| |
| |
| |
Uit ‘Gregoria of een huwelijk op Elseneur’
Door Maurice Gilliams
Ik ben aan mijn schrijfbureau gaan zitten. In het vloeipapier van de sousmain, menige keer in omgekeerd letterschrift stond de naam van Gregoria te lezen. Wat heb ik haar, in de loop der jaren van onze verloving, menige brief geschreven, zoals ook de bakkersjongen wel brieven aan zijn verloofde schrijft. Werd het door mevrouw Balthazar echter raadzaam gevonden dat haar dochter mijn brieven onbeantwoord liet opdat er, bij een eventuele breuk in onze verloving, van mijn dulle verliefdheid voor Gregoria geen leesbaar spoor zou achterblijven, - mocht er, na mij, een meer geschikte partij voor haar dochter opduiken? Immers altijd binnenshuis had ik iedere zondag Gregoria ontmoet, werd ik als verloofde voor de notabelen van het dorp verdoken gehouden, was het Amandina streng opgelegd over mijn zondagse visites jegens de dienstmeiden van de buren het stilzwijgen te bewaren. Amandina had het voor mij. De haar opgelegde bescheidenheid werd me vriendelijk overgebriefd. Een acceptabele uitleg wisten we geen van ons beiden eraan te geven.
Mevrouw Balthazar las de brieven die ik aan haar dochter schreef. Somwijlen, midden in een van haar monologen, kreeg ik in het bijzijn van haar verloofde dochter een larmoyante passage uit een van mijn brieven te aanhoren. Die werd dan, als getoondicht, uitgesproken om er me mede te ridiculiseren. Doch, bijgeval, in de leefkamer alleen op de sofa met mij gezeten, kregen diezelfde woorden een blozende warmte in haar mond, net alsof mijn liefdebetuiging, tot Gregoria gericht, bestemd voor mevrouw Balthazar ware geweest. Mijn hartsvriendin wilde ze worden. Ter verduidelijking van wat mij op de mouw werd gespeld, tevens eraan toegevoegd om de gewaagdheid van haar verklaring te maskeren, werd er mij op gewezen - dat Gregoria nauwelijks begonnen was te ‘volgroeien’. Hoege-
| |
Extrait de ‘Gregoria ou un mariage à Elseneur’
Par Maurice Gilliams
Traduit du néerlandais par Georges Adé.
Je me suis assis à mon bureau. Dans le buvard du sous-main se lisait maintes fois, en écriture inverse, le nom de Gregoria. Que de lettres ne lui ai-je pas écrites au cours des années de nos fiançailles, comme l'aurait fait pour sa fiancée le premier garçon boulanger venu. Madame Balthazar avait-elle toutefois estimé qu'il valait mieux que sa fille ne réponde pas à mes lettres, afin que si nos fiançailles venaient à se rompre, aucune trace écrite ne subsiste de mon entichement pour Gregoria - si jamais, après moi, un parti plus idoine se présentait? C'était d'ailleurs toujours en son domicile même que je rencontrais Gregoria chaque dimanche, et qu'on me cachait en ma qualité de fiancé aux yeux des notables du village, en enjoignant fermement Amandina de garder, auprès des servantes des voisins, le silence sur mes visites dominicales. Amandina m'aimait bien. La discrétion qu'on lui imposait fit l'objet de ses amicales confidences. Nous n'arrivâmes, ni l'un ni l'autre, à l'expliquer de façon acceptable.
Madame Balthazar lisait les lettres que j'écrivais à sa fille. Quelquefois, au beau milieu d'un de ses monologues, il me fallait subir en présence de sa fiancée de fille, un passage larmoyant d'une de mes lettres. Il était énoncé, comme si on l'avait mis en musique, pour me ridiculiser. Il arrivait néanmoins qu'assise seule avec moi sur le sofa du salon, les mêmes paroles prennent une chaleur toute rougissante dans sa bouche, comme si ce témoignage de mon amour, qui s'adressait à Gregoria, avait été destiné à Madame Balthazar. Mon amie intime, voilà ce qu'elle aurait voulu être. Pour expliquer ce qu'on voulait me faire croire et qu'on y ajoutait tout autant pour déguiser ce que ses propos avait d'osé, on me faisait remarquer - que Gregoria avait à peine commencé à ‘se développer’. Il n'était en aucune façon question de ‘brusquer’
| |
| |
| |
[Nederlands]
naamd mocht Gregoria niet ‘gebruuskeerd’ worden. En plotseling, zo brûlant vanwege de mama, zo akelig gênant voor mij, als om een pact van de liefste verstandhouding met haar aanstaande schoonzoon te sluiten, werd haar monoloog met een van vrouwelijk temperament overbruisende omhelzing bezegeld.
Gregoria en Vincentia kwamen de leefkamer binnengetreden. Aanstonds, zonder nog verder een zweempje genegenheid in haar gezicht, met kille, afstandse beleefdheid tegenover mij, werd ik buiten de conversatie van de dochters met hun mama gehouden. Al bij al genomen, toch luttel één van de talrijke, te banaliseren voorvalletjes; weer eens een van de tijdens mijn zondagse visites minder aangename momenten waar, achteraf, de herinnering een anekdotisch franje aan toevoegde; opnieuw een van de incidentele evenementjes waar men, après coup, een passabele interpretatie tracht voor te vinden. En, waarom dan toch, daags voor mijn huwelijk, déze voormiddag was er zo'n voorvalletje me te binnen geschoten? Verder, als het ware om pijnlijk prangende gedachten van me af te wentelen, bedekten mijn beide handen de vele keren in het vloeipapier opgedroogde naam van Gregoria, waar (in mijn verbeelding?) een magnetische aantrekkingskracht van uitging.
Om Gregoria onmiddellijk iets liefs te telefoneren was het te vroeg. Een laatslaapstertje, lag ze nog zalig onder de wol. Of, als een exotische vogel, in de onvatbare weerschijnen van haar zijden peignoir gehuld: was ze nu nog doende haar morgentoilet te soigneren? Zoals ze thans in mijn droomwereld verscheen: zou ze voortaan reëel, dag aan dag, zich aan mij te zien geven, - een avondlijke verlokking, een morgenlijke verbazing? Door Amandina, de toegewijde dienstmeid van de Balthazars, wordt Gregoria uiteraard geheel anders gezien dan ík haar wéns te zien. In de optiek van Amandina komt Gregoria, tegen de middag aan, gelijk een humeurig kind in zijn nachtjapon, de leefkamer binnengesloft. Spreken dient ze als het ware nog te leren. Een snipperdun boterhammetje, een koffielepeltje confituur: met lange tanden worden ze geprofiteerd. Maar zijn het juist niet de kinderlijk zeurige kanten van Gregoria die me boeien, waar ik me tot aangetrokken gevoel? In- en uitwendig is
| |
[Frans]
Gregoria. Et soudainement, avec tant d'ardeur de la part de la maman, et une gêne aussi pénible pour moi, comme pour conclure un pacte de la plus tendre entente avec son futur beau-fils, son monologue se scellait par un embrassement débordant de tempérament féminin.
Gregoria et Vincentia entrèrent dans le salon. Sur-le-champ, sans que le moindre soupçon d'affection n'apparaisse sur son visage, me tenant froidement mais poliment à distance, la mère m'excluait de l'entretien qu'elle menait avec ses filles. Tout compte fait, ce n'étaient que vétilles, une de ces nombreuses anicroches, qu'il me fallait banaliser: un autre de ces moments moins agréables de mes visites dominicales, auquel le souvenir ajouterait plus tard l'enjolivure de l'anecdote; une fois de plus un de ces événements fortuits qu'après coup l'on essaie de passablement interpréter. Et pourquoi donc, la veille de mon mariage, ce matin même un de ces incidents m'était-il revenu? Comme pour écarter de moi ce que ma pensée avait de douloureux et d'oppressant, mes deux mains recouvraient ensuite le nom, à plusieurs endroits séché dans le buvard, de Gregoria, dont émanait (dans mon imagination?) une attraction magnétique.
Pour téléphoner quelques doux mots à Gregoria, il était trop tôt. Elle aimait se lever tard, elle se prélassait encore au lit. Ou bien était-elle en train, comme un oiseau exotique drapé dans les insaisissables reflets de son peignoir de soie, de s'occuper de sa toilette matinale? Telle qu'elle apparaissait à présent dans le monde de mes rêves: se montrerait-elle réellement, jour après jour, à moi - toute séduction le soir, tout étonnement le matin? Amandina, la servante dévouée des Balthazar, voit Gregoria évidemment de tout autre façon que je ne souhaite la voir. Du point de vue d'Amandina, ce n'est que vers l'heure de midi que Gregoria se traîne, comme un enfant capricieux en chemise de nuit, jusqu'au salon. On dirait qu'il lui faut encore apprendre à parler. Une tartine d'une minceur extrême, une cuillerée à café de confiture: on en profite à longues dents. Mais ne sont-ce pas précisément ces traits d'enfant geignard en Gregoria qui me fascinent, par lesquels je me sens attiré? C'est dans la raideur que Gregoria fut élevée, autant pour le corps que pour l'esprit, et elle ne s'est pas donné
| |
| |
| |
[Nederlands]
Gregoria stroef gebakerd, en allerminst geeft ze zich de moeite om haar stroefheid te versoepelen. Doch, in alle opzichten, laat me correct jegens haar blijven. Ook van mijnentwege, tot hiertoe, heeft ze evenmin triviale uitbundigheid ondervonden. Maladief timide, met puriteinse schroom heb ik haar steeds aangeraakt. Sensitief welgeschapen, heb ik me tegenover Gregoria altijd met de zelfbeheersing van een heer gedragen, heb ik de vervulling van mijn verlangen naar vrouwelijke sekse bedwongen, verdaagd tot ik, vroeg of laat, getrouwd zou zijn. Slaafs geduldig, met het branderig residu van een ouderwets godsdienstige, verticale opvoeding naar geest en naar lichaam, ben ik blijven rondlopen. Overal waar ik onderricht in de morele levenspraktijken ontving - eerst van mijn ouders en van mijn twee zonderlinge tantetjes, daarna gegijzeld in de citadel van een kostschool, gedrild door celibataire cipiers -, werd ik ertoe gedwongen met mijn bewaarengel een overeenkomst af te sluiten om me tegen een overval des duivels te wapenen. Onder de bestendige kanonnade van zo'n op mij toegepaste educatieve specialiteit, is het niet kunnen uitblijven dat ik een eenling, een eenzaat werd ofschoon mijn temperament het zonder vriendschap niet kon stellen. Ik hunkerde naar vriendschap die aan broederlijke verliefdheid grensde. Om met mijn vooruitstrevende, sociaal eergierige medebroeders, later, mede aan tafel te kunnen zitten, probeerde ik me te vergroven, te vereelten, hun ongelikte omgangstaal te praten. En toch, te elitair, in wat ik te zeggen had te hermetisch, werd ik in het sanhedrin van de onsterfelijken niet als een confrère geaccepteerd. Tot goed geschreven, humaan volwaardige boeken heb ik mijn toevlucht genomen, die zich kritisch, uiterst langzaam lieten lezen. Te Silversande, bij mijn vriend Wom, af en toe uit logeren, door zijn begaafde echtgenote op de piano begeleid, vertroostte het mij de vioolsonates van Bach te spelen.
Inwendig onophoudelijk geprangd, ziek van spleen en melancholie, van het dénkend verdriet geworden, werd ik van deze naar gene (klerikale) geneesheer gestuurd. Om behoorlijk te functioneren werd geen van mijn organen in gebreke bevonden. Gedurig aan folterende hoofdpijn, aan braken onderhevig, wist er geen van alle de geraadpleegde medicijnmannen te verklaren wat er
| |
[Frans]
la moindre peine d'assouplir cette rigidité. Il faut pourtant, à tous égards, que je sois correct envers elle. De ma part, jusqu'à présent, elle non plus n'a pas éprouvé quelque banale exubérance. Maladivement timide, je ne l'ai jamais touchée qu'avec des scrupules tout puritains. D'un tempérament naturellement sensible, je me suis toujours comporté envers Gregoria avec la maîtrise que commande la bienséance, tout en me contraignant à ne pas satisfaire mon désir de sexe féminin, à le différer, jusqu'à ce que, tôt ou tard, je sois marié. D'une patience servile, j'ai continué à porter en moi les restes brûlants d'une éducation religieuse surannée, d'une orientation trop transcendante aussi bien pour le corps que pour l'esprit. Partout où l'on m'avait instruit dans les pratiques de la morale - mes parents d'abord et mes deux chères tantes au caractère si singulier, pris en otage ensuite dans la citadelle de l'internat, dressé par de geôliers célibataires -, je fus forcé de conclure un contrat avec mon ange gardien pour me prémunir des attentats du diable. Constamment terrassé par les charges de ce genre d'éducation qu'on m'infligeait, je devins bientôt forcément un solitaire, un esseulé, bien que mon tempérament ne pût se passer d'amitié. J'aspirais à cette amitié qui tournait presque en fraternité amoureuse. Pour pouvoir, plus tard, m'attabler avec mes camarades progressistes et arrivistes, je m'essayais à la vulgarité, à la callosité mentale, à l'usage de leur grossier idiome. Trop élitaire toutefois, trop hermétique dans ce que j'avais à dire,
je ne fus pas accepté dans le sanhédrin des immortels comme un confrère. J'ai pris refuge dans des livres bien écrits, parfaits dans leur humanité, qui incitaient à une lecture critique d'une extrême lenteur. Logeant de temps en temps à Silversande, chez mon ami Wom., je cherchais, accompagné au piano par son épouse très douée, le réconfort en jouant les sonates pour violon de Bach. Sans cesse oppressé, souffrant du spleen, de la mélancolie et de la douleur de la pensée, je fus envoyé d'un médecin (catholique) à l'autre. Un fonctionnement correct ne semblait mis en défaut par aucun de mes organes. Constamment sujet au supplice de la migraine, à des accès de nausée, je n'obtins d'aucun de ces chamanes l'explication de ce qui m'arrivait. L'art de guérir m'incomba à moi seul.
| |
| |
| |
[Nederlands]
met me gaande was. De kunst om te genezen werd aan mijzélf overgelaten. De doctorale remediën die ik kreeg voorgeschreven, ze bestonden uit pillen, poeders en drankjes. Een genezend effect maakten ze niet. Met een vegetarisch dieet, met een waterkuur moest ik het beproeven manswaardig mijn flauwtes te voorkomen. Door wandelkoorts voortgejaagd, overdag, 's nachts, vroeg of laat, werden aanzienlijke afstanden te voet afgelegd, liefst in het immense, Antwerpse havengebied met zijn dokken, bruggen en sluizen. Overmatig beweeglijk, bleef ik mij op raadselachtige wijze bedroefd, de wanhoop nabij gevoelen. Evenals mijn fysieke werd mijn psychische wilskracht met totale uitputting bedreigd. Ik begon ervoor te vrezen mijn kerkse vroomheid erbij in te schieten, immers van jongs af, zonder aannemelijke uitkomst, naar het waarachtige waarom van komen en gaan aan het zoeken. Een kuise slaapwandelaar, kwam ik niet op de gedachte naar vleesetende bloemen een vinger uit te steken, er mijn geluk of ongeluk aan te wagen. Alle begaanbare wegen van het aardse paradijs waren voor mij versperde, verboden wegen. De tijd, ofschoon ik mijlen en mijlen lopend had afgelegd, scheen er te hebben bij stilgestaan.
Uit ‘Gregoria of een huwelijk op Elseneur’, Meulenhoff/Kritak, Amsterdam/Leuven, 1992, pp. 51-55.
| |
[Frans]
Les remèdes doctoraux que l'on me prescrivait, c'étaient des pilules, des poudres, des potions. Leur effet curatif était nul. Un régime végétarien, une cure d'eau durent m'encourager à virilement prévenir mes accès de faiblesse. Poussé par la bougeotte, je parcourais le jour, la nuit, tôt au tard, de considérables distances à pied, de préférence dans l'immense aire du port d'Anvers, avec ses bassins, ses ponts et ses écluses. Excessivement mobile, je ne cessais de me sentir énigmatiquement attristé, au bord du désespoir. La volonté de mon esprit, tout autant que celle de mon corps, était menacée d'épuisement total. Je me mis à craindre d'y laisser mes pratiques dévotes, étant depuis mon enfance, sans aucun résultat valable, à la recherche du véritable pourquoi des choses de la vie. Somnambule pudique, il ne me vint jamais l'idée de tendre le doigt vers les fleurs carnivores, d'y risquer ma chance ou ma malchance. Tous les chemins praticables du paradis terrestre m'étaient barrés, interdits. Le temps, bien que j'eusse parcouru des lieues et des lieues à pied, semblait s'en être arrêté.
Extrait de ‘Gregoria of een huwelijk op Elseneur’ (Gregoria ou un mariage à Elseneur), Meulenhoff/Kritak, Amsterdam/Louvain, 1992, pp. 51-55. |
|