Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xviij. Capittel.

Twee Engelen, ende de Heere selfs, verschijnen Abraham in gedaente van drie mannen, die hy vriendelick noodicht ende onthaelt, vers 1. ontfangt de belofte van eenen sone uyt Sara in 't ander jaer, 10. Dies Sara lacht, ende daer over bestraft wort, 12. De twee Engelen gaen voort nae Sodom, maer de Heere blijft sprekende met Abraham, dien hy sijn voornemen openbaert van Sodom, Gomorra, etc. uyt te roeyen, 16. Abraham bidt vyerichlick voor die van Sodom, ende Godt antwoordt, ende vernoecht hem, 23.

1

DAer na verscheen Ga naar margenoot1 hem de HEERE aende Ga naar margenoot2 eycken bosschen van Mamre, als hy in de deure der tente satt, doe de dach heet wert.

2

Ende hy hief sijne oogen op, ende sach, ende siet, daer stonden drie Ga naar margenoot3 mannen tegen over hem: als hyse sach, Ga naar margenoota so liep hy hen te gemoete van de deure der tente, ende Ga naar margenoot4 booch sich ter aerde.

3

Ende hy seyde; Ga naar margenoot5 Heere, Ga naar margenoot6 hebbe ick nu genade gevonden in Ga naar margenoot7 uwe oogen, so gaet doch niet van uwen knecht voor by:

4

Dat doch een weynich waters Ga naar margenoot8 gebracht worde, ende Ga naar margenoot9 wasschet uwe voeten, ende Ga naar margenoot10 lenet onder desen boom.

5

Ende ick sal eene bete Ga naar margenoot11 broots langen, dat ghy u Ga naar margenoot12 herte stercket; daer na sult ghy voortgaen, Ga naar margenoot13 daerom om dat ghy tot uwen knecht over gecomen zijt: ende sy seyden; Doet so als ghy gesproken hebt.

6

Ende Abraham haestede sich nae de tente tot Sara; ende hy seyde; Haest u, kneedt drie Ga naar margenoot14 maten meelbloeme, ende maeckt Ga naar margenoot15 koecken.

7

Ende Abraham liep tot de runderen, ende hy nam een Ga naar margenoot16 kalf, teeder ende goet, ende hy gaf 't aen den knecht, die haestede om dat toe te maken.

8

Ende hy nam boter ende melck, ende het kalf, dat hy toegemaeckt hadde, ende hy settede 't hen Ga naar margenoot17 voor, ende Ga naar margenoot18 stont by hen onder dien boom, ende sy Ga naar margenoot19 aten.

9

Doe seyden sy tot hem: Ga naar margenoot20 Waer is Sara uwe huysvrouwe? ende hy seyde; Siet, inde Ga naar margenoot21 tente.

10

Ende Ga naar margenoot22 hy seyde: Ga naar margenootb Ick sal voor seker Ga naar margenoot23 weder tot u komen, Ga naar margenoot24 omtrent desen tijt des levens; ende siet, Sara uwe huysvrouwe sal eenen sone hebben: ende Sara hoorde 't aen de deure der tente, de welcke Ga naar margenoot25 achter hem was.

11

Abraham nu ende Sara waren Ga naar margenootc out [ende] Ga naar margenoot26 wel bedaecht: het hadde Sara opgehouden Ga naar margenoot27 te gaen Ga naar margenoot28 nae de wijse der wijven.

12

Ga naar margenoot29 So loech Sara Ga naar margenoot30 by haer selven, seggende: Sal ick wellust hebben, na dat ick out geworden ben, ende Ga naar margenootd mijn heere out is?

13

Ende Ga naar margenoot31 de HEERE seyde tot Abraham: Waerom heeft Sara gelacchen, seggende; soude ick oock waerlick baren, nu ick out geworden ben?

14

Ga naar margenoote Ga naar margenoot32 Soude yet voor den HEERE te wonderlick zijn? ter gesetter tijt sal ick tot u weder komen, Ga naar margenoot33 omtrent desen tijt des levens, ende Sara sal eenen sone hebben.

15

Ende Sara loochende 't, seggende; Ick en hebbe niet gelacchen, want Ga naar margenoot34 sy vreesde: ende hy seyde; Neen, maer ghy hebt gelacchen.

16

Doe stonden die mannen op van daer, ende sagen nae Sodom toe: ende Abraham ginck met haer Ga naar margenoot35 om haer te geleyden.

17

Ende de HEERE seyde: Ga naar margenootf Ga naar margenoot36 Sal ick voor Abraham verbergen, wat ic doe?

18

Dewijle Abraham gewisselick tot een groot ende machtich volck Ga naar margenoot37 worden sal, ende Ga naar margenootg alle volckeren der aerde Ga naar margenoot38 in hem gesegent sullen worden?

19

Want ick hebbe Ga naar margenoot39 hem gekent, Ga naar margenoot40 op dat hy sijnen kinderen ende sijnen huyse na hem soude bevelen, ende sy Ga naar margenoot41 den wech des HEEREN houden, Ga naar margenoot42 om te doen gerechticheyt, ende gerichte: op dat de HEERE over Abraham brenge, het

[Folio 9r]
[fol. 9r]

gene hy over hem gesproken heeft.

20

Voorts seyde de HEERE: Dewijle Ga naar margenoot43 het geroep van Sodom, ende Gomorra groot is, ende dewijle hare sonde seer swaer is,

21

Sal ick nu Ga naar margenoot44 afgaen, ende besien Ga naar margenoot45 of sy nae Ga naar margenoot46 haer geroep, dat tot my gekomen is, Ga naar margenoot47 't uyterste gedaen hebben, ende so niet, ick sal't weten.

22

Doe keerden Ga naar margenoot48 die mannen het aengesichte van daer, ende gingen nae Sodom: maer Abraham die bleef noch staende, voor het aengesichte des HEEREN.

23

Ende Abraham tradt toe, ende seyde; Sult ghy oock den rechtveerdigen met den godtloosen ombrengen?

24

Misschien zijnder vijftich rechtveerdige in de stadt: sult ghyse oock ombrengen, ende de plaetse niet sparen, om de vijftich rechtveerdige die binnen haer zijn?

25

Ga naar margenoot49 'T zy verre van u, sulck een dinck te doen, te dooden den rechtveerdigen met den godtloosen; dat de rechtveerdige zy gelijck de godtloose: verre zy het van u; soude Ga naar margenoot50 de Ga naar margenooth Richter der gantscher aerde geen recht doen?

26

Doe seyde de HEERE: So ick te Sodom binnen de stadt vijftich rechtveerdige sal vinden, so sal ick de gantsche plaetse sparen om harent wille.

27

Ende Abraham antwoordde, ende seyde; Siet doch, ick hebbe my onderwonden te spreken tot hen Heere, hoe wel Ga naar margenoot51 ick stof ende assche ben:

28

Misschien sullen den vijftich rechtveerdigen vijve ontbreken, sult ghy dan om vijve de gantsche stadt verderven? ende Hy seyde; Ick salse niet verderven, so ick daer vijf en veertich sal vinden.

29

Ende hy voer voort noch tot hem te spreken, ende seyde; Misschien sullen aldaer Ga naar margenoot52 veertich gevonden worden: ende Hy seyde; Ick en sal't niet doen om der veertigen wille.

30

Voorder seyde hy; Ga naar margenoot53 Dat doch de Heere niet en ontsteke, dat ick spreke; Misschien sullen aldaer dertich gevonden worden: ende Hy seyde: Ick en sal't niet doen, so ick aldaer dertich sal vinden.

31

Ende hy seyde; Siet doch, ick hebbe my onderwonden te spreken tot den Heere; Misschien sullen daer twintich gevonden worden: ende Hy seyde; Ick en salse niet verderven om der twintigen wille.

32

Ga naar margenoot54 Noch seyde hy; Dat doch de Heere niet en ontsteke, dat ick alleenlick dit mael spreke; Misschien sullen daer tiene gevonden worden: ende Hy seyde; Ick en salse niet verderven om der tiene wille.

33

Doe ginck de HEERE wech, als hy ge-eyndicht hadde tot Abraham te spreken: ende Abraham keerde weder nae sijne plaetse.

margenoot1
N. Abraham.
margenoot2
Siet bov. 13. op 't vers 18. Hier hadde Abraham sijne woonstede verkoren, na dat Lot van hem gescheyden was. bov. 13.18.
margenoot3
In gedaente, ende nae de meyninge van Abraham: maer in de waerheyt twee Engelen ende de derde de HEERE selfs, die voor den tijt deser gesantschap, met menschelicke lichamen haer vertoonden; met dewelcke sy gingen, saten, spraken, ende aten. Siet Hebr. 13.2. dat d'een de HEERE Godt was, blijckt hier vers 1. ende uyt het vervolch deser Historie.
margenoota
Hebr. 13.2.
margenoot4
T.w. om politijcke ende burgerlicke eere te bewijsen. also ond. cap. 23.7, 12. 1.Sam. 25.24. 2.Sam. 14.2. 1.Reg. 1.23. Est. 3.2.
margenoot5
And. mijne Heeren.
margenoot6
D. so ghy my weerdich acht deser gunste, eere, ende vrientschap. By den menschen genade te vinden, is hare gunste, toegenegentheyt, ende vrientschap te bekomen. siet ond. 32.5. ende 34.11. ende 39.4. etc.
margenoot7
Abraham spreeckt eenen van hen aen, die de aensienlickste was, ende dien hy naderhant bevont den HEERE te zijn.
margenoot8
Hebr. genomen. siet bov. 12.9, 10.
margenoot9
Nae't gebruyck van die landen, om de voeten te suyveren, ende te ververschen: also men, vermits de hitte, daer met aengebonden solen, ofte baervoets ging. siet ond. 19.2. ende 24.32. ende 43.24. ende Ioh. 13.4, 5.
margenoot10
D. rustet.
margenoot11
De Hebreen noemen broot allerley spijse, 1.Sam. 14.24. Mat. 6.11. ende 15.2. Luc. 14.1, 15. Verg. bov. 3.19.
margenoot12
Siet dese maniere van spreken: Iud. 19.58. Psal. 104.15. 1.Reg. 13.7. Stercken, is hier verquicken ende voeden, het welcke het broot doet, Psal. 104.15. niet uyt hem selven, maer door den segen Godts, Deut. 8.3. Matt. 4.4.
margenoot13
And. want ghy daerom, etc. Niet, dat hy meynde sulcx haer voornemen geweest te zijn; maer dat Godt hen door sijne voorsienicheyt daerom derwaerts geleydt hadde. Siet ond. 33.10.
margenoot14
Hebr. Seïm. Eene sekere mate van drooge waren, houdende 144 Hennen-eyerschalen, het derde deel van een Epha; van welcke mate siet oock Exod. 16. op het vers 36.
margenoot15
Het Hebr. woort beteeckent koecken, die op eenen heeten heert onder ofte op kolen, ofte in heete assche gebacken worden. siet Exod. 12.39. Num. 11.8. 1.Reg. 17.13. ende 19.6.
margenoot16
Hebr. een runts sone, dat is een kalf, ofte jonck runt.
margenoot17
Hebr. voor haer aengesichte.
margenoot18
Om hen te dienen.
margenoot19
Siet bov. op vers 2.
margenoot20
Niet als oft sy het niet en wisten, maer om gelegentheyt te nemen, van te komen tot de volgende handelinge.
margenoot21
Abraham wijst op sijner huysvrouwen tente, gelijck het blijckt uyt het volgende vers: want de huysvaderen, ende de huysmoederen hebben elck hare besondere tenten gehat, ond. 23.2. ende 24.67. ende 31.33.
margenoot22
De HEERE.
margenootb
Bov. 17.19, 21. ende 21.2.
margenoot23
Hebr. wederkomende wederkomen. Dese wederkomste en moetmen niet juyst verstaen van sulck eene verschijninge, als dese was, maer vande vervullinge deser belofte, genoemt eene besoeckinge, cap. 21.1.
margenoot24
D. in 't volgende jaer, ontrent desen tijt van het leven der menschen. Andere, als desen tijt sal leven, ofte levendich zijn. siet dese selve maniere van spreken in dit capit. vers 14. ende 2.Reg. 4.16.
margenoot25
Achter den genen, die sprack: ofte, achter Abraham, die daer stont.
margenootc
Bov. 17.17. Rom. 4.19. Hebr. 11.11.
margenoot26
Hebr. gaende in dagen. Dese maniere van spreken is oock ond. 24.1. Ios. 13.1. ende 23.1. 1.Reg. 1.1. Luc. 1.7, 18.
margenoot27
Hebr. te zijn.
margenoot28
Ofte, nae de gewoonte. Hebr. nae den wech, ganck, ofte padt. Soo is by den Hebreen wech, voor wijse, ofte, gewoonte gestelt. alsoo ond. 19.31. ende 31.35.
margenoot29
Niet uyt geloove, als te vooren Abraham, maer uyt swackheyt, siende meer op de nature, dan op Godes macht.
margenoot30
Hebr. in haer midden.
margenootd
1.Pet. 3.6. Iudic. 19.26.
margenoot31
Merckt; dat h, ydie tot noch toe het woort gevoert heeft, ende vers 9. een man genoemt wort, hier, Iehovah, de HEERE genoemt wort.
margenoote
Mat. 19.26. Luc. 1.37.
margenoot32
T.w. om te volbrengen dat hy belooft heeft? And. soude eenich dinck verborgen zijn voor den HEERE? namelick, dat hy niet en soude weten?
margenoot33
Siet. bov. vers 10.
margenoot34
Van wegen de ontdeckte sonde tegen Godt, schande by de gasten, ende ondanck by haren man.
margenoot35
Uyt beleeftheyt. Siet van sulcke gediensticheyt, Actor. 20.38. ende 21. vers 5. Rom. 15.24. ende 1.Cor. 16.11. Tit. 3.13.
margenootf
Amos 3.7.
margenoot36
D. ick sal 't Abraham geensins verbergen. Siet dergelijcke maniere van vragen die stijf loochenen. 2.Sam. 7.5. vergeleken met 1.Chron. 17.4. ende Matth. 7.16. vergeleken met Luc. 6.44. siet oock Amos 3.7.
margenoot37
Hebr. zijnde zijn sal.
margenootg
Bov. 12.3. Ond. 22.18. ende 26.4. Act. 3 25. Gal. 3.8.
margenoot38
D. in sijnen zade Christo Iesu. Siet bov. 12.3. ende 22.18.
margenoot39
D. ick hebbe hem uytverkoren, besint ende besorgt, als mijn eygendom. alsoo wort het woort, kennen, genomen in verscheydene plaetsen: als Psal. 1.6. Ierem. 1.5. ende 24.5. Hos. 13.5. Amos 3.2. Ioh. 10.27. 2.Tim. 2.19.
margenoot40
Alsoo worden de Hebr. woordekens die hier gebruyckt zijn, genomen Levit. 17.5. Deut. 20.18. ende 27.3. etc.
margenoot41
D. het voorschrift van Godes woort, ons onderwijsende van al 't gene dat ons geloove ende onsen wandel aengaet. Siet Psalm 51. vers 15. etc.
margenoot42
Eene maniere van spreken dickwijls inde heylige Schrifture gebruyckt, beteeckenende al wat goet ende recht is, begrepen inde eerste ende tweede tafel der wet, tot het private, ofte publijcke leven behoorende. Verg. Psalm 119.121.
margenoot43
Siet bov. cap. 4. op vers 10.
margenoot44
Siet bov. cap. 11. op het vers 5.
margenoot45
Godt weet alles volcomelick van hem selven: maer hy spreeckt hier menschelicker wijse, als een, die niet en wil straffen, sonder ondersoeck ende volle kennisse der saken.
margenoot46
N. der stadt Sodom, ofte, nae het geroep des genen, dat tot, etc.
margenoot47
Hebr. de voleyndinge gedaen, ofte, gemaeckt: dat is, de mate harer sonden vervult hebben. siet boven 15.17. ende 1.Sam. 20.7, 9. Anders: of sy de uyterste verwoestinge met hare wercken verdient hebben.
margenoot48
Verstaet, de twee Engelen, siet cap. 19.1. want de HEERE bleef sprekende met Abraham.
margenoot49
Hebr. Het zy u verre van te doen nae dese sake. Hier uyt blijckt dat Abraham met de voorgaende vragen Godt geensins heeft willen verdencken van onrechtveerdicheyt, ofte straffe der ontschuldigen, want hy en wil Godt niet vermanen van sijn officie, om hem te wijsen, wat hy doen moeste, maer hem selven versekeren van Godts nature, waer door hy niet anders dan recht doen en konde.
margenoot50
Hier kent Abraham desen persoon die met hem sprack voor den Richter der Werelt, dewelcke is de Heere Christus. Ioh. 5.22, 27. Act. 10.42. ende 17.31.
margenooth
Rom. 3.6.
margenoot51
T.w. nae den lichame, in 't aensien van mijnen oorspronck ende eynde in dese werelt. siet bov. 3.19. Iob 4.19. Ecc. 12.7. 1.Corint. 15.47, 48. ende 2.Corint. 5.1.
margenoot52
T.w. rechtveerdige. ende soo in 't volgende vers.
margenoot53
Hebr. dat den Heere niet en ontsteke. Te weten sijne toornicheyt. Siet bov. 4.5, 6. ende ond. vers 32. ende 31. vers 36.
margenoot54
Merckt in dit voorgaende gespreck eensdeels in Abraham eene bysondere vrymoedicheyt vermengt met behoorlicke nedricheyt ende onderwerpinge in sijn yverich voorbidden: anderdeels, in Godt eene wonderlicke vriendelickheyt ende verdraechsame, goedertierenheyt in 't antwoorden; waer door hy Abraham volkomelic vernoegt heeft, aengaende de rechtveerdicheyt deses schrickelicken oordeels, dat hy over Sodom ende Gomorra wilde laten gaen, om dat de mate harer sonden geheel vol was.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken