Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxvj. Capittel.

Isaac vertreckt hongers halven nae Gerar, vers 1. etc. alwaer hem Godt beveelt te blyven, ende niet nae Egypten te trecken, vernieuwende hem de beloften aen Abraham gedaen, 2. Isaac seyt, dat Rebecca sijne suster zy, 7. De Koninck Abimelech, het contrarie merckende, bestraft hem, ende verbiedt sijnen onderdanen dese echte lieden eenichsins te beschadigen, 8. Isaac wort seer van Gode gesegent; daerom hem de Philistijnen benijden, ende sijne waterputten stoppen, 12. Op Abimelechs aenseggen vertreckt hy van daer nae de leegte van Gerar, ende heeft moeyte om levendich water, dat hy ten laetsten bekomt, 18, 19, 32. etc. Vertreckt nae Berseba, ende wort aldaer door eene verschijninge van Godt getroost, dien hy met openbaren Godtsdienst danckt, 23. Abimelech maeckt een verbont met hem, 26. Esau trouwt tot sijner ouderen verdriet, 34.

1

ENde daer was honger Ga naar margenoot1 in dat lant, behalven den eersten honger, die Ga naar margenoot2 in de dagen Abrahams geweest was: daerom tooch Isaac tot Ga naar margenoot3 Abimelech der Philistynen Koninck, Ga naar margenoot4 nae Gerar.

2

Ende de HEERE verscheen hem, ende seyde; Ga naar margenoot5 En treckt niet af nae Egypten: woont in't lant, dat ick Ga naar margenoot6 u aenseggen sal:

3

Woont als vreemdelinck in dit lant, ende ick Ga naar margenoota sal met u zijn, ende sal u segenen: want u ende uwen zade sal ick Ga naar margenoot7 alle dese landen geven, ende ick sal den eedt bevestigen, Ga naar margenoot8 dien ick Abraham uwen vader gesworen hebbe.

4

Ende Ga naar margenootb ick sal u zaet vermenichvuldigen, als de sterren des hemels, ende sal uwen zade alle dese landen geven: ende in Ga naar margenoot9 uwen zade sullen gesegent worden alle volcken der aerde:

5

Ga naar margenoot10 Daerom dat Abraham mijne stemme gehoorsaem geweest is, ende heeft onderhouden Ga naar margenoot11 mijn bevel, mijne geboden, mijne insettingen, ende mijne wetten.

6

Also woonde Isaac te Gerar.

7

Ende Ga naar margenoot12 als de mannen van die plaetse hem vraegden van sijne huysvrouwe, seyde hy; Sy is mijn suster: want hy vreesde te seggen, mijne huysvrouwe, op dat my misschien Ga naar margenoot13 [seyde hy] de mannen deser plaetse niet en dooden, om Rebecca; want sy was schoon van aengesicht.

8

Ende het geschiedde, Ga naar margenoot14 als hy eenen langen tijt daer geweest was, dat Abimelech de Koninck der Philistynen ter venster uyt keeck: ende hy sach, dat, siet, Isaac was Ga naar margenoot15 jockende met Rebecca sijne huysvrouwe.

9

Doe riep Abimelech Isaac, ende seyde; Voorwaer siet, sy is uwe huysvrouwe, hoe hebt ghy dan geseyt, Sy is mijne suster? ende Isaac seyde tot hem; Want Ga naar margenoot16 ick seyde, dat ick niet misschien om harent wille sterve.

10

Ende Abimelech seyde; Wat is dit [dat] ghy ons gedaen hebt? lichtelick hadde een van desen volcke by uwe huysvrouwe gelegen, so dat ghy eene Ga naar margenoot17 schult over ons soudt gebracht hebben.

11

Ende Abimelech geboodt den gantschen volcke, seggende: So wie desen man of sijne huysvrouwe Ga naar margenoot18 aenroert, Ga naar margenoot19 sal voorseker gedoodt worden.

12

Ende Isaac zaeyde in dat selve lant,

[Folio 13v]
[fol. 13v]

ende hy Ga naar margenoot20 vondt in dat selve jaer Ga naar margenoot21 hondert maten, want de HEERE segende hem.

13

Ende die man wert Ga naar margenoot22 groot; Ga naar margenoot23 ja hy wert doorgaens grooter, tot dat hy seer groot geworden was.

14

Ende hy hadde besittinge van Ga naar margenoot24 schapen, ende besittinge van runderen, ende Ga naar margenoot25 groot gesinde: so dat hem de Philistynen benijdeden.

15

Ende alle de putten Ga naar margenoot26 die sijns vaders knechten in de dagen sijns vaders Abrahams gegraven hadden, die stopten de Philistynen, ende vuldense Ga naar margenoot27 met aerde.

16

Oock seyde Abimelech tot Isaac; Treckt Ga naar margenoot28 van ons, want ghy zijt veel machtiger geworden dan wy.

17

Doe tooch Isaac van daer: ende hy Ga naar margenoot29 legerde sich Ga naar margenoot30 in den dale Gerar, ende woonde aldaer.

18

Ga naar margenoot31 Als nu Isaac wedergekeert was, groef hy die water-putten op, die sy ten tijde Abrahams sijns vaders gegraven, ende die de Philistynen na Abrahams doot toegestopt hadden: ende hy noemde hare namen nae de namen, daer mede sijn vader die genoemt hadde.

19

De knechten Isaacs dan groeven in dien dale, ende sy vonden aldaer eenen put Ga naar margenoot32 van levendich water.

20

Ende de herders van Gerar twisteden met Isaacs herders, seggende; Dit water hoort ons toe: daerom noemde Ga naar margenoot33 hy den name van dien put Ga naar margenoot34 Esek, om dat sy met hem gekeven hadden.

21

Doe groeven sy eenen anderen put, ende daer twisteden sy oock over, daerom noemde hy sijnen name Ga naar margenoot35 Sitna.

22

Ende hy brack op van daer, ende groef eenen anderen put, ende sy en twisteden over dien niet: daerom noemde hy sijnen name Ga naar margenoot36 Rehoboth, ende seyde; Want nu heeft ons de HEERE ruymte gemaeckt, Ga naar margenoot37 ende wy zijn gewassen in dit lant.

23

Daer na tooch hy Ga naar margenoot38 van daer op nae Ga naar margenoot39 Ber Seba.

24

Ende de HEERE verscheen hem Ga naar margenoot40 inder selver nacht, ende seyde: Ga naar margenoot41 Ick ben de Godt Abrahams Ga naar margenoot42 uwes vaders: Ga naar margenoot43 en vreest niet, want Ga naar margenoot44 ick ben met u; ende ick sal u segenen, ende u zaet vermenichvuldigen, Ga naar margenoot45 om Abrahams mijnes knechts wille.

25

Doe Ga naar margenoot46 bouwde hy daer eenen altaer, ende Ga naar margenoot47 riep den name des HEEREN aen, ende hy sloech aldaer sijne tente op: ende Isaacs knechten groeven daer eenen put.

26

Ende Abimelech trock tot hem van Gerar; met Ahuzzath sijnen vrient, ende Ga naar margenoot48 Pichol, sijnen krijchs-oversten.

27

Ende Isaac seyde tot haer; Waerom zijt ghy tot my gekomen, daer ghy my hatet, Ga naar margenoot49 ende hebt my van u wech gesonden?

28

Ende sy seyden; Wy hebben Ga naar margenoot50 merckelick gesien dat de HEERE met u is, daerom hebben wy geseyt, Laet doch eenen Ga naar margenoot51 eedt tusschen ons zijn, tusschen ons, ende tusschen u: ende laet ons een verbont met u Ga naar margenoot52 maken:

29

Ga naar margenoot53 So ghy by ons quaet doet, gelijck als wy u Ga naar margenoot54 niet aengeroert en hebben, ende gelijck als wy by u alleenlick goet gedaen hebben, ende hebben u Ga naar margenoot55 in vrede laten vertrecken! ghy Ga naar margenoot56 zijt nu de gesegende des HEEREN.

30

Doe maeckte hy haer een maeltijt, ende sy aten ende droncken.

31

Ende sy stonden des morgens vroech op, ende swoeren Ga naar margenoot57 d'een den anderen: daer na lietse Isaac gaen, ende sy togen van hem in vrede.

32

Ende het geschiedde ten selven dage, dat Isaacx knechten quamen ende bootschapten hem vande sake des puts, Ga naar margenoot58 dien sy gegraven hadden: ende sy seyden hem; Wy hebben water gevonden.

33

Ende Ga naar margenoot59 hy noemde den selven Ga naar margenoot60 Seba: daerom is de name dier stadt Ga naar margenoot61 BerSeba, tot op desen selven dach.

34

Als nu Esau Ga naar margenoot62 veertich jaer out was, nam hy tot eene vrouwe Ga naar margenoot63 Iudith, de dochter van Beëri Ga naar margenoot64 den Hethiter, ende Ga naar margenoot65 Basmath, de dochter Elons des Hethiters.

35

Ende Ga naar margenootc dese waren Isaac ende Rebecca Ga naar margenoot66 eene bitterheyt des geestes.

margenoot1
T.w. in het lant Canaan, daer Isaac des maels woonde.
margenoot2
Siet bov. 12.10.
margenoot3
Siet bov. 20. op 't vers 2. 't is onseker of dese de selve geweest sy, vanden welcken in 't voorgemelte cap. gesproken is, overmits hy seer grooten ouderdom soude moeten gehadt hebben. Het schijnt dat hy sijn navolger in de regeringe geweest is.
margenoot4
Siet bov. cap. 10.19. ende 20. op 't vers 1.
margenoot5
Gelijck ghy voorgenomen hebt te doen, nae 't exempel uwes vaders. bov. 12.8.
margenoot6
Siet het volgende vers.
margenoota
Boven 13.15. ende 15.18.
margenoot7
Die op het eynde van het 15. cap. verhaelt, ende genoemt worden.
margenoot8
Siet bov. cap. 22.16, 17.
margenootb
Bov. 12.3. ende 18.18. ende 22.18.
margenoot9
Siet de aent. bov. 22. op vers 18.
margenoot10
Siet bov. cap. 22. op vers 16.
margenoot11
Hebr. onderhoudinge, bewaringe, waerneminge. Dat is, dat ick hem bevolen hadde te onderhouden. alsoo Lev. 18.30. Deut. 11.1. Dese 4. woorden houtmen aldus te moeten onderscheyden worden: dat het eerste gemeyn zy, beteeckenende al het gene dat Godt bevolen ende verordineert heeft, ende de andere 3. in't bysonder op eenige dingen onderscheydelick haer aensien hebben: als de Geboden op de wet der zeden, de insettingen, op de wet der ceremonien, de wetten op de leere van het gene men schuldich is te gelooven, etc. Elders worden hier by gevoecht de Rechten, door de welcke verstaen worden de burgerlicke wetten Deut. 11.1.
margenoot12
Siet gelijcke exempelen in Abraham, bov. cap. 12.13. ende capit. 20.2.
margenoot13
Dit wort hier by gevoegt uyt het 9. vers Diergelijcke byvoegsel, siet Ios. 24.23. 1.Reg. 20.34. 2.Corinth. 9.6.
margenoot14
Hebr. als de dagen hem aldaer verlengt, ofte, lanck geworden waren.
margenoot15
Verstaet, eenige vrye, doch eerlicke gebeerden gebruyckende, uyt dewelcke de Koninck konde afnemen, dat sy man ende wijf waren.
margenoot16
T.w. by my selven. D. ick dachte. Siet bov. 20. op het vers 11.
margenoot17
D. eene misdaet, die straffe verdient. Siet boven 20.9.
margenoot18
D. beschadigt, het zy met woorden, ofte wercken, in lijf, eere, ofte goet. aenroeren, voor, beschadigen, wort oock gebruyckt ond. vers 29. Ios. 9.19. Ruth 2.9. Iob 1.11. Psal. 105.15. ende Zach. 2.8.
margenoot19
Hebr. Stervende gedoodt worden, ofte, met der doot gedoodt worden.
margenoot20
D. hy kreech, ontfinck, bequam.
margenoot21
D. voor eene mate, die hy gezaeyt hadde, kreech hy 100 maten inden oogst. Het Hebr. woort beteeckent publijcke bekende maten van droge waren.
margenoot22
D. rijck ende machtich, als bov. 24.35.
margenoot23
Hebr. ende hy ginck gaende ende groot wordende. siet sulcke maniere van spreken, bov. 8.3. 2.Sam. 3.1. ende Ionae 1.11. inde aent.
margenoot24
D. beslach van cleyn ende groot vee. Siet bov. 12. op het vers 16.
margenoot25
D. veel dienstvolcks, ende groote bouwerye van ackers, wijngaerden, hoven, boomgaerden. Siet Iob 1.3.
margenoot26
Siet bov. 21.25.
margenoot27
Hebr. met stof.
margenoot28
Hebr. van met ons.
margenoot29
Gelijcke maniere van spreken siet ond. cap. 33.18. ende elders.
margenoot30
D. in een leech lant, een stuckweechs van daer gelegen.
margenoot31
Hebr. ende Isaac keerde weder ende groef op. And. ende Isaac groef weder op.
margenoot32
Dat voort quam uyt verborgene aderen, altijts clare, versche, ende drinckelicke wateren opwellende. Verg. Lev. 14.5, 50. ende 15.13. Num. 19.17. Cant. 4.15.
margenoot33
T.w. Isaac.
margenoot34
D. twist, gekijf.
margenoot35
D. Vyantschap, haet, wederstant. Van het selve Hebr. woort wort de Duyvel genoemt, Satan. D. weder-partyder, hater.
margenoot36
D. ruymten, uytbreydingen.
margenoot37
And. op dat wy wassen: ofte, wy sullen wassen.
margenoot38
T.w. uyt het dal van Gerar.
margenoot39
Alwaer sijn vader langen tijt gewoont hadde. Siet bov. 21.31, 32, 33.
margenoot40
T.w. als hy eerst te BerSeba gekomen was. Godt de HEERE is niet lange met sijnen troost uytgebleven.
margenoot41
Siet bov. 17.7.
margenoot42
Dien ick mijn woort ende beloften gegeven hebbe, gelijck hy oock de selve heeft aengenomen. Siet ond. cap. 31. vers 5, 42.
margenoot43
T.w. voor dese Philistijnen. Vergel. bov. 15.1.
margenoot44
Siet cap. 21. op vers 22.
margenoot45
D. niet om sijne verdienste, maer om het verbont, dat ick met hem gemaeckt hebbe.
margenoot46
Om daer mede aen te wijsen, dat hy geenen anderen Godt eeren noch dienen en wilde, dan den Godt sijnes vaders Abrahams.
margenoot47
Siet boven c. 4. op vers 26.
margenoot48
Siet boven cap. 21. vers 22. Dit schijnt een ander geweest te zijn, vanden selven name. Eenige meynen, dat dese naem den Krijchs-Oversten in dat lant gemeyn is geweest, gelijc de naem, Abimelech, den Coningen.
margenoot49
Siet bov. vers 16.
margenoot50
Hebr. siende gesien.
margenoot51
Ofte, vloeck. Siet bov. 14.23. ende cap. 24. op 't vers 41.
margenoot52
Siet bov. cap. 15. op vers 10, 17, 18.
margenoot53
Ofte: so ghy by ons quaet doet! naedien wy u niet, etc. ende naedien wy by u, etc. Eene forme van eedt sweeren, in de welcke de straffe verswegen wort. Siet bov. 14. op 't vers 23.
margenoot54
D. niet beschadigt. siet bov. vers 11. Maer dat Isaac contrarie wedervaren is, siet vers 14, 15, 16.
margenoot55
D. wy en hebben noch uwe persone, noch u huysgesin, noch uwe goederen beschadigt.
margenoot56
Dit is een afgebroken reden. 't schijnt dat sy willen seggen: dewijle ghy soo merckelick van Godt gesegent zijt, so en gedenckt aen een cleyn leet niet, dat u wedervaren is.
margenoot57
Hebr. de man sijnen broeder.
margenoot58
Siet vers 25.
margenoot59
Siet boven cap. 21. vers 31.
margenoot60
Hebr. Schiba, dat is, Eedt.
margenoot61
D. Eedt-born, ofte, put des Eedts. Bov. cap. 21. vers 31. wort geseyt van het lant dattet BerSeba hiet, om den eedt, die Abraham ende Abimelech daer malkanderen deden; maer hier wort geseyt van eene stadt in dat lant, die oock desen name gekregen heeft vanden eedt Isaacs, ende Abimelechs.
margenoot62
Hebr. een soon van veertich jaer. dus out was oock sijn vader Isaac doe hy troude. Bov. 25.20.
margenoot63
Hebr. Iehudith. Eenige meynen dat dese de selve geweest is, die ond. c. 36. vers 2. Aholibama genoemt wort. Sulcx datse twee namen gehat soude hebben, gelijck oock haer vader, die hier Beëri, ende capit. 36. Ana geheeten wort. Maer sy kunnen wel onderscheydene vrouwen geweest zijn; also het blijckt, dat Esau tot het misbruyck van meer vrouwen seffens te hebben, genegen was.
margenoot64
Een vande Canaanijtsche volckeren. Siet boven 10.15. Dese houwelicken dede Esau tegen danck ende wille sijner ouderen. Siet boven cap. 24. vers 3. ende ond. cap. 27. vers 46. ende 28.2.
margenoot65
Onder cap. 36. vers 2. genaemt, Ada.
margenootc
Ond. 27.46.
margenoot66
Ten 1. om hare grouwelijcke afgoderye.
ten 2. om hare quade, dertele, wereltsche, trotsige, ende wederspannige manieren.
ten 3. om datse waren afkomstich uyt eene vervloeckte natie, die Godt verderven ende uytroeyen wilde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken