Print Septentrion. Jaargang 9(1980)– [tijdschrift] Septentrion Vorige Volgende [p. 30] Elegisch gedicht En als mijn ogen niemand meer behoren in het doorregend duister van de grond, en als mijn handen kiem noch rank verstoren, de stilte slaapt bezworen in mijn mond - zo zal het ook voor mij niet anders wezen dan lijk het eeuwen lijdzaam werd volbracht: lieflijk geboren en niet te genezen van wat het kind in fier verdriet betracht. En toch weer niets meer zijn aan 't blijde einde, doelloos en dwaas daar krimpen in een kist. Mijn voeten konden gaan in lief en lijden, maar 't hart heeft zich van weg vergist. Maurice Gilliams Uit: Het verleden van Columbus. Poème élégiaque Et quand mes yeux n'appartiendront plus à personne dans l'ombre détrempée de vieille pluie du sol, quand mes mains ne troubleront plus germe ou sarment, le silence dormant, figé, entre mes dents, - certes, il n'en sera pas autrement pour moi que ce que le temps a coutume d'accomplir: naître joyeux, mais sans jamais pouvoir guérir du chagrin que l'enfant porte, fier, en ses bras. Et n'être de nouveau plus rien, rien à la fin: se raccourcir, sans aucun but, dans un cercueil. Mes pieds pouvaient aller vers l'amour ou le deuil, mais mon coeur s'est trompé lourdement de chemin. Maurice Gilliams Traduit du néerlandais par Maurice Carême. (Anthologie de la Poésie Néerlandaise, p. 161.) Vorige Volgende