijk stond er overigens waarschijnlijk hoert). De kopiist van G. probeert hier met wat ongelukkig lapwerk de situatie te redden en maakt van woert (B. 176) woerden (G. 175) om nog enigszins met doden in het volgende vers te rijmen. De explicitatie in B. 178-179 wordt weer weggelaten. Het rijmwoord wiif van B. 180 vindt zijn echo in het voorgaande vers (179). Nu is dat vers precies door G. weggelaten als mogelijk deleteerbare explicitatie. M.a.w. ter hoogte van vs. 180 (B.) heeft G. alweer de helft van het rijmpaar liif/wiif ‘gemist’. Als de kopiist dus het rijmschema intact wil houden, moet hij de gegeven ‘basisconstructie’ zó omdichten dat er een nieuw rijmpaar ontstaat. Dat doet hij door van 3 vzn (B. 180-182) 2 vzn te maken, met weglating van het rijmwoord wiif dat zijn ‘wederhelft’ door deletie moest missen. Concreet wil dit zeggen dat hij van vs. 180 (B.) de aanhef neemt en die bindt aan het einde van vs. 181 om dit nieuwe versgeheel op vs. 182 te laten rijmen. B. 183-191 werden op hun beurt dan weer gereduceerd tot 2 vzn., meerbepaald vs. 184 uit B., waarop een rijmend vers (G. 180) wordt gedicht dat niet in B. staat. B. 192 is dan weer het tweede luik van een rijmpaar. G., dat het eerste luik miste door weglating van het bewuste vers, zal dus, weerom, uit het onmiddellijk volgende vers (d.i. 193) minstens het laatste woord (en eventueel de hele constructie) moeten ombuigen om een rijmwoord voor naer (G. 181) te hebben. Om niet eindeloos in dit toch wel vermoeiende procédé te vervallen, - de kopiist zou nl. altijd één vers ‘achter’ blijven -, schrapt hij nu het duovers van lijn B. 193, nl. 194 met rijmwoord raet, zodat hij weer bij een eerste regel van een rijmpaar kan aanpikken (B. 195) en dit gewoon kan afpennen. In 197-198 werd dan een rijmduo gedeleerd, zodat de kopiist het zichzelf weer wat gemakkelijker maakt, in die zin dat hij niet onmiddellijk weer bepaalde rijmwoorden moet gaan aanpassen. G. 185 vervlecht dan weer 2 vzn. uit B. (198-199), met het rijmwoord van B. 199, eerste rijmwoord van een paar, zodat B. 200 als G. 186 moeiteloos mag volgen. Idem voor de volgende twee verzen (B. 201-202). B. 203-211 zijn dan weer weggelaten, misschien als overbodig aangevoelde moraliserende explicitatie, zonder schade voor het verhaal. De enige moeilijkheid lijkt hier voor de kopiist te zijn geweest dat hij, weerom, bij B. aanpikt ter hoogte van een tweede vers van een rijmduo (B. 212). Hij lost zijn probleem hier op door het bijdichten van een vers (G. 190), na voor een ander rijmwoord dan B. aanbood te hebben gezorgd (vrouwe (G. 189) i.p.v. goet (B. 212)), waarschijnlijk omdat dit zich binnen de gegeven context beter leende tot bijdichten. Door het op deze manier

[pagina 36]
[p. 36]

veranderen van de constructie (Braffeluer/Begonst te comen hare piin werd Blensefluer/Was beuaen met groten rouwe) is er nu nood aan een nieuw onderwerp voor G. 191; het oorspronkelijk onderwerp Blensefluer is nl. al door was beuaen (G. 190) ‘opgeëist’. Daarom in G. Het begonste tegenover Begonst (met onderwerp Braffeluer (212)) in B.. Het versduo B. 215-216 is in G. omgewisseld en leende zich daar ook zonder enig probleem toe. Twee rijmparen (B. 217-220) zijn dan weggelaten. Het betreft enerzijds een gemakkelijk over te slagen explicitering, maar anderzijds een cruciaal moment in het verhaal, nl. het ogenblik van de geboorte zelf. Met de constructie als dusdanig is in B. blijkbaar al wat mis; vooral vs. 219 is er eigenaardig met Waer aan het begin van de regel. Na het overslaan van weer maar eens 3 verzen (B. 225-227), een onpaar aantal, met de daaruitvolgende ons nu reeds bekende moeilijkheid van rijmadaptatie, wordt B. 228 (tweede vers van een duo) van een tegenrijm voorzien door het toegevoegde vs. 200 (G.) op ellende.

 

Over de onderlinge verhouding der drukken t.a.v. G. binnen het stemma verraden bovenstaande varianten dan weer al een en ander. We komen hierop infra nog uitvoerig terug en mogen hier volstaan met volgende beknopte bedenkingen:

1.vaak geven alle (d.i. K., L., H., W. en P.) een gezamenlijke lezing die van deze van G. afwijkt maar
2.binnen deze drukken blijkt ook op basis van een significante reeks voorbeelden een verdere diversifiëring te kunnen worden vermoed: door het nu eens samenvallen der lezingen in K., L., W. en P., dan weer in K., W. en P. of alleen in W. en P. wordt het bv. aannemelijk dat K. hoger zou staan in een stemma dan W. en P.; anderzijds laat het feit dat nu eens K., H. en W., dan weer K., L. en W. dezelfde lezing geven vermoeden dat K. en W. nauw verwant zijn;
3.P. lijkt vaak een lezing te geven die tamelijk ver van de andere ligt;
4.L. wil zich nog al eens afzonderen, en ook H. is van geen zijsprongetje vervaard. Een en ander maakt het niet onwaarschijnlijk dat deze wat uit de band springende enkelingen een plaats zullen moeten toegewezen krijgen onderaan een tak van het stemma; zij worden in hun anders-zijn immers blijkbaar niet door nog eens een druk gevolgd.
[pagina 37]
[p. 37]

Schematisch laat bovenstaande argumentatie volgende verdeling der teksten toeGa naar voetnoot(9):

I.

illustratie

waarbij G. de van B. afwijkende lezing introduceert;
[pagina 38]
[p. 38]
II.

illustratie

waarbij de van B. afwijkende lezing in een x vóór G. wordt geïntroduceerd; III.

illustratie

waarbij opnieuw de van B. afwijkende lezing in x wordt geboren.

b) B. 4769-4883. In G., K., L., H., W. en P. wordt dit verzengeheel - foutief! - slechts later in het verhaal geplaatst, met name tussen B. 5014 en 5015:

G. 4908-5031
K., L., W. 55a, 4-56a, 37
H. 50b, 24-51b, 44
P. 50a, 14-51a, 39

 

Logische gang van het verhaal (alleen in B.):

-4739-4759: Olifier uit zijn verontwaardiging om het ‘lodderen’ gedrag van Segheliin, die binnen zeven dagen evenzoveel kinderen verwekte bij de zeven jonkvrouwen in het kasteelGa naar voetnoot(10);
-4760-4783: Segheliin stijgt te paard en rijdt naar het slagveld. Beschrijving van de minnetekens hem door de jonkvrouwen gegeven;
[pagina 39]
[p. 39]
-4784-4877: vanuit de toren slaan de zeven jonkvrouwen hem gade en betwisten mekaar de eerste plaats in Segheliins hart, elk met een aan de ridder geschonken minneteken als argument;
-4878-4908: Segheliin wordt door de Sarasinen herkend en Oderiin maakt bij zichzelf de bedenking dat zijn tegenstander ‘van sinne onghestadich’ en ‘ouerdadich’ is omdat hij zovele tekens met zich voert ‘Om roem vander minnen spele’.
-4909-4944: close up van het gevecht Segheliin-Oderiin;
-4945-4976: Olifier wordt van een gewisse dood gered (‘(Hi) soude met crachten siin gheuaen’) doordat Segheliin hem een paard brengt;
-4977-5016: close up van de jonkvrouwen n.a.v. het feit dat in het vuur van de strijd ‘dat tekiin / Vanden scacht onder die voet’ terecht is gekomen;
-5017...: ondertussen wordt Segheliin dan ‘so verlast / Vanden heiden op dat velt / Dat alle die teken die hi helt / Af waren ghehaelt ende ghescuert.

 

In al de drukken wordt de beschrijving van de minnetekens die Seghelijn aan zijn wapenrusting draagt abrupt onderbroken door een flits van de strijd tegen de Sarasinen die n.b. nog niet was ingezet, om even plots weer om te slaan in een vervolg van de minneteken-passus.

Schematisch:



illustratie

Om c) aan b) resp. b) aan d) te binden werd in de drukken telkens één vers bijgedicht, zodat ook daar het rijm intact blijft. Wij menen hieruit te mogen afleiden dat het verkeerd plaatsen (in casu omwisselen) van de passussen in de tekst niet in G. is gebeurd maar in een tekst ouder dan G.. Als we immers zouden veronderstellen dat het de kopiist van G. is

[pagina 40]
[p. 40]

die de verzen (per ongeluk) verkeerd plaatst, dan lijkt het onwaarschijnlijk te stellen dat hij, in dezelfde beweging, nog eens eerst even het rijmschema aanpaste om de passages in het geheel in te bedden. De aandacht voor de inhoud van het verhaal die dit bijdichten noodzakelijk met zich brengt, zou immers ongetwijfeld de fout in het oog hebben doen springen. Anders geformuleerd: het (foutieve) omwisselen van de passages en het bijdichten van de twee verzen moet in twee fazen zijn gebeurd. Wel kan G. eventueel verantwoordelijk worden gesteld voor het bijdichten van de twee verzen: als de kopiist van G. in zijn legger een manklopend rijm vond, kan hij dit naar gewoonte (cfr. supra) hebben hersteld, eventueel zelfs zonder te merken dat er een omwisseling van passages had plaatsgevondenGa naar voetnoot(11).

 

Conclusie:

1)Voor de stelling dat B. in een stemma apart moet staan, kan men zonder enig risico een lans breken.
2)De overige drukken moeten worden teruggevoerd tot één gemeenschappelijke legger (die de fout maakt). Het is immers onwaarschijnlijk dat twee of meer teksten onafhankelijk van elkaar een fout gaan maken van het gehalte als hierboven beschrevenGa naar voetnoot(12). In termen van onze hoger voorgestelde distributie der drukken betekent dat
[pagina 41]
[p. 41]
1.dat mogelijkheid I weinig waarschijnlijk wordt omdat G. daarin verantwoordelijk wordt gesteld voor versomwisseling én het bijdichten van de twee verzen, wat weinig voor de hand liggend werd geacht;
2.dat schema II mogelijk blijft, waarin x dan de versomwisseling zou introduceren en G. de 2 verzen bijdichten; of waarin G. de lezing van x overneemt die zelf de twee verzen bijdicht bij een nog vroegere legger die dan voor de omwisseling verantwoordelijk is; of waarin x zelf al een tekst is die gewoon overneemt wat hogere drukken (wel na X) hebben verknoeid;
3.dat ook schema III niet wordt weerlegd, als daarin wordt aangenomen dat x al de verzenomwisseling en de twee bijgedichte verzen heeft.
Voor dit schema vinden we overigens in de naamgeving verdere argumenten: de vorst heet in onderhavige passus oderiin (4927 geeft odoriin) in B., rodolijn in G. resp. robolijn in de andere drukkenGa naar voetnoot(13). Dit maakt de mogelijkheid dat de drukken met z'n alle rechtstreeks op G. teruggaan erg onwaarschijnlijk (tenzij de oudste druk na G. (dus K.) de lezing introduceert, of nog een tekst tussen G. en de andere drukken, die dan als ‘kanalisator’ van de overgang rodolijn (G.) naar vijfmaal robolijn (in de andere drukken) zou hebben gefungeerd, twee mogelijkheden die toelaten ook de distributies zoals aangegeven in I en II te verantwoorden) en zou er kunnen op wijzen dat de drukken op x teruggaan, die robolijn leest en waarvan (alleen) G. rodolijn maakt.
[pagina 42]
[p. 42]

Overigens brengen de bevindingen van een exhaustief onderzoek naar de naamgeving in de respectieve teksten vooral voer voor hypothese III, zoals uit volgende tabel moge blijken. Inderdaad kunnen de onderscheiden intertextuele afwijkingen binnen hoger voorgesteld stemma worden gekaderd, met overigens duidelijk nog de nood aan differentiatie binnen de groep K., L., H., W. en P., waarin vnl. P. buitenbeentje lijkt te zullen wordenGa naar voetnoot(14):

B. Drukken
48 heleyna helena  
61 braffeluer blensefluer  
859 rosenbrant rosebrant  
1660 raboliin robbolijn  
3278 clincker clincke G. clyncke
3797 taelgefer talifere K., H., W. talifiere
  P. talifeer
3823 prian priadan  
3955 ysaude ysande  
3956 gaude/beli gande/bely P. belye
3957 soete soet P. soete
3958 margoete margoet G. margroet
  P. margoete
3974 galopiin galapijn  
4184 olifier olyfier G., L., P. olifier
4251 grapaert grappaert  

[pagina 43]
[p. 43]

4915 oderiin robolijn G. rodolijn
5436 malapiin mauprijn  
6075 bontecroy bonacroy G. bonatroy
6802 byenaley beenaley G., L. bienaley
  P. beenalley
8722 van glorette gantier van loriken gautier G. van loriken gantier
8828 anciotes antidotes G. antitodes
8831 foertier fortier  
9124 germein germeyn  
9572 roehaert rohaert  
9591 erkenbaert erckenbaert G. erkenbaert
10703 brioet brioot  
10912 scod maronier schonen meronnier G. scotten memonier
  P. schoonen meronnier

II. Interne differentiatie van de drukken

Nu is het zo dat, op basis van een duidelijke zettersfout, binnen de groep G., K., L., H., W. en P. en steeds tegenover B., verder kan worden gedifferentieerd. Bekijken we de verzen waar het hier om gaat.

In het relaas van de strijd der ‘Barbarien’ tegen keizer Constantiin, Segheliin en diens neef Taelgefer, wordt Segheliin beschreven als ‘seghe salich in striden’, mede door zijn wapenrusting en het feit dat zijn paard niet kan worden gewond. Daarmee contrasteert dan de situatie van de keizer:

 
‘Et bleef altoes onghewont
 
Nu was die keyser in deser stont
 
So verre ghere in die betaelgen
 
Dat siin ors moest faelgen
 
Vanden liue het was doersteken
 
Doerden hals hem moest breken
 
Sine cracht in dat gheuecht’ (B. 7567-7573)

Volgt dan een scène uit het gevecht, die uitmondt in een close up van Segheliin, die ondanks zijn vermoeidheid toch nog probeert de standaard te bemachtigen:

[pagina 44]
[p. 44]
 
‘Nochtan dede dedel man
 
Daer hi sach houden ghescaert
 
Behaghelike den standaert
 
Die van goude was gheleit
 
Die stout ridder wel ghemeyt
 
Eet darwert wat hi mach
 
Ende alsmen daer comen sach
 
Riepen si nv hout v vast’ (B. 7612-7619)

G. geeft deze verzen in precies dezelfde (logische) volgorde:

 
‘Het bleef altoos onghewont
 
Nu was die keiser binnen deser stont
 
So veer ghereden in die bataelge
 
Dat sijn ors moeste faelgen
 
Vanden leue het wert doersteken
 
Doer den hals het most ghebreken
 
Sijn cracht in dat gheuecht’ (G. 7602-7608)

resp.

 
‘Nochtan hi reet die edel man
 
Daer hi sach houden ghescaert
 
Behaghelijc enen standaert
 
Die van goude was gheleit
 
Die ridder wael ghemeyt
 
Reet derwaert al dat hi mach
 
Tierste datmen comen sach
 
So riepen si nv hout op vast’ (G. 7647-7654)

K., L., H., W. en P. van hun kant hebben in onderhavige passages 2 × 5 verzen omgewisseld. De verzen parallel met B. 7567-7573 nemen er de plaats in van deze parallel met B. 7602-7608 en omgekeerd. In de lezingen waarin G. zich van B. distantieert volgen de drukken G..

Ter vergelijking de passus in

K., L., W. 86a, 40-b, 1 resp. 86b, 40-87a, 2
H. 78b, 8-13 resp. 79a, 3-9
P. 77b, 13-21, resp. 78a, 11-19
K.:
 
‘Hi bleef altoes onghewont
 
Daer hi sach honden ghescaert
 
Behaechlick eenen standaert
[pagina 45]
[p. 45]
 
Die van gode was gheleyt
 
Die ridder wel ghemeyt
 
Reedt derwaert al dat hi mach
 
Sijn cracht in dat gheuecht’

resp.:

 
‘Nochtan reedt die edel man
 
Nv was die keyser binnen deser stont
 
So verre ghereden in die batailgien
 
Dat sijn ors moeste faelgien
 
Vanden leuen het wert doersteken
 
Doer den hals het moeste ghebreken
 
Teerste datmen comen sach
 
So riepen si nv hout op vast’
L.:
 
‘Hi bleef altoos ghewont
 
Daer hi sach honden ghescaert
 
Behaechlijc eenen standaert
 
Die van gode was gheleit
 
Die ridder wel ghemeyt
 
Reedt derwaert al dat hi mach
 
Sijn cracht in dat gheuecht’

resp.:

 
‘Nochtan reedt die edel man
 
Nv was die keiser binnen deser stont
 
So verre ghereden in die bataelgien
 
Dat sijn ors moeste faelgien
 
Vanden leuen het wert doersteken.
 
Doer den hals het moeste gebreken.
 
Teerst datmen comen sach
 
So riepen sy nv hout op vast’
H.:
 
‘Hi bleef altoes onghewont
 
Daer hi sach honden ghescaert
 
Behaechlick eenen standaert
 
Die van gode was gheleit
 
Die ridder wel ghemeit
 
Reedt derwaert al dat hi mach
 
Sijn cracht in dat gheuecht’

resp.:

 
‘Nochtan reedt die edel man
 
Nv was die keyser binnen deser stont
 
So verre gereden in die batailgien
 
Dat sijn ors moeste faelgien
[pagina 46]
[p. 46]
 
Vanden leuen het wert doersteken
 
Doer den hals het moeste gebreken
 
Teerste datmen comen sach
 
So riepen si nv hout op v vast’
W.:
 
‘Hi bleef altoos onghewont
 
Daer hi sach honden gheschaert
 
Behaechlic eenen standaert
 
Die van gode was gheleyt
 
Die ridder wel ghemeyt
 
Reedt derwaert al dat hi mach
 
Sijn cracht in dat gheuecht’

resp.:

 
‘Nochtans reedt die edel man
 
Nv was die keyser binnen deser stont
 
So verre ghereden in die batalgien
 
Dat sijn ors moste faelgien
 
Vanden leuen het wert doorsteken
 
Door den hals het moste ghebreken
 
Teerste datmen comen sach
 
So riepen si nv hout op vast’
P.:
 
‘Hy bleef altoos onghewont
 
Euen cloeck in alder stont
 
Waer hy sach heyden gheschaert
 
Behaghelijck eenen standaert
 
Die van gode was gheleyt
 
Voerde die ridder wel ghemeyt
 
Ende reedt derwaert al dat hi mach
 
Slaende menighen vreesliken slach
 
Met grooter crachte in dat gheuecht’

resp.:

 
‘Nochtans reedt die edel man
 
Nv was die keyser binnen deser stont
 
Hoort wat ick v sal maken condt
 
So verre gereden in die battaelgien
 
Dat zijn ors moeste faelgien
 
Vanden leuen / het wert doorsteken
 
Door den hals / het moeste ghebreken
 
So haest alsmen hem comen sach
 
So riepen si nv slaet vasten slach’
[pagina 47]
[p. 47]

De redactie van B. en G. is zeker de oorspronkelijke: de respectieve passussen zijn logisch ingebouwd in het relaas van de strijd, wat in de drukken K., L., H., W. en P. niet meer het geval is; daarbij kan het rijmschema dat in K., L., H. en W. mank loopt, hersteld worden door eenvoudige omwisseling van de betreffende 2 × 5 verzen, wat voor de stelling dat we hier wel degelijk met een zetfout te maken hebben, pleit. P. is in dit verband dan nog eens een geval apart: we vinden er de foutieve versvolgorde, die het verhaal logisch niet te volgen maakt, maar een correct rijmschema. De kopiist heeft zich blijkbaar geforceerd om de (inhoudelijke) wirwar van gegevens althans formeel toch wat ordelijk te laten voorkomen. Blijkens onderstaande tabel geven de drukken zoals gezegd de lezing van G.:

B.: G. (e.a.):
in deser stont binnen deser stont
ghere g(h)ereden
moest mo(e)ste
liue leue(n)
hem moest breken het mo(e)st(e) g(h)ebreken
dede ree(d)t
den standaert (e)enen standaert
die stout ridder die ridder
wat hi mach al dat hi mach
ende alsmen daer comen sach tierste/teerst(e) datmen comen sach
hout v vast hout op (v) vastGa naar voetnoot(15)

Wat kan nu de reden geweest zijn voor het omwisselen van de betrokken passages? Doordat de verzenreeksen in K., L. en W. op precies dezelfde hoogte op de bladspiegel voorkomen, is het vermoedelijk zo dat we met een zetfout te maken hebben: de vijf verzen uit de ene kolom werden bij het klaarmaken van de tekst voor de druk gewoon verkeerdelijk met evenzoveel verzen uit de andere kolom verwisseld. Daar het onwaarschijnlijk is dat deze fout door de onderscheiden drukken afzonderlijk uit een correcte tekst werd gemaakt, kunnen we al voorzichtig stellen dat K., L. en W. tot één legger zijn terug te voeren die de fout bevatte/maakte en de bewuste verzen ook onderaan de kolom had. G., met de oorspronkelijke, juiste volgorde der verzen, komt als mogelijke legger bijgevolg zelfs niet in

[pagina 48]
[p. 48]

aanmerking. Wel kan K. als oudste druk voor de fout verantwoordelijk worden gesteld; W. en L. zouden daar dan op teruggaan, beide rechtstreeks of W. via L.. P. en H. zouden dan een plaats krijgen onderaan het stemma. Als niet K. de zetfout maakte,moet een druk tussen G. en de overige drukken worden gepostuleerd, die dan de fout maakt en waar K., L., W., H. en P. op de een of andere manier van afhankelijk zijn, ofwel een druk naast G., die dan de legger van K., L., W., H. en P. zou zijn.

Voortbouwend op de hoger vermelde stemmata betekent dat:

II. a.



illustratie
waarin K. de zetfout maakt


b.



illustratie
waarin x1 de zetfout maakt


III. a.



illustratie
waarin K. de zetfout maakt


b.



illustratie
waarin x1 de zetfout maakt


Op basis van onderstaande variantentabel kan dan weer een en ander worden afgeleid i.v.m. de onderlinge diversifiëring van de onderscheiden drukken:

TABEL: K. L. W. H. P.
altoes altoos altoos altoes altoos
onghewont ghewont onghewont onghewont onghewont
ghescaert ghescaert gheschaert ghescaert gheschaert
behaechlick behaechlijc behaechlic behaechlick behaghelijck
gheleyt gheleit gheleyt gheleit gheleyt
ghemeyt ghemeyt ghemeyt ghemeit ghemeyt

[pagina 49]
[p. 49]

nochtan nochtan nochtans nochtan nochtans
keyser keiser keyser keyser keyser
ghereden ghereden ghereden gereden gereden
batailgien bataelgien batalgien batailgien battaelgien
moeste moeste moste moeste moeste
doersteken doersteken doorsteken doersteken doorsteken
doer doer door doer door
moeste moeste moste moeste moeste
ghebreken gebreken ghebreken gebreken ghebreken
teerste teerst teerste teerste so haest alsmen
si sy si si si
hout op vast hout op vast hout op vast op v vast slaet vasten slach

Zo lijkt te kunnen worden gedistilleerd dat L. aan het einde van een ‘tak’ in het stemma moet worden geplaatst, omdat duidelijk zijn afwijkende lezing (spelling) door geen enkele (bewaarde) druk wordt gevolgd (3 vbn.: keiser, teerst, sy. Daarenboven geeft L. in vs. 1 (foutief) ghewont waar alle andere teksten onghewont lezen). Ook voor H. lijkt dit op basis van de alleen daar voorkomende lezing op v vast te moeten worden aangenomen. Voor P. geldt dat a fortiori, omdat hier zelfs verzen werden bijgedicht om zo het rijmschema te herstellen, nl. Euen cloeck in alder stont, Slaende menighen vreesliken slach, resp. Hoort wat ick v sal maken condt. De rijm-incongruentie in het voorlaatste en laatste vers van de passus werd er door interne aanpassing opgelost: de lezing nv hout op (v) vast werd nv slaet vasten slach en rijmt zo met sach in het voorgaande vers. Deze hele adaptatie is op deze plaats enkel in P. aanwezig, wat meteen P. als mogelijke legger voor een of meerdere van de andere teksten uitsluit. Daarenboven blijkt uit de tabel dat de lezing van P. in die gevallen waarin door de drukken verschillende lezingen worden gegeven het meest deze van W. benadert. Waarschijnlijk is W. dan ook de basistekst geweest voor P. waar P. tamelijk vrij tegenover staat. Een en ander zal nog verder moeten worden uitgezocht op basis van de nu volgende passages, die om hun significant uiteenlopende respectieve lezingen in dit verband werden geselecteerd.

a) B. 10939-10950:
cfr. G. 11060-11071
  K., L. en W. 124b, 13-24
  H. 113a, 19-30
  P. 112a, 9-19

[pagina 50]
[p. 50]
B.:
1[regelnummer]
Ic bin v wiif ghi miin man
 
Steruic doer v daer leit an
 
Opdat ghi den ghenen wist
 
Die mi brocht in desen twist
5[regelnummer]
Int dit vernoy in dit zeer
 
Lacen en sie v nemmermeer
 
Dies heb ic den rouwe groot
 
Mer mocht ic voer miin doot
 
Noch bescouwen segheliin
10[regelnummer]
Sone gaef ic niet om al pine
 
Die ic heb ghedoghet .i. slee
 
Lacen dit en mach nemmermeer
G.:
 
Ic bin v wiif ghi sijt mijn man
 
Al sterue ic doot daer leit niet an
 
Op dat ghi den ghenen wist
 
Die mi brenghen in desen twist
 
In dit vernoy in dit zeer
 
Och lacy en sie v nimmermeer
 
Des heb ic den rouwe groot
 
Mer mocht ic voer mijnre doot
 
V bescouwen seghelijn
 
So waer vergheten al mine pijn
 
Die ic geleden heb ende menich wee
 
Och lacy en sie v nimmermeer
K.:
 
Ic ben v wijf ghi sijt mijn man
 
Al ben ic doot daer en leyt niet an
 
Op dat ghi die ghene wist
 
Die mi brenghen in desen twist
 
In dit vernoy in dit seer
 
Och lacen ic en sie v nemmermeer
 
Des heb ic den rouwe seer groot
 
Mer mocht ic voer mine doot
 
V beschouwen lieue seghelijn
 
So waer vergheten alle mijn pijn
 
Die ic gheleden hebbe sonder keer
 
Och lacen ic en sie v nemmermeer
[pagina 51]
[p. 51]
L.:
 
Ic ben v wijf ghi sijt mijn man
 
Al ben ic doot daer en leit niet an
 
Op dat ghi die ghene wist
 
Die mi brengen in desen twist
 
In dit vernoy in dit seer
 
Och lazen en sie ic v nemmermeer
 
Des heb ic den rouwe seer groot
 
Mer mocht ic voer mine doot
 
V beschouwen lieue seghelijn
 
So waer vergheten alle mijn pijn
 
Die ic geleden hebbe sonder keer
 
Och lazen ic en sie v nemmermeer
H.:
 
Ic ben v wijf ghi sijt mijn man
 
Al ben ick doot daer en leyt niet an
 
Op dat ghi die ghene wist
 
Die mi brenghen in desen twist
 
In dit vernoy in dit seer
 
Och lacen ick en sie v nemmermeer
 
Des heb ick den rouwe seer groot
 
Mer mocht ick voer mine doot
 
V bescouwen lieue seghelijn
 
So waer vergheten alle mijn pijn
 
Die ick gheleden hebbe sonder keer
 
Och lacen ick en sie v nemmermeer
W.:
 
Ic ben v wijf ghi sijt mijn man
 
Al ben ic doot daer en leyt niet an
 
Op dat ghi die ghene wist
 
Die mi brenghen in desen twist
 
In dit vernoy in dit seer
 
Och lazen ic en sie v nemmermeer
 
Des heb ic den rouwe seer groot
 
Mer mocht ic voor mijn doot
[pagina 52]
[p. 52]
 
V beschouwen lieue seghelijn
 
So waer vergheten alle mijn pijn
 
Die ic gheleden heb sonder keer
 
Och lazen ic en sie v nemmermeer
P.:
 
Ick ben v wijf / ghi sijt mijn man
 
Al ben ick doot daer en leyt niet an
 
Op dat ghi die ghene wist
 
Die mi brenghen in desen twist
 
In dit vernoy / in dit seer
 
Och lacen ick en sie v nemmermeer
 
Des hebbe ick den rouwe seer groot
 
Maer mocht ick v voor mijn doot
 
V beschouwen lieue Zeghelijn
 
So waer vergheten alle mijn pijn
 
Die ick gheleden hebbe sonder keer
 
Och lacen ick en sie v nemmermeer

G. geeft in enkele gevallen de lezing van B. waar de overige drukken gezamenlijk iets anders lezen, maar gaat zich op bepaalde punten ook duidelijk van B. distantiëren en de andere drukken bijtreden:

-G. // B. (≠ andere drukken): den ghenen (3); den rouwe groot (7); seghelijn (9);
-G. // overige drukken (≠ B.): ghi sijt (1); Al, leit niet an (2); brenghen (4); In (5); Och (6); Des (7); V bescouwen (9); So waer vergheten al mine pijn (10); Die ic geleden heb (11); Och lacy en sie v nimmermeer (12).

Onze hoger getrokken conclusie dat G. niet zomaar zonder meer rechtstreeks op B. kan teruggaan wordt dus bevestigd. Nu brengen de verzen 2 resp. 11-12 in dit verband interessant materiaal aan:

- B.:Steruic doer v daer leit an (2)
G.:Al sterue ic doot daer leit niet an
[pagina 53]
[p. 53]
- B.:Die ic heb ghedoghet .i. slee     (11-12)
Lacen dit en mach nemmermeer
G.:Die ic geleden heb ende menich wee
Och lacy en sie v nimmermeer

Uit deze regels blijkt met name niet alleen dat G. niet op B. kan teruggaan, omdat dit zou impliceren dat G. tegelijk een fout zou maken t.a.v. B. (lezing doot uit doer) én een foute lezing van B. (het vergeten van niet) niet zou overnemen, wat tamelijk onwaarschijnlijk is, maar er kan ook enigszins uit worden vermoed hoe B. en G. dan wél met mekaar in verband moeten worden gebracht. Er lijkt met name een dubbele traditie te moeten worden aangenomen. Een oorspronkelijk Steruic door v daer leit niet an en in de verzen 11-12 het rijm slee/nemmermeer (teruggaand op een oorspronkelijker slee/nemmermee) heeft zich enerzijds (B.) tot Steruic doer v daer leit an, (met omissie van niet) en rijm slee/nemmermeer in vzn. 11-12 ontwikkeld, anderzijds (G.) tot Al steruic doot daer leit niet an, resp. een veranderen van de constructie in 11-12, mogelijk omdat het woord slee niet meer werd begrepen (maar met behoud van nemmermeer uit de legger). De andere drukken leunen dan bij G. aan, met die nuancering dat het rijmpaar wee/nimmermeer (mank) wordt hersteld door vervanging van menich wee door sonder keer:

G.:
 
Die ic geleden heb ende menich wee
 
Och lacy en sie v nimmermeer
K.:
 
Die ic gheleden hebbe sonder keer
 
Och lacen ic en sie v nemmermeer
L.:
 
Die ic geleden hebbe sonder keer
 
Och lazen ic en sie v nemmermeer
H.:
 
Die ick gheleden hebbe sonder keer
 
Och lacen ick en sie v nemmermeer
W.:
 
Die ic gheleden heb sonder keer
 
Och lazen ic en sie v nemmermeer
P.:
 
Die ick gheleden hebbe sonder keer
 
Och lacen ick en sie v nemmermeer

Net als in de verzen 2, 3, 6, 7, 9 en 11, waarin K., L., H., W. en P. ook gezamenlijk een van G. afwijkende lezing geven, vinden we in dit sonder keer opnieuw een argument ten voordele van de supra voorgestelde tekst tussen of naast G. en al de drukken (tekst die eventueel K. kan zijn), die de lezing sonder keer introduceert.

[pagina 54]
[p. 54]

Daarbij lijkt de vorm van vers 6 in L. Och lazen en sie ic v nemmermeer, waarvoor K. Och lacen ic en sie v nemmermeer en G. Och lacy en sie v nimmermeer geeft, te suggereren dat K. niet rechtstreeks de legger van L. zou zijn. Het lijkt immers minder waarschijnlijk dat L., wanneer hij op K. terugging, de emfatische uitroep in deze laatste tot retorische vraag zou hebben omgesmeed door verplaatsing van het woord ic. Wel voor de hand liggend lijkt ons de mogelijkheid te zijn dat L. en K. afzonderlijk teruggaan op een tekst zonder ic, waarin zij dan elk, en elk op een andere plaats, een ic invoegen. Dat deze tekst niet rechtstreeks G. kan zijn, alhoewel daarin ook die ic ontbreekt, werd supra al betoogd. Met voorbeelden uit de tekst hier kan de stelling worden gestaafd met die passussen waarin de drukken gezamenlijk een lezing geven verschillend van G. (en B.). Het hele argument kan dan weer worden weerlegd door te stellen dat termen als emfatische uitroep en retorische vraag hier niet ter zake doen, en dat de kopiist van L. ‘gewoon’ de ic toevallig anders plaatste dan zijn legger K., eventueel zelfs maar half gezien had waar die ic precies stond in K.. Wat er ook van zij, het is en blijft feit dat L. op basis van dit voorbeeld zelf niet legger kan zijn van een der bewaarde teksten. Verdere voorbeelden in dezelfde richting liggen voor het grijpen, ook in de verzen die op de net geciteerde passussen volgen; L. scheidt zich van de andere drukken af, terwijl het daarbij vaak (niet altijd) de lezing van G. geeft:

G. 11072:
 
K.: Ay my en waen v niet meer scouwen
 
L.: Ay mi en waen v nye meer scouwen
 
H.: Ay mi en waen v niet meer scouwen
 
W.: Ay mi en waen v niet meer schouwen
 
P.: Ay mi ick en waen v niet meer schouwen (G.: nimmermeer)
G. 11079:
 
K.: Bi god sprac die ioncfrouwe fijn
 
L.: Bi gode sprac die vrouwe fijn
 
H.: Bi god sprac die ioncfrouwe fijn
 
W.: Bi god sprac die ioncfrouwe fijn
 
P.: Bi god sprack die ioncfrou fijn (G.: gode; vrouwe)
G. 11093:
 
K.: Doe rocht hi niet te vechten meer
 
L.: Doen rocht hi niet te vechten meer
 
H.: Doe rocht hi niet te vechten meer
 
W.: Doe rocht hi niet te vechten meer
 
P.: Doen en luste hem niet te vechten meer (G.: doen)
[pagina 55]
[p. 55]
G. 11098:
 
K.: Binnen der bercken dat hi sloech
 
L.: Binnen der bercken dat si sloech
 
H.: Binnen der bercken dat hi sloech
 
W.: Binnen der bercken dat hi sloech
 
P.: Binnen der bercken dat hi sloech (G.: si)
G. 11100:
 
K.: Elck moest hem houden ouer een planck
 
L.: Elc moest hem houden aen een planck
 
H.: Elck moest hem houden ouer een planck
 
W.: Elc moste hem houden ouer een planck
 
P.: Elck moeste hem houden ouer een planc (G.: an)
G. 11104:
 
K.: Herde verre dat si verschieden
 
L.: Herde verde dat si verscheiden
 
H.: Herde verre dat si verschieden
 
W.: Herde verre dat si verschieden
 
P.: Herde verre dat si verschieden (G.: verre; verschieden)
G. 11105:
 
K.: Nv quam segelijn met sijn lieden
 
L.: Nv quam segelijn met sine lieden
 
H.: Nv quam segelijn met sijn lieden
 
W.: Nv quam seghelijn met sijn lieden
 
P.: Nv quam Seghelijn met zijn lieden (G.: sinen)
G. 11107:
 
K.: Op die planck in groten rou
 
L.: Op die planc in groten rouwe
 
H.: Op die planck in groten rou
 
W.: Op die plancken in groten rou
 
P.: Op die plancke in grooten rou (G.: planc; rouwe) enz. enz.

Het wordt dan ook weinig waarschijnlijk dat L. via K. op G. zou teruggaan (zoals de a-stemmata de onderlinge afhankelijkheid voorstellen). Veeleer lijkt een tekst als legger te moeten worden verondersteld waarop ook K. teruggaat en die zelf niet ver afstaat van de G.-tekst, zodat enerzijds de overeenkomsten tussen L. en K., anderzijds deze tussen L. en G. vanuit het stemma kunnen worden verklaard (i.e. de situatie in alle b-stemmata):

[pagina 56]
[p. 56]

II. b. (partim)



illustratie

of III. b. (partim)



illustratie

b) B. 4753-4883:
Cfr. G. 4757-4934
  K., L. en W. 53a, 33-55a, 30
  H. 49a, 24-51a, 1
  P. 48b, 10-50a, 40

Ook uit deze passus, die supra al om de verzenomwisseling die erin voorkomt werd belicht, blijkt voortdurend de tweedeling L. ∾ K., W., H., P., en een soms licht uiteenlopen van W. en H., op zo'n manier echter dat H. niet de lezing van L. volgt maar wel degelijk onder K. blijft thuishoren, zij het dan niet via W. (Vbn. 1, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11). P. geeft een lezing die bij W. en H. aansluit; bij verschillende lezing in W. en H. staat P. dichter bij W.. Van alle teksten gaat P. het meest vrij met de tekst te werk. Om de verschillen tussen W. en P. te verklaren kan hetzij een kopiist met karakter worden verondersteld ofwel nog een traditie tussen W. en P. worden geponeerd, waarbinnen de tekst zoals we die nu in P. vinden dan geleidelijker zou zijn gegroeid.

Enkele voorbeelden:

1:
 
K. Ende reedt wt op dat velt
 
L. Ende reet wt op dat velt
 
H. Ende reedt wt op dat velt
 
W. Ende reet wt op dat velt
 
P. Ende reedt wt op dat velt
2:
 
K. Hoeftcleet wimpel mouwen pinioen
 
L. Hoeftcleet wimpel mouwen pinyoen
 
H. Hoef cleet wimpel mouwen pinioen
 
W. Hooft cleeet wimpel mouwen pinioen
 
P. Hooft cleet wimpel mouwen pinioen
[pagina 57]
[p. 57]
3:
 
K. Die coninc ende sadt op sijn paert
 
L. Die coninc ende sat op sijn paert
 
H. Die coninc ende sadt op sijn paert
 
W. Die coninc ende sadt opt paert
 
P. Die coninck / ende sadt op zijn paert
4:
 
K. Wter scheyden toech hi sijn swaert
 
L. Wter scheiden toech hi sijn swaert
 
H. Wter scheiden toech hi sijn swaert
 
W. Vter scheeden toech hi sijn swaert
 
P. Wter scheede tooch hi sijn swaert
5:
 
K. Ende sloech hem af dat hoeft sijn
 
L. Ende sloech hem af dat hoeft
 
H. Ende sloech hem af dat hoeft sijn
 
W. Ende sloech hem af dat hooft sijn
 
P. Ende sloech hem af dat hooft sijn
6:
 
K. Ende reedt ter neder man ende paert
 
L. Ende reedt te neder man ende paert
 
H. Ende reedt ter neder man ende paert
 
W. Ende reet ter neder man ende paert
 
P. Ende reedt ter neder man ende paert
7:
 
K. Ick ben des in sekeren waen
 
L. Ick bin des in sekeren waen
 
H. Ic ben des in sekeren waen
 
W. Ic ben des in sekeren waen
 
P. Ick ben dies in sekeren waen
8:
 
K. Sijn lief ben ick ende ghi sijt mat
 
L. Sijn lief bin ic ende ghi sijt mat
 
H. Sijn lief ben ick ende ghi sijt mat
 
W. Sijn lief ben ic ende ghi sijt mat
 
P. Sijn lief ben ick / ende ghi sijt mat
9:
 
K. Met ioncfrouwen hoefden bescreuen
 
L. Met ioncfrouwen hoefden bescrenen
 
H. Met ioncfrouwen hoefden bescreuen
 
W. Met ioncfrouwen hoofden bescreuen
 
P. Met ioncfrouwen hoofden bescreuen
[pagina 58]
[p. 58]
10:
 
K. Die mouwe mijn is gheseten
 
L. Die mouwe mijns is gheseten
 
H. Die mouwe mijn is gheseten
 
W. Die mouwe mijn is gheseten
 
P. Mijn mouwe die is gheseten
11:
 
K. Ter slincker hoeck van sinen scilde
 
L. Ter slinckeren hoec van sinen schilde
 
H. Ter slincker hoeck van sinen schilde
 
W. Ter slincker hoeck van sinen schilde
 
P. Ten slincken hoecke van sinen schilde

Schematisch:

II. b. (partim)



illustratie

of III. b. (partim)



illustratie

Tot dezelfde conclusie voeren ook onderstaande voorbeelden:

a) -
 
B. Si hieuen opten standert siin (7632)
 
G. Si hieffen op die stander sijn
 
K. Hi hief op die standaert fijn
 
L. Hi hief op die standeert fijn
 
H. Hi hief op die standert
 
W. Hi hief op die standaert fijn
 
P. Hi hief op den standaert fijn

waarvoor het met name meer voor de hand ligt stemma IIIb te poneren, dat G. als enige een zijsprongetje laat maken met afwijkende lezing stander, dan wel te beweren dat zich (in x1) vanuit de lezing stander (G.) opnieuw de vorm stand(a) (e) (e)rt zou hebben gevormd (zoals stemma IIb dat doet). De overgang G.→K. (of L.) lijkt overigens wat té groot om hier maar één

[pagina 59]
[p. 59]

tussenstap (x1) te poneren, zoals stemma IIb veronderstelt. Stemma IIIb voorziet dan tenminste toch al twee stappen die de veranderingen in de tekst kunnen teweeggebracht hebben (x resp. x1). Maar, en we herhalen hier wat al tevoren werd gezegd, de stemmata geven het minimum aantal tussenstadia aan dat vanuit de onderzochte passussen moet worden geponeerd om voor de onderlinge tekstverschillen verantwoording te kunnen afleggen; stemma IIb kan m.a.w. ook onderhavig tekstverschil verklaren als tussen G. en K. en L. meerdere x-en wordt verondersteld (waarvoor de stippellijnen in wezen verantwoording afleggen).

b) -
 
B. Segheliin ic heb misdaen (7595)
 
G. Seghelijn ic heb mesdaen
 
K. Seghelijn heb ick mesdaen
 
L. Seghelijn heb ic mesdaen
 
H. Seghelijn heb ic mesdaen
 
W. Seghelijn heb ic mesdaen
 
P. Seghelijn ick hebbe mesdaen
c) -
 
B. Mer heden meer neem ics wrake (7600)
 
G. Mer huden so neem ic gheen wrake
 
K. Mer huden so en neem ic gheen wrake
 
L. Mer huden so en neem ic geen wrake
 
H. Mer huden so en neme ic geen wrake
 
W. Mer heden so en neem ic gheen wrake
 
P. Maer heden en neme ick gheen wrake
d) -
 
B. Hi sloech met sporen ende vacht (7608)
 
G. Hi sloech met sporen ende vacht
 
K. Hi sloech met sporen ende sach
 
L. Hi sloech met sporen ende sach
 
H. Hi sloech met sporen ende sach
 
W. Hi sloech met sporen ende sach
 
P. Hi sloech zijn ors met sporen / ende sach
e) -
 
B. Heeft versleghen van barbarien (7622)
 
G. Heeft verslaghen van barbarien
 
K. Heeft gheslagen van barbarien
 
L. Heeft gheslagen van barbarien
 
H. Heeft geslagen van barbarien
 
W. Heeft gheslaghen van barbarien
 
P. Heeft verslaghen van barbarien
[pagina 60]
[p. 60]
f) -
 
B. Dat hem noit in wighe gheuel (7629)
 
G. Dat hem nie in wighe en gheuel
 
K. Dat hem nye in weghen gheuel
 
L. Dat hem nye in weghe gheuel
 
H. Dat hem nie in wegen geuel
 
W. Dat hem nye in weghen gheuel
 
P. Dat haer noyt in weghen gheuel
g) -
 
B. Metten swerde het ghinc doer (7635)
 
G. Met sinen swaerde het ghinc al dore
 
K. Met sinen swaerde het ghinc al deure
 
L. Met sinen sweerde het ghinc al dure
 
H. Met sinen swaerde het ginck al dure
 
W. Met sinen swaerde het ghinc al duere
 
P. Met sinen swaerde het ghinc al duere
h) -
 
B. Diemen god noemt in al die werelt (2579)
 
G. Die goet noemt die warelt wijt
 
K. Die goet noemt die werelt
 
L. Die goet noemt die werelt wijt
 
H. Die goet noemt die werelt
 
W. Die goet noemt die werelt
 
P. Dien die werelt noemt goet
i) -
 
B. Dat si den goeden verdaden (2582)
 
G. Dat si den seluen man verdaden
 
K. Dat si den seluen verraden
 
L. Dat si den seluen man verraden
 
H. Dat si den seluen verraden
 
W. Dat si den seluen verraden
 
P. Want si den seluen hebben verraden
j) -
 
B. Taenschiin ons heeren enen ghedicht (2454)
 
G. Dat aenschijn ons heeren op euen dicke
 
K. Dat aenschijn ons heren euen dicke
 
L. Dat aenschijn ons heren op euen dicke
 
H. Dat aenscijn ons heren euen dicke
 
W. Dat aenschijn ons heren euen dicke
 
P. Dat aenschijn ons heeren euen dicke
[pagina 61]
[p. 61]

Tenslotte kunnen voor de plaats van H. (onder K. en niet onder L.) nog sluitende bewijzen gevonden worden in onderstaande passussen waarin H. dezelfde (verkeerde) lezing heeft als K. en afwijkt van L.. Het zou in zulke gevallen inderdaad al moeten lukken dat H. ‘toevallig’ tot eenzelfde verkeerde lezing komt als K., wanneer H. L. als legger heeft, met dus een goede tekst. Passages waarin H. en K. een juiste lezing geven terwijl L. verkeerd leest, zijn in dit verband minder betrouwbaar bewijsmateriaal, omdat H. bij louter toeval de juiste lezing kan hersteld hebben, zelfs met een foute legger (L.)Ga naar voetnoot(16).

840:
 
K.: om te peynsen uuter mate
 
L.: om u te peinsen uter mate
 
H.: om te peynsen uutermate
1524:
 
K.: Op aertrijck noch vol volmaect
 
L.: Op aertrijc noch volmaect
 
H.: Op aertrijck noch vol volmaect
1942:
 
K.: Aldus reedt hi op die grachter
 
L.: Aldus reet hi op die grachte
 
H.: Aldus reedt hi op die grachter

De distributie der teksten zoals voorgesteld in beide bovenstaande stemmata mag dus gehandhaafd blijven. Overigens brengt ook de BLADSPIEGEL een argument in deze richtingGa naar voetnoot(17):

-B. heeft een bepaalde bladspiegel en verdeling der hoofdletters.
-L., W. en K. hebben onderling dezelfde bladschikking, die echter verschillend is van B. Alle drie hebben ze ook hoofdletters die qua ‘spreiding’ van B. verschillen.
-H. heeft nog dezelfde verdeling met de hoofdletters, maar een andere bladschikking.
-G. is nog eens anders qua bladspiegel, maar heeft de verdeling met de hoofdletters zoals L., W., K. en H..
[pagina 62]
[p. 62]

De HOUTSNEDEN doen volgende interne groepering ontstaan: G. ∾ K., W. ∾ H., L.

nl.: in H.: - hts. p. 43 en 77  
  - hts. p. 61 en 65  
  - hts. voorpagina = 3 motieven
  in L.: - voorpagina  
  - p. 47 (= H. p. 43 en 77)  
  - p. 47 (= H. p. 61 en 65)  
  - p. 67, 71, 85 = 4 motieven
  in W.: - voorpagina  
  - p. 47, 67, 71, 85 = 2 motieven
  in K.: - voorpagina (= W., voorpagina), p. 47, 67, 71, 85
  = 1 motief
  in G.: - voorpagina (6 hts.)  
  verder geen hts. = 6 motieven

Dat twee teksten door dezelfde drukker gezet niet noodzakelijk dezelfde houtsneden hebben, bewijzen W. en K. (Eck. van Homberch):

-K. p. 67 loopt parallel met W. p. 67 (rechts) qua tekst maar heeft toch een andere houtsnede.
-K. p. 71 loopt parallel met W. p. 71 (rechts) qua tekst maar toch een verschillende houtsnede.

M.a.w. we ontmoeten doorlopend dezelfde houtsneden in W. resp. in K., op de titelbladhts. na, die in W. anders is (nl. de doorlopende hts. uit K.).

Besluit

Uit bovenstaande argumentatie en de stemmata waartoe zij heeft gevoerd laat zich eenduidig afleiden dat men met een uitgave van het Berlijnse hs. enerzijds en de Gentse incunabel aan de andere kant (- ook letterlijk) een representatief beeld ophangt van wat ons aan Seghelijn-teksten doorheen de eeuwen is bewaard gebleven. Dat G. nooit eerder werd uitgegeven, en dus a fortiori ook nooit aan een grondig onderzoek kon worden onderworpen, is nog een verder argument ten voordele van beoogde editie. Over de vorm waarin de tekst van het hs. in Verdams editie het licht moest zien, hebben we in Hfst. 2 al ons beklag gedaan.

[pagina 63]
[p. 63]

Op basis van een nauwkeurige analyse van de verschillen tussen de twee tradities in de noten bij de tekst, willen wij tot een zekere (interne) typologie van beide komen. Op het externe vlak kan die dan met de gegevens uit de respectieve materiële beschrijvingen van hs. en druk (Hfst. 4) worden aangevuld.

voetnoot(1)
A. Dees, Over stambomen van handschriften, in: Forum der Letteren 18 (1977) 2 (juni), p. 63-78.
voetnoot(2)
A. Dees, o.c., p. 73.
voetnoot(3)
De berekening moet op naam van Dees worden geschreven, o.c., p. 66.
voetnoot(4)
A. Dees, o.c., p. 72.
voetnoot(5)
A. Dees, ibid. - Waarbij wij ons overigens de vraag stellen waar Dees de eigen computermethode dan nog wel geschikt voor vindt...

voetnoot(6)
Dat alleen G. Daer spelt (tgo. Dat in alle andere), is al een mogelijke aanwijzing dat verder binnen de groep drukken zal moeten worden gedifferentieerd.
voetnoot(7)
Deze drie drukken hebben een identieke tekstspiegel (cfr. nog infra).
voetnoot(8)
We citeren telkens G., die, als oudste exponent van de drukken, de verkortende redactie in ieder geval nog heel dicht moet benaderen. De hele volgende argumentatie zou ten onrechte de indruk kunnen wekken dat de kopiist van G. de B-tekst vóór zich had en zich ‘aan het verkorten zette’. Niets is (ook op dit prille niveau van onze uiteenzetting al) minder zeker. De verschillen tussen beide teksten kunnen en zullen zelfs waarschijnlijk vrucht zijn van een geleidelijke ontwikkeling en niet resultaat van een plotse ingreep. Ergens heeft dan voor B. en G. een gemeenschappelijke voorvader (nu verloren en niet noodzakelijk het ‘origineel’ (cfr. verder noot 9)) bestaan, waaruit zich (minstens) de twee takken zijn gaan ontwikkelen waarvan B. en G. late uitlopers zijn. De argumentatie moet dan ook meer gelezen worden als een zoeken naar hoe de onderlinge verschillen mogelijk (en geleidelijk) binnen die lange traditie zijn ontstaan, dan wel als het verslag van hoe ooit in één klap een abbreviatio (t.a.v. B.) het middeleeuwse daglicht zag en in G. haar neerslag vond.
voetnoot(9)
Geleidelijkaan zullen ook de chronologische verhoudingen in het stemma worden gearticuleerd. Voorlopig beperken wij er ons toe, naar het voorstel van B.A. van Groningen in Traité d'histoire et de critique des textes grecs. (Verhand. der K.N.A.W., afd. Letk. Nwe reeks dl. 70, nr 2, p. 88-113), met stippellijnen in het stemma te laten blijken wanneer het aantal bestaande of gereconstrueerde tussenstadia niet bekend is. Immers, wil men het spel volgens de regels spelen, dan mogen alleen rechtstreekse copieën door ononderbroken lijnen met elkaar verbonden worden. (Vgl. nog M.J.M. de Haan, o.c., p. 11).
Verder staat hier O voor het origineel, opgevat dan in de zin die Dain er wil aan geven. - Niet ten onrechte meent Dain zijn eerste definitie ‘L'original (...) est l'exemplaire manuscrit remontant à l'auteur’ te moeten uitbreiden tot volgende omschrijving: ‘On le voit: papiers, autographe, apographe, manuscrit, un ou plusieurs exemplaires, c'est cet ensemble complexe qui forme au Moyen Age ce que nous appelons d'un mot, l'original’ (A. Dain, Les Manuscrits, Parijs 1961, p. 103 resp. p. 105). Vergelijk ook het schema van de Haan over het begrip ‘origineel’, o.c., in fig. 6 p. 14.
Met X wordt de gemeenschappelijke voorvader (cfr. noot 8) van B. en G. aangeduid, niet bewaard, maar waarvan het bestaan op basis van de staat der tekstoverlevering zó kan worden bewezen, en de aard van de tekst zelf enigszins kan worden omschreven. Met de overige drukken in zijn kielzog is G., in de terminologie van Dain, mogelijk ‘plus-proche-commun-ancêtre-de-la-tradition’, kategorie waarvan hij volgende omschrijving geeft:
‘Le plus-proche-commun-ancêtre-de-la-tradition (...) est le fruit du hasard. C'est une copie, directe ou indirecte, de l'archétype, tantôt très rapprochée de lui, tantôt très lointaine. Une chance a voulu qu'un jour ce manuscrit, après bien des aventures, fût recueilli par quelque scribe diligent et eût à son tour donné le jour à une tradition plus récente que nous possédons encore. Je pense que dans plus d'un cas le plus-proche-commun-ancêtre peut se confondre avec ce que Paul Maas (Textkritik, Leipzig 19573) et son école ont appelé subarchetypus.’ (p. 122).
B. moet deze titel van stamvader derven: in zijn voetspoor treedt geen enkele (bewaarde) tekst. Archetype is hij wel: ‘L'archétype est le plus ancien témoin de la tradition où le texte d'un auteur se trouve consigné dans la forme qui nous a été transmise’ - Dain, o.c., p. 108.
voetnoot(10)
Na vs. 4759 hebben alle drukken nog volgende drie lijnen
 
‘Mi is leet dat hi hier quam
 
Dus stont die coninc als die was gram
 
Ende die coene seghelijn’
die alleen in B. ontbreken en toch voor de logische gedachtengang en de zinsconstructie onontbeerlijk zijn.
voetnoot(11)
We hebben er overigens het raden naar of niet al in de legger van G. (x) de twee verzen werden bijgedicht en de versomwisseling in een stadium vóór die legger heeft plaatsgehad dan wel in nog een tussenstadium tussen x en G. is gebeurd. De door ons geponeerde tussenstadia geven dan ook de minimumsituatie aan die nodig is om de respectieve verschillen tussen de teksten te verklaren.
voetnoot(12)
Misschien moet, rekening houdend met het aantal verzen (nl. 87) dat een verkeerde plaats heeft gekregen binnen de tekst, de fout binnengeslopen zijn doordat een blad uit de legger verkeerd was gelegd, verso i.p.v. recto; ofwel werd, overschrijvend van de TWEEDE kolom van fo 92v (‘De derde blaeu van verwen goet’) naar de TWEEDE kolom van fo 93r (‘Doe riep si dit is die minre’) (± op dezelfde hoogte) gegaan (eventueel met invloed van het vers ‘Ende laet weyen metten wiinde’, dat erg op het vers ‘Doe ghinc weyen metten winde’ lijkt) (hier wordt stilzwijgend mede verondersteld dat wordt teruggegaan op een legger met ongeveer dezelfde bladschikking als B.).
voetnoot(13)
Dat alleen in B. nog de oorspronkelijke situatie wordt weerspiegeld, lijkt ons te mogen worden afgeleid uit het feit dat de drukken hier (verkeerd) de koning dezelfde naam geven die vroeger in het verhaal een verrader (robbolijn) droeg.
voetnoot(14)
In dit overzicht werden dus niet opgenomen de plaatsen waar alle teksten parallel lopen. We lezen met name overal segheliin (titel), prides (vs. 58), glorifier (vs. 2102), clinckaert (vs. 3278), rose (vs. 3957), meliaen (vs. 3960), florette (vs. 6701), galles (vs. 7400), galliin (vs. 7400), claudes (vs. 7992), gaures (vs. 8593), sebastiaen (vs. 9044) en gloriclaudes (vs. 10489).
- De aanduiding tussen haakjes verwijst telkens naar de eerste vermelding van het personage in de tekst.
- De drukken spellen - ii - wel - ij - (seghelijn, gallijn). Overigens heeft seghelijn zowel in hs. als in drukken bij latere vermeldingen de nodige varianten: zeghelijn, segelijn, zegelijn.

voetnoot(15)
Eén uitzondering: waar B. verre geeft en G. veer, schrijven de overige drukken (net als B.!) verre.
voetnoot(16)
In dit verband is het door P. Maas (Textkritik, Leipzig 19502, p. 27 e.v.) gemaakte onderscheid tussen Trenn- en Bindefehler verhelderend. Vgl. ook K. de Graaf, Tekst en Editie (Gestenc.), Interne publikatie - Syllabus Nederlands Instituut der Rijksuniversiteit, Groningen (s.d.), p. 12.
voetnoot(17)
Voor een uitvoerige bespreking van bladspiegel en houtsneden verwijzen we naar de resp. beschrijvingen van de drukken in Hfst. 4.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken