Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

Mose ende Aaron dienen Pharao aen, wat Godt haer te seggen bevolen hadde, vers 1 etc. hy wederstaetse, ende bekijftse, 4. Der Israëliten lasten worden verswaert, 5. Sy murmureren tegen Mose ende Aaron, 20. Mose klaegt het Godt, 22. Godt belooft haer te verlossen, 24.

1

ENde daer na gingen Mose ende Aaron henen, ende seyden tot Pharao: Alsoo seyt de HEERE de Godt Israëls, Laet mijn volck trecken, dat het my een feest houde inde woestijne.

2

Maer Pharao seyde, Ga naar margenoota Wie is de HEERE wiens stemme ick gehoorsamen soude, om Israël te laten trecken? Ga naar margenootb Ick en kenne den HEERE niet, ende en sal oock Israël niet trecken laten.

3

Sy dan seyden, Ga naar margenootc De Godt der Hebreen is ons ontmoet, so laet ons doch henen trecken, den wech van drie dagen in de woestijne, ende den HEERE onsen Godt offeren, dat hy ons niet overkome met pestilentie, ofte met het sweert.

4

Doe seyde de Coninck van Egypten tot hen, Ghy Mose ende Aaron, waerom treckt ghy het volck af van hare wercken? gaet henen tot uwe lasten.

5

Voorder seyde Pharao, Siet Ga naar margenoot1 het volck des lants is alreede [te] vele: ende Ga naar margenoot2 soudt ghy-lieden haer doen rusten van hare lasten?

6

Daerom beval Pharao in den selven dage, den Ga naar margenoot3 Aendrijvers onder ’t volck, ende des selfs Ga naar margenoot4 Ampt-lieden, seggende:

7

Ghy Ga naar margenoot5 en sult voortaen desen lieden geen stroo meer geven, Ga naar margenoot6 tot het maken der tichel-steenen, als gisteren [ende] eer-gisteren: laetse selfs henen gaen, ende stroo voor haer selven versamelen.

8

Ende Ga naar margenoot7 ’t getal der tichel-steenen, die sy gisteren [ende] eergisteren gemaeckt hebben, sult ghy haer opleggen, ghy en sult daer van niet verminderen, want sy gaen ledich, daerom roepen sy, seggende, Laet

[Folio 29v]
[fol. 29v]

ons gaen, laet ons onsen Godt offeren.

9

Men versware den dienst over dese mannen, dat sy daer aen te doene hebben, ende haer niet en vergapen op Ga naar margenoot8 leugenachtige woorden.

10

Doe gingen de Aendryvers des volcks, ende hare Ampt-lieden uyt, ende spraken tot den volcke, seggende: Soo seyt Pharao, Ick en sal u lieden geen stroo geven.

11

Gaet ghy [selfs] henen, haelt u stroo, waer ghy het vindt: doch van uwen dienst en sal Ga naar margenoot9 niet vermindert worden.

12

Doe verstroyde sich het volck in het gantsche lant van Egypten, dat het stoppelen versamelde, voor stroo.

13

Ende de Aen-drijvers drongen aen, seggende, Voleyndicht uwe wercken, [elck] dach-werck op sijnen dach, gelijck doeder stroo was.

14

Ende de Ampt-lieden der kinderen Israëls, die Pharaos Aen-drijvers over hen gestelt hadden, werden geslagen, [ende] Ga naar margenoot10 men seyde: Waerom en hebt ghy lieden u gesette werck niet voleyndicht, in het maken der tichel-steenen, Ga naar margenoot11 gelijck te vooren, alsoo oock gisteren ende heden?

15

Derhalven gingen de Ampt-lieden der kinderen Israëls, ende schreeuwden tot Pharao, seggende, Waerom doet ghy uwen knechten alsoo?

16

Uwen knechten en wort geen stroo gegeven, ende Ga naar margenoot12 sy seggen tot ons, Maeckt de tichel-steenen: ende siet, uwe knechten worden geslagen, doch de schult is Ga naar margenoot13 uwes volcks.

17

Hy dan seyde, Ghylieden gaet ledich, ledich gaet ghy, daerom segt ghy: Laet ons gaen, laet ons den HEERE offeren.

18

So gaet nu henen, arbeydt; doch stroo en sal u niet gegeven worden: evenwel sult ghy ’t getal der tichel-steenen leveren.

19

Doe sagen de Ampt-lieden der kinderen Israëls, Ga naar margenoot14 dat het qualick met haer stont, dewijle men seyde: Ghy en sult niet minderen van uwe tichel-steenen, [van] het dach Ga naar margenoot15 werck op sijnen dach.

20

Ende sy ontmoetten Mose ende Aaron, die tegen haer over stonden, doe sy van Pharao uytgingen:

21

Ende seyden tot hen, Ga naar margenoot16 De HEERE sie op u, ende Ga naar margenoot17 richte [het]: dewijle dat ghy onsen reuck hebt stinckende gemaeckt Ga naar margenoot18 voor Pharao, ende voor sijne knechten, Ga naar margenoot19 gevende een sweert in hare handen, om ons te dooden.

22

Doe Ga naar margenoot20 keerde Mose wederom tot den HEERE, ende seyde: Heere, waerom hebt ghy desen volcke quaet gedaen? waerom hebt ghy my nu gesonden?

23

Want van doe af, dat ick tot Pharao ben ingegaen, om in Ga naar margenoot21 uwen name te spreken, heeft hy dit volck quaet gedaen: ende ghy en hebt u volck Ga naar margenoot22 geensins verlost.

24

Doe seyde de HEERE tot Mose, Nu sult ghy sien, wat ick aen Pharao doen sal: Ga naar margenoot23 want door een machtige hant sal hyse laten trecken, ja door eene machtige hant sal hyse uyt sijn lant drijven.

margenoota
Iob 21.15.
margenootb
Exod. 3.19.
margenootc
Exod. 3.18.
margenoot1
Hy spreeckt vande Israëliten in Egypten-lant.
margenoot2
Met dese woorden geeft Pharao te kennen, waerom hy de Israëliten sulcke sware lasten op-leyde, T.w. om haer uyt te mergelen, ende alsoo het voort-teelen der kinderen te verhinderen.
margenoot3
Dese waren Egyptenaers vers 14. die over de Israëlitische ampt-lieden gestelt waren.
margenoot4
Dese waren Israëliten vers 14. ende sy stonden onder ’t gebiet der Egyptische aendrijvers.
margenoot5
Hebr. Ghy en sult niet toedoen te geven.
margenoot6
Hebr. Tichel-steenen te tichelen.
margenoot7
Ofte, somme, mate.
margenoot8
Hebr. woorden des leugens, ofte, der valscheyt. die godtloose Koninck noemt Godes woort leugenachtige woorden: ofte hy wil te kennen geven, dat het leugenen waren, als Mose ende Aaron seyden, dat sy van Godt gesonden waren.
margenoot9
Hebr. geen woort, D. dinck.
margenoot10
Hebr. seggende.
margenoot11
Hebr. als gisteren, eergisteren.
margenoot12
T.w. de drijvers. And. de tichel-steenen, seggen sy tot ons, sult ghy-lieden maken.
margenoot13
T.w. der Egyptenaren, die ons geen stroo en leveren, ende nochtans het gewoonelicke dach-werck ons afeyschen. And. ende u volck [te weten, de Israëliten] moeten de schult hebben.
margenoot14
Hebr. dat sy in het quade waren.
margenoot15
Hebr. dinck, als bov. vers 13. And. [levert] het dach-werck op sijnen dach.
margenoot16
D. de Heere wille een insien daer in hebben, ende kennisse nemen van sulcks als ghy lieden ons gedaen hebt. Siet Gen. 31. op vers 42.
margenoot17
Siet Gen. 15.14. ende 16.5.
margenoot18
Hebr. voor de oogen Pharaos, ende voor de oogen sijner knechten.
margenoot19
D. dewijle ghy ons in den haet van Pharao gebracht hebt. siet Gen. 34.30.
margenoot20
D. hy begaf hem aen een bysondere plaetse, daer hy den Heere sijnen ende des volcks noot ende benautheyt, door het gebedt, met hertelick suchten mochte klagen ende voordragen.
margenoot21
D. uyt uwen last, ende bevel. Alsoo Ezr. 5.1. Psal. 118.26. Ier. 11.21. Ios. 5.43.
margenoot22
Hebr. verlossende niet verlost.
margenoot23
D. door mijne kracht ende dwanck, Siet de vervullinge Exod. cap. 12. ende cap. 13.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken