Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxiiij. Capittel.

Dina, uytgegaen zijnde om de dochteren des lants te sien, wort van Sichem, des Lantsheeren Hemors sone, geschaeckt ende geschendt, vers 1. etc. die haer bemint ende ten houwelicke begeert: waer over sijn vader met Iacob, ende sijne sonen sprekende, bekomt van Iacobs sonen eene bedriechlicke belofte, met beding van alles, wat onder de Sichemiten manlick was, te besnijden, 6. Sulcx van Hemor, Sichem, ende de onderdanen ingewillicht ende gedaen zijnde, worden sy, liggende in de smerte der besnijdinge, van Simeon ende Levi overvallen ende vermoordt, voort van Iacobs sonen geplundert, vrouw ende kint gevangen wechgevoert, 18. hier over is Iacob seer ontstelt ende bevreest: 29.

1

ENde Ga naar margenoota Dina de dochter van Lea, die sy Iacob gebaert hadde, Ga naar margenoot1 ginck uyt Ga naar margenoot2 om de dochteren van dien lande te besien.

2

Sichem nu Hemors Ga naar margenoot3 des Heviters, des lant-Vorsten sone, sachse: ende hy namse, ende lach by haer, ende Ga naar margenoot4 verkrachtese.

3

Ende Ga naar margenoot5 sijne ziele kleefde aen Dina, Iacobs dochter; ende hy hadde de jonge dochter lief, ende sprack Ga naar margenoot6 nae het herte van de jonge dochter.

4

Sichem sprack oock tot sijnen vader

[Folio 18r]
[fol. 18r]

Hemor, seggende; Ga naar margenoot7 Neemt my dese dochter tot eene vrouwe.

5

Doe Iacob hoorde, dat hy sijne dochter Dina verontreynigt hadde, so waren sijne sonen met het vee in 't velt: ende Iacob sweech, tot dat sy quamen.

6

Ende Hemor Sichems vader ginck uyt tot Iacob, om met hem te spreken.

7

Ende de sonen Iacobs quamen van het velt, als sy dit hoorden, ende het smertede desen mannen, ende Ga naar margenoot8 sy ontstaken seer: om dat hy Ga naar margenoot9 dwaesheyt Ga naar margenoot10 in Israël gedaen hadde, Iacobs dochter beslapende; Ga naar margenoot11 'twelck alsoo niet en soude gedaen worden.

8

Doe sprack Hemor met hen, seggende: Mijnes soons Sichems ziele is verlieft op u lieder dochter: geeft se hem doch tot eene vrouwe.

9

Ende Ga naar margenoot12 verswagert u met ons, Ga naar margenoot13 geeft ons uwe dochteren, ende Ga naar margenoot14 neemt voor u onse dochteren.

10

Ende woont met ons: ende het lant sal Ga naar margenoot15 voor u aengesichte zijn; woont, ende handelt daer in, ende Ga naar margenoot16 stelt u tot besitters daer in.

11

Ende Sichem seyde tot Ga naar margenoot17 haren vader, ende tot hare broederen; Laet my Ga naar margenoot18 genade vinden in uwe oogen: ende wat ghy tot my seggen sult, sal ick geven.

12

Ga naar margenoot19 Vergroot seer over my Ga naar margenoot20 den bruytschat, ende 't geschenck, ende ick sal geven gelijck als ghy tot my sult seggen, geeft my slechs de jonge dochter tot eene vrouwe.

13

Doe antwoordden Iacobs sonen aen Sichem, ende Hemor sijnen vader Ga naar margenoot21 bedriechlick, Ga naar margenoot22 ende spraken: (overmits dat hy Dina hare suster verontreynigt hadde.)

14

Ende sy seyden tot hen; Ga naar margenoot23 Wy en sullen dese sake niet konnen doen, dat wy onse suster aen eenen man geven souden, Ga naar margenootb die de voorhuyt heeft: want dat ware ons eene schande.

15

Doch hier in sullen wy u te wille zijn, so ghy wordet gelijck als wy, dat onder u besneden worde al wat Ga naar margenoot24 manlick is:

16

Dan sullen wy u onse dochteren geven, ende uwe dochteren sullen wy ons nemen, ende wy sullen met u woonen, ende wy sullen tot een volck zijn.

17

Maer so ghy nae ons niet en sult hooren, om besneden te worden; so sullen wy Ga naar margenoot25 onse dochter nemen ende wech trecken.

18

Ende hare woorden Ga naar margenoot26 waren goet in de oogen Hemors, ende in de oogen van Sichem Hemors sone.

19

Ende de jongelinck en vertooch niet dese sake te doen, want hy hadde lust in Iacobs dochter: ende hy was Ga naar margenoot27 ge-eert boven al sijnes vaders Ga naar margenoot28 huys.

20

So quam Hemor ende Sichem sijn sone Ga naar margenoot29 tot harer stadts poorte: ende sy spraken tot de mannen harer stadt, seggende:

21

Dese mannen zijn vreedsaem met ons, daerom laetse in dit lant woonen, ende daer in handelen, ende het lant (siet, het is Ga naar margenoot30 wijt van begrijp) Ga naar margenoot31 voor haer aengesichte zijn: wy sullen ons hare dochteren tot wijven nemen, ende wy sullen onse dochteren hen geven.

22

Doch hier in sullen dese mannen ons te wille zijn, datse met ons woonen om tot een volck te zijn: als al wat manlick is onder ons besneden wort, gelijck als sy besneden zijn.

23

Haer vee, ende hare besittinge, ende alle hare beesten sullen die niet onse zijn? Ga naar margenoot32 alleen laet ons hen te wille zijn, ende sy sullen met ons woonen.

24

Ga naar margenoot33 Ende sy hoorden nae Hemor ende nae Sichem sijnen sone, alle die te sijner Ga naar margenoot34 stadts poorte uyt gingen: ende sy werden besneden, al wat manlick was, alle die te sijner stadts poorte uyt gingen.

25

Ende het geschiedde ten derden dage, Ga naar margenoot35 doe sy inde smerte waren, Ga naar margenootc so namen de twee sonen Iacobs, Ga naar margenoot36 Simeon, ende Levi, broeders van Dina, een yegelick sijn sweert, ende quamen stoutelick in de stadt, ende doodden al wat manlick was.

26

Sy Ga naar margenoot37 sloegen oock Hemor, ende sijnen sone Sichem doot Ga naar margenoot38 met de scherpte des sweerts: ende sy namen Dina uyt Sichems huys, ende gingen daer van.

27

Ga naar margenoot39 De sonen Iacobs quamen over de verslagene, ende plunderden de stadt: om dat sy Ga naar margenoot40 hare suster verontreynigt hadden.

28

Hare schapen, ende hare runderen, ende hare eselen, ende 'tgene, dat inde stadt, ende 'tgene dat in het velt was, namen sy.

29

Ende al haer vermogen, ende alle hare kleyne kinderen ende hare wijven voerden sy gevanckelick wech, ende plunderdense, ende al wat binnens huys was.

30

Ga naar margenoot41 Doe seyde Iacob tot Simeon ende tot Levi; Ghy hebt Ga naar margenoot42 my beroert, mits Ga naar margenoot43 my stinckende te maken onder de Ga naar margenoot44 inwoonders deses lants, onder de Ga naar margenoot45 Canaaniten, ende onder de Pheresiten: ende ick ben Ga naar margenoot46 weynich volcx in getale; so sy hen tegens my versamelen, so sullen sy my slaen, ende ick sal verdelgt worden, ick, ende mijn huys.

31

Ende sy seyden: Ga naar margenoot47 Soude Ga naar margenoot48 hy dan [met] onse suster als [met] eene hoere doen?

margenoota
Bov. 30.21.
margenoot1
T.w. uyt de plaetse daer hare ouderen woonden, welcke was by Sichem, bov. 33.18. daer sy beter mochte in gebleven hebben. Tit. 2.5. Te meer, om datse te deser tijt maer ontrent 14 jaren out geweest en is.
margenoot2
Sommige meynen, dat te deser tijt een bysonder feest, ofte merckt, te Sichem gehouden is, met grooten toeloop van volck.
margenoot3
Siet bov. 10 op vers 17.
margenoot4
Het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick verdrucken, vernederen. Ende soo noemt de heylige schrifture het schenden, ende schofferen der vrouwen. Iud. 19.24. 2.Sam. 13.14.
margenoot5
D. sijn herte, sijn gemoet, lust, begeerte, hingen haer aen.
margenoot6
D. dat haer aengenaem ende behaechlick mochte wesen, om haer te vreden te stellen, ende te vertroosten: also sy buyten twijfel over dese onverwachte daet seer ontstelt was. Siet dergelijcke maniere van spreken ond. 50.21. Iud. 19.3. Ies. 40.2. Hos. 2.13.
margenoot7
Een exempel oock onder de Heydenen, dat de kinderen met wille ende onder 't beleyt van hare ouders behoorden te hijlicken.
margenoot8
Hebr. ende hen ontstack seer, te weten, de toorn. Siet bov. cap. 4. vers 5, 6.
margenoot9
Ofte, een schendich stuck, ofte, schandelicheyt, afvallicheyt, onsinnicheyt. Dit woort beteeckent eene sonde, de welcke voortkomende uyt eenen boosen ende onbeschaemden lust, geschiet niet alleene tegen Godes gebodt, maer oock tegen de burgerlicke eerbaerheyt, ofte oock somtijts tegen de nature, veroorsakende groote ergernisse ende schande. Verg. Deut. 22.21. Ios. 7.15. Iud. 19.40. ende 20.6. 2.Sam. 13.12.
margenoot10
D. in, ofte, aen het huys Israels, ofte, Godes volck, 't welck van Iacob, doe genoemt Israel, gesproten is.
margenoot11
Ofte, alsoo en geschiet het niet. D. alsoo en plagt, noch en behoordet niet te geschieden. Siet gelijcke maniere van spreken bov. 20.9.
margenoot12
Ofte, Verhouwelickt u. alsoo Deut. 7.3.
margenoot13
T.w. ten houwelicke aen onse sonen. alsoo ond. 38.14. Deut. 7.3. etc.
margenoot14
T.w. ten houwelicke aen uwe sonen. Siet bov. 19. op het vers 14.
margenoot15
Siet bov. cap. 13. op't vers 9.
margenoot16
Ofte, neemt vast besit daer in, oft, onthoudt u daer in.
margenoot17
T.w. van Dina.
margenoot18
Siet bov. 18. op 't vers 3.
margenoot19
D. legtse my op soo groot als ghy wilt.
margenoot20
De bruytschat, die de man de vrouwe gaf, bleef haer eygen, oock na des mans doot: 't geschenck was, dat de bruydegom aen de bruyt gaf ten tijde vande ondertrouwe, tot eene bevestinge, sijner gegevener belofte: sulcks men nu een trouw-penninck noemt. Siet van de bruytschat, Exod. 22.16, 17: ende van het geschenck, bov. 24.53.
margenoot21
Hebr. in, ofte, met bedroch: want sy niet gesint en waren in het houwelick te consenteren, als naderhant gebleken heeft.
margenoot22
T.w. het gene vers 14. volgt
margenoot23
Sy seggen wel de waerheyt, maer sondigen daer in, dat sy de besnijdenisse misbruycken, tot een decksel van haer bedriechlick opset, want het hen om de besnijdenisse niet te doen en was, maer om eenen moort aen te richten uyt wraeckgiericheyt.
margenootb
Bov. c. 17.
margenoot24
Hebr. man, mansbeelt, manspersoon.
margenoot25
D. de dochter onses vaders; oft de dochter onses huyses, als bov. vers 8.
margenoot26
D. sy bevielen hem wel. dat wort geseyt goet in yemants oogen te zijn, dat hem behaegt, ende wel bevalt. bov. 16.6. 1.Sam. 29.6. etc.
margenoot27
Hy schijnt seer bemint, geacht ende vermaert geweest te zijn, om dat niet alleene de stadt nae sijnen name wert geheeten, maer oock sijn vader door hem bekent was, zijnde genoemt, de vader van Sichem. Siet bov. cap. 33.18, 19.
margenoot28
D. huysgesin, kinderen, huysgenooten, hovelingen, officieren, alsoo ond. 41. vers 40. 1.Reg. 2.24. ende 4.6.
margenoot29
Alwaer de burgerlicke saken door het beleyt der overicheden verhandelt werden, gelijck heden op de stadts, ofte, raethuysen. Siet bov. cap. 22. op 't vers 17.
margenoot30
Hebr. wijt van handen. alsoo Iud. 18.10.
margenoot31
D. open zijn. Siet bov. 13. op 't vers 9.
margenoot32
Sy gelaten hen, dat dit Iacobs ende sijner kinderen versoeck was, verswijgende dat het was de conditie van haer eygen versoeck: daerenboven bedecken sy haer particulier met den name van 't gemeene beste, sulcks datse hare burgeren bedriegende, oock van Simeon ende Levi bedrogen worden.
margenoot33
Sy laten hen bewegen tot veranderinge van religie, niet door onderwijs, ofte, liefde van de waerheyt; maer door belofte, ende hope van aerdsch profijt.
margenoot34
D. alle burgeren der stadt; die geseyt worden hare stadts poorten in, ofte, uyt te gaen, als hier; ofte, in te gaen; als bov. cap. 23.10. ende Ierem. 17.20.
margenoot35
D. doe sy met de meeste smerte, ofte pijne bevangen waren. want de wonden aenden derden dach gemeenlick swaerder smerten.
margenootc
Ond. 49.6.
margenoot36
Dese twee zijn de leydtslieden geweest van desen aenslach, ende waren volle broeders van Dina, van een vader ende moeder: so waren wel Ruben ende Iuda, Issaschar ende Zebulon, maer hebben in dese bloedige daet geen gemeynschap gehadt, so wel om dat de twee laetste te jonc zijn geweest, als om dat de twee andere meer tot sachtsinnicheyt, dan tot wreetheyt genegen waren. Siet ond. cap. 37.21, 22, 26.
margenoot37
Siet van dit woort, bov. 18. op 't vers 21.
margenoot38
Hebr. aen, ofte, inde mont des sweerts.
margenoot39
Vele verstaen dit van de andere sonen Iacobs, als datse gehoort hebbende de moort, die in de stadt van hare broederen geschiet was, toegeloopen zijn, om de vermoorde, ende de geheele stadt te plunderen.
margenoot40
Dat Sichem alleene gedaen hadde, wert den burgeren in't gemeen ten laste geleyt, om datse dese daet niet tegen gesproken noch verhindert hebbende, schenen daer in te hebben een wel gevallen. Ofte sy, D. een van haer, T.w. Sichem. alsoo Exo. 4.19. Matth. 2.20.
margenoot41
Hier uyt blijckt dat Iacob vanden aenslach sijner twee sonen niet en heeft geweten, veel min daer in verwillicht. Verg. ond. 49.5, 6, 7.
margenoot42
Ofte, ghy hebt my onruste aengerecht, ofte, verstoort, niet alleen mijn gemoet door dese daet ontstellende, maer oock brengende alle mijn saken in groot perijckel, onsekerheyt, ende verwerringe, daer ick hier te vooren in vrede gewoont hebbe. Siet Ios. 7.25. ende 1.Reg. 18. op 't vers 17.
margenoot43
D. verhaet te maken, sulcks datmen my niet en sal mogen luchten noch lijden. 'Tis eene gelijckenisse van stinckende dingen, daer van de menschen het aensicht afkeeren. Siet Exod. 5.2. ende 1.Sam. 13.4. ende 27.12. ende 1.Chron. 19.6.
margenoot44
Hebr. inwoonder.
margenoot45
Hebr. Canaaniter.
margenoot46
Hebr. lieden van getal; D. van kleyn getal, die haest te tellen zijn, als Num. 9.20. Deut. 4.27. ende 33.6.
margenoot47
And. soudemen dan, etc. T.w. sonder wrake, oft straffe.
margenoot48
T.w. Sichem.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken