Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spektator. Jaargang 3 (1973-1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spektator. Jaargang 3
Afbeelding van Spektator. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Spektator. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spektator. Jaargang 3

(1973-1974)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 48]
[p. 48]

Wa.R.D. van Oostrum
Misdaad nu ook binnen het voortgezet onderwijs

(n.a.v. Ab Visser. Wie is de dader. De misdaadliteratuur van Edgar Allan Poe tot heden. Leiden, A.W. Sijthoff, [1971]. Serie: Literaire verkenningen, onder red. van M.J.G. de Jong. Prijs Hfl. 12,50)

Een der meest recente gepubliceerde enquêtes over leesgewoonten van middelbare scholieren, de door J. Phaff en G. van Westerloo gehouden en in ruime opmaak in Vrij Nederland d.d. 26-2-1972 openbaar gemaakte opiniepeiling onder 1042 leerlingen van de Hugo Grotius Scholengemeenschap te Delft, leert dat de leesvoorkeur van tweede- en derdeklassers primair uitgaat naar ‘detectives’. In de brugklas en in de hogere (voor-de-lijst-lees)klassen staat dit genre op de derde plaats. Alhoewel deze enquête ‘geen wetenschappelijke pretenties heeft’ (p. 13) wijst de bekende door I. Daalder-Schripsema en F. Daalder in 1970 in Amsterdam gehouden opiniepeiling onder 12 t/m 15 jarigen aan het voortgezet onderwijs in dezelfde richting. De praktijk-ervaring van veel neerlandici alom in den lande zoals die in al dan niet gepubliceerde exclamaties tot uiting komt, sluit bij deze geconstateerde plaatselijke tendenzen aan. Al met al een hoge score voor een als ‘lectuur’ gekodeerd genre dat neerlandici in hun ‘literatuur’-lessen officieel niet aan bod behoren te laten komen, dat in hun Handboeken (er bestaat maar één publiek: een literatuurpubliek) ontbreekt en waarvoor ze tijdens hun opleiding dan ook geen pasklare technische handgrepen in historisch perspectief hebben meegekregen, een soort boeken kortom dat de middelbare scholier in kwestie met plezier leest.

Vanzelfsprekend geldt in Nederland voor een dergelijk genre geen leesverbod. Het is integendeel al vele jaren bon ton crime-stories niet te lézen alleen, maar deze ook in de boekenkast - natuurlijk wel naast échte literatuur - te hebben staan. Gevestigde literaten beschouwen dit soort boeken in het algemeen als ‘verrukkelijke lectuur voor een regenachtige avond of voor straks in de vakantietijd’ - zoals Willem Brandt de eerstelingen in de reeks vertalingen Crime de la crime zo treffend karakteriseerde in een recensie in Goois Nieuwsblad van 3-4-1973.

In genoemde recensie komen o.m. The Maltese Falcon en The Glass Key van Dashiell Hammett (‘vader van de hardboiled thriller’) ter sprake, twee werken die indertijd het enthousiasme van Malraux en Gide opwekten en die de literaire kwaliteiten er van prezen, en die Hammett's fan Du Perron mede inspireerden tot Het sprookje van de misdaad (3 Dialogen over het detective-verhaal) (1939). Bereikte Du Perron met zijn ‘specialistenboekje’ in feite alleen de happy few, ook de rest van het potentiële

[pagina 49]
[p. 49]

‘detective’-leespubliek ziet zeker sinds het eind van de zestiger jaren zijn genre rijkelijk in dag- en weekbladen besproken. Een der meest nijvere ijveraars voor erkenning en leesverbreiding van - zoals hij het zelf noemt - ‘het stiefkind van de literatuur’, Ab Visser, is er dan nu in geslaagd medeverantwoordelijk te zijn voor het eerste nederlandse ‘schoolboek’ over misdaadliteratuur, bestemd voor het voortgezet onderwijs. Voor docenten nederlands die het traditionele literatuuronderwijs als ‘problematisch’ ervaren en die een oplossing via het momenteel gepropageerde aanboren van die categorieën die voor hun leerlingen onder ‘leesplezier’ vallen (: door lectuur tot de literatuur) in de praktijk moeilijk realiseerbaar zien, zal Wie is de dader ongetwijfeld op het eerste gezicht een uitkomst zijn.

Visser houdt zich in genoemd werkje voornamelijk bezig met de nederlandse misdaadliteratuur. Het eerste hoofdstuk (p. 8-22) biedt een summier overzicht van de ontwikkeling van het genre in Amerika, Engeland, Frankrijk en Duitsland. In het tweede hoofdstuk (p. 23-5) volgt een ‘Schema voor onderverdeling van de misdaadroman’, hetgeen wel op zijn plaats lijkt na in de voorgaande pagina's met een 35-tal soms zeer ongelijkwaardige en verwarrende karakteristieken te zijn geconfronteerd. Kon hij in zijn essay Onder de gordel; erotiek en geweld in de misdaadroman (1968) n.a.v. de door hem gebruikte terminologie nog stellen: ‘vrijblijvende definities overigens die geen vast omschreven inhoud hebben, omdat de genres nogal eens in elkaar overvloeien en men zo nu en dan op zijn intuïtie of persoonlijke mening af moet gaan’ (p. 8), hier zou een dergelijke opmerking moeilijk als excuus gehanteerd kunnen worden waar in het bij de schooleditie behorende Werkboekje (een 64-tal vragen bevattend) in een aantal vragen zo nadrukkelijk verschillen/overeenkomsten tussen de onderscheiden typen misdaadliteratuur als vaststaand gegeven en beschrijfbaar worden gesteld. Bij een eventuele herdruk zou het - alhoewel het voor neerlandici, meesters in de techniek van het benoemen der dingen, een koud kunstje zou zijn orde in de verwarrende terminologie te scheppen - voldoende zijn oneffenheden als het inconsequente gebruik van de term ‘genre’, en de verschillende omschrijvingen wanneer de soort als geheel: de misdaadliteratuur, wordt bedoeld, te verwijderen. De literatuur is zichzelf niet voor niets in verfeitelijking kwijtgeraakt. Ook de misdaadliteraat blijkt de liefhebberij tot verdeling in sub- en sub-sub-categorieën te beklijven. Het moeten verklaren van termen, het inhoud moeten geven aan genre-vragen, het inbouwen van leesdwang zoals dit tot uitdrukking komt in het Werkboekje heeft de praktijk van een ander leesgebied geleerd fnuikend te zijn voor iedere vorm van leesplezier. Een dergelijk vragenstelsel geeft de lezer geen maatstaven zijn totale leeservaring te verwerken; het is maatstaf in zichzelf en treedt slechts toetsenderwijs t.a.v. de scholier in kwestie op. Ten behoeve van voor- en tegenstanders van het genre als zodanig zij opgemerkt dat het Werkboekje los wordt bijgeleverd. Interessant zijn de vragen

[pagina 50]
[p. 50]

waarin de middelbare scholier tot het geven van een eigen mening wordt uitgenodigd, zoals in bv. ‘Waarom wil de gemiddelde detective-lezer dat “er recht geschiede” en dat de misdaad “gestraft” wordt? Ben je het daarmee eens?’ (vr. 9 p. 2). Ik wil hier voorbijgaan aan het feit dat de scholier in de bijbehorende tekst geen ‘gemiddelde detective-lezer’ zal vinden, maar wel op p. 11 de eerste vragende zin iets gewijzigd in mededelende vorm zal kunnen aantreffen in ‘De conservatieve lezer eist dat “er recht geschiede” en dat de misdaad “gestraft” wordt’, met daarbij de notitie dat deze lezer bloeddorstig is en de doodstraf eist (p. 11) en - de Amerikaanse psycholoog Legman citerend - ‘een lyncher’ is (p. 12). Een vraag als ‘Ben je het daarmee eens?’ plaatst de middelbare scholier even veel binnen als buiten de kring van de (wie dat ook moge wezen) ‘gemiddelde detective-lezer’, en is binnen dit boekje een aanwijzing van de ambivalente (gelegenheids)band tussen scholier en detective-leespubliek. Direct wordt alleen in de groepen vragen n.a.v. de laatste twee hoofdstukken naar de leeservaring van primaire literatuur van de middelbare scholier geïnformeerd, zij het dan naar enkele aspekten daarvan. In zijn eerder genoemde Onder de gordel zegt Visser: ‘Het publiek dat de detectiveroman savoureert is van een amorfe kwantiteit en van een onbepaalbare kwaliteit; men treft detective-lezers onder alle lagen van de bevolking aan, van staatshoofden tot dichters, van huisvrouwen tot geestelijken, van professoren tot bouwvakkers’ (p. 94). Typisch zogenoemde volwassen groeperingen. Eerder in Onder de gordel bleek het detectiveverhaal ‘lievelingslectuur van oude vrijsters, geestelijken en politici’ (p. 11), terwijl (onder voorbehoud) onder het leespubliek van de ‘hardboiled thriller met sex en sadisme [...] vermoedelijk [...] mannen de overhand [ vormen] en dan voornamelijk mannen uit de middenstand, “brave huisvaders” met geordende levens en gefixeerde burgerlijke perspectieven, die seksueel “niet veel meer doen” en in sadistisch opzicht “geen vlieg kwaad doen”, het eventueel geniepig treiteren van ondergeschikten, vrouw en kinderen daargelaten’ (p. 80). Niet specifiek scholierenpubliek, of Visser moet deze groep onder de zeer rekbare noemer brengen van ‘In elk geval mag men aannemen dat de detectivelezer 's avonds in bed niet toekomt aan seksuele genoegens en evenmin tot het lezen van pornografie, die zijn seksuele verlangens zou kunnen stimuleren. Hij wil dan ook niet gestimuleerd worden, maar afgeleid en verdoofd’ (Odg, p. 47), binnen zijn opvatting passend de detectiveliteratuur te zien als een ‘homeopatisch’ middel ‘om het seksuele onbehagen (en onvermogen) te bestrijden’ (Odg, p. 48). In Wie is de dader vindt de middelbare scholier alleen een erkenning als detective-leespubliek in Visser's interpretatie van een mogelijke reden van officiële stilte rondom het genre: ‘Enkele jaren geleden, in 1967, konden we dus bogen op een halve eeuw Nederlandse detectiveliteratuur, een feit dat totaal onopgemerkt aan de pers en de officiële literatuur is voorbijgegaan: een discriminatie die de detectivero-

[pagina 51]
[p. 51]

man met recht het predicaat “het stiefkind van de literatuur” heeft verschaft. Maar misschien rekent men het genre tot de kinder- en puberlectuur.’ (p. 26-7).

Het volgende hoofdstuk (p. 26-35) geeft - in een vrij droge opsomming - een overzicht van nederlandse misdaadauteurs, d.w.z. van diegenen die (uitgez. Maarten Maartens) in de 20e eeuw hebben gepubliceerd. Omdat Wie is de dader tevens als handelseditie op de markt wordt gebracht wil ik hier toch even bij stilstaan. Visser stelt dat als het eerste detectiveverhaal in de misdaadliteratuur The murders in the rue Morque van Poe wordt beschouwd. Wel zegt hij daarbij dat dit verhaal niet ‘zomaar uit de lucht kwam vallen’ en stipt hij ‘de weg terug’ aan via het zogenoemde ‘ware misdaadverhaal’ (de Mémoires van Vidocq, de Causes célèbres et intéressantes van De Pitaval, en The Newgate Calendar) en de ‘misdaadreportage’, waarbij hij de naam van Daniel Defoe als ‘de vader van het ware misdaadverhaal’ laat vallen (p. 9-10). The murders in the rue Morque is m.a.w. het eerste verhaal waarin de opheldering van de misdaad centraal staat. Het is uitermate jammer dat Visser zich wat de geschiedenis van de misdaadliteratuur in Nederland betreft zulke beperkingen heeft opgelegd, en niet even heeft gewezen op een parallelle ontwikkeling van levensbeschrijvingen van misdadigers (- relatie met de avonturenroman) - misdaadreportage - naar romans waarin fictieve personen (misdadigers) optreden. Ik denk wat criminele biografieën betreft bv. aan De wonderlijke en niet min zeltzame levensloop van den doorluchtige gauwdief Du Val (1732), een levensechte moordenaar, de 17e-eeuwse franse schelm Claude du Val, beschreven door ene W.B.M.; aan Den bedrieger gestorven of doode smous [...] van A.F. Lonius (1740), een staaltje van moraliserende schandaaljournalistiek; aan Den verrezen Cartouche, of leven en daaden van den berugten aardsgaudief Jacob Gerritze van Leyen, alias Jaap Phlippen door J.C. (1741), met reminiscenties aan rechtbankverslagen; aan het Uitvoerig verhaal van alle feiten en schelmstukken gepleegd door Jacob Frederik Muller, alias Jaco; alsmeede syn proces crimineel en vonnis uitgesproken tot Amsterdam in den Jare 1717, ware berichten over een berucht inbreker en moordenaar, en nog herdrukt ca. 1760; aan de ettelijke zeeroversgeschiedenissen, zoals bv. De Americaensche Zee-Roovers (1678) van Exquemelin, een inspiratiebron voor o.m. Daniel Defoe. Om kortweg te stellen dat ‘het Nederlandse misdaadverhaal [...] ten nauwste samen[hangt] met het buitenlandse’ en dat het ‘in feite slechts een klein, onbelangrijk facet [ vormt ] in de internationale ontwikkeling van het genre’ (p. 10), lijkt mij wat het gehele genre betreft historisch bezijden de waarheid. Het mag mogelijk wel gelden voor een bepaald type misdaadliteratuur zoals hij dat in Onder de gordel formuleert: ‘Ons land mag dan kunnen bogen op een oorspronkelijke en internationaal beroemde schilderstraditie, onze literatuur is in hoofdzaak een imitatie-literatuur, die zich

[pagina 52]
[p. 52]

door de jaren heen meer op de Angelsaksische literatuur richtte dan op de Germaanse of Latijnse. En waar dit reeds voor de “officiële literatuur” geldt, nog meer gaat dit op voor onze detectiveliteratuur, die begon als een “integrale blauwdruk” van het Holmesianisme’ (p. 116), t.w. de detective-, niet de misdaadliteratuur (om over de ‘officiële literatuur’, waar hij geen bewijzen voor geeft, maar te zwijgen, want buiten de orde).

Vervolgens geeft hij in hoofdstuk vier (p. 38-121) een korte biografie van 15 auteurs en steeds een voor de auteur kenmerkende tekst (N.B. 11 tekstfragmenten, 4 afgeronde verhalen), waarbij ik mij afvraag of er enige relatie bestaat tussen het opnemen van de zgn. ‘Baarnse moordzaak’ (van de hand van H. van Straten) in de categorie ‘ware misdaadverhalen’ en het middelbare schoolpubliek waar dit Wie is de dader (mede) voor bestemd is.

Visser besluit met een bibliografie van (ruim 300 titels bevattend) en over nederlandse misdaadromans - in welke laatste categorie ik het toch niet te versmaden artikel van J.G. Kooij ‘De retoriek van het geweld’ (in: Raster I, 2 (juli 1967), p.[178]-193) wonderlijk genoeg niet zag opgenomen - en buitenlandse misdaadliteratuur (p. 124-149).

Het ook via de officiële kanalen de school willen binnenhalen van misdaadliteratuur is op zich een verblijdend teken. Het is vanzelfsprekend volmaakt ridicuul en bovendien a-historisch hele categorieën binnen het voor het lezend oog bereikbare letter-pakket dood te zwijgen, niet in de laatste plaats waar het hier een genre betreft dat momenteel zoals Visser zegt ‘een vierde deel van de belletristische boekenproduktie beslaat’ (Odg, p. 12). Wat het onderwerp van het onderhavige genre aangaat kan men het met Visser wel of niet eens zijn wanneer hij stelt: ‘Persoonlijk heb ik weinig bezwaar tegen de thriller als catalysator van menselijke agressie. Het is beter iemand op papier 'n schop te verkopen (en wie van ons is zonder zonde) dan in werkelijkheid’ (in een art. in De Gooi- en Eemlander van 10-3-1973), zonder daarbij aan G. Legman's ‘Make no mistake about it: the murder-mystery reader is a lyncher’ voorbij te moeten gaan.

Niet voor niets is steeds verwezen naar Visser's Onder de gordel. Voor veel mededelingen en de daaraan gekoppelde vragen mist de scholier die alleen over Wie is de dader beschikt de noodzakelijke achtergrondinformatie waaruit oppervlakkige redeneringen als: de gemiddelde detective-lezer= de conservatieve detective-lezer = bloeddorstig = vóór doodstraf = een lyncher=hypocriet: zegt alleen om het ‘puzzelelement’ te lezen, maar = een conservatieve detective-lezer = enz. voortkomen, omdat Wie is de dader in zijn eerste hoofdstuk (met het oog op het ‘jonge publiek’?) een boven de adamsappel-versie van Onder de gordel is. Voor de opgave van 20e-eeuwse nederlandse misdaadliteratuur-auteurs een handzaam werkje, en dit zeker niet in de laatste plaats om de bibliografie.

 

(bussum, oogstmaand 1973)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Wie is de dader?, De misdaadroman van Poe tot heden


auteurs

  • W.R.D. van Oostrum


datums

  • augustus 1973