Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

Godt geeft Mose de tien Geboden op den berch Sinai, vers 1 etc. Met donder, blixem, geluyt der basuynen, etc. daer van het volck verschrickte, 18. Mose trootstse, 20. Godt verbiedt haer wel eernstelick alle afgoderye, 23. Hoedanigen Altaer Godt wilde datmen hem soude bouwen. 24.

1

DOe Ga naar margenoot1 sprack Godt alle Ga naar margenoot2 dese woorden, seggende:

2

Ick ben de HEERE uwe Godt, die u uyt Egyptenlant, Ga naar margenoot3 Ga naar margenoota uyt den diensthuyse, uytgeleydt hebbe:

3

Ghy en sult Ga naar margenoot4 geen andere Goden voor mijn aengesichte hebben.

4

Ga naar margenootb Ga naar margenoot5 Ghy en sult u geen gesneden beelt, noch eenige gelijckenisse maken, [van ’t gene] dat Ga naar margenoot6 boven in den hemel is, noch [van ’t gene] dat onder Ga naar margenoot7 op der aerde is: noch [van ’t gene] dat Ga naar margenoot8 in de wateren onder der aerde is.

5

Ghy en sult u voor die niet buygen, noch Ga naar margenoot9 haer dienen: want ick de HEERE uwe Godt ben Ga naar margenoot10 een yverich Godt, die de misdaet der vaderen besoecke aen Ga naar margenoot11 de kinderen, Ga naar margenoot12 aen het derde, ende aen het vierde Ga naar margenoot13 [lidt] der gener die my haten.

6

Ende doe barmherticheyt aen duysenden, der gener die my lief-hebben, ende mijne geboden onderhouden.

7

Ga naar margenootc Ghy en sult den name des HEEREN uwes Godts niet Ga naar margenoot14 ydelick gebruycken: want de HEERE en sal niet Ga naar margenoot15 onschuldich houden, die sijnen name ydelick gebruyckt.

8

Ga naar margenootd Gedenckt des Sabbath-daegs, Ga naar margenoot16 dat ghy dien heyliget,

9

Ga naar margenoote Ses dagen sult ghy arbeyden ende al u werck doen.

10

Maer de sevende dach is de Sabbath des HEEREN uwes Godts: [dan] en sult ghy geen werck doen, ghy, noch uw’ sone, noch uwe dochter, [noch] uw’ dienst-knecht, noch uwe dienst-maegt, noch u Ga naar margenoot17 vee, noch uwe vreemdelinck, die in uwe poorten is.

11

Want Ga naar margenootf in ses dagen heeft de HEERE den hemel, ende de aerde gemaeckt, de Zee, ende alles wat daer in is, ende hy rustte ten sevenden dage: daerom segende de HEERE den Sabbath-dach, ende Ga naar margenoot18 heyligde den selven.

12

Ga naar margenootg Eert uwen vader ende uwe moeder, Ga naar margenoot19 op dat uwe dagen verlengt worden in den lande dat u de HEERE uwe Godt geeft.

13

Ga naar margenooth Ghy en sult niet dootslaen.

14

Ga naar margenooti Ghy en sult niet echt-breken.

15

Ghy en sult niet stelen.

16

Ghy en sult geen valsche getuygenisse Ga naar margenoot20 spreken tegen uwen Ga naar margenoot21 naesten.

17

Ga naar margenootk Ghy en sult niet begeeren Ga naar margenoot22 uwes naesten huys: ghy en sult niet begeeren uwes naesten wijf, noch sijnen dienstknecht, noch sijne dienst-maecht, noch sijne osse, noch sijnen esel, noch yet dat uwes naesten is.

18

Ende al het volck sach de donderen, ende de Ga naar margenoot23 blixemen, ende het geluyt der basuyne, ende den roockenden berch: doe ’t volck sulcx sach, Ga naar margenoot24 weken sy af, ende stonden van verre.

19

Ga naar margenootl Ende sy seyden tot Mose, Spreeckt ghy met ons, ende wy sullen hooren: ende dat Godt met ons niet en spreke, op dat wy niet en sterven.

[Folio 36v]
[fol. 36v]

20

Ende Mose seyde tot den volcke: En vreest niet, want Godt is gekomen, Ga naar margenoot25 op dat hy u versochte: ende op dat sijne vreese voor u aengesichte soude zijn, dat ghy niet en sondigdet.

21

Ga naar margenootm Ende het volck stont van verre: maer Mose naederde tot de donckerheyt, al waer Godt was.

22

Doe seyde de HEERE tot Mose, Aldus sult ghy tot de kinderen Israëls seggen: Ghy hebt gesien, Ga naar margenoot26 dat ick met ulieden van den hemel gesproken hebbe.

23

Ghy en sult nevens my niet maken silveren Goden, ende goudene Goden en sult ghy u niet maken.

24

Ga naar margenootn Maeckt my eenen altaer van aerde, ende offert daer op u Ga naar margenoot27 brand-offeren, ende uwe Ga naar margenoot28 danck-offeren, uwe schapen, ende uwe runderen: aen alle plaetse Ga naar margenoot29 daer ick mijnes naems gedachtenisse stichten sal, Ga naar margenoot30 sal ick tot u komen, ende sal u segenen.

25

Ga naar margenooto Maer indien ghy my Ga naar margenoot31 eenen steenen altaer sult maken, so en sult ghy dien niet bouwen van gehouwen [steen]; so ghy u houw-ijser daer over verheft, so sult ghy hem ontheyligen.

26

Ghy en sult oock niet Ga naar margenoot32 met trappen tot mijnen altaer opclimmen: Ga naar margenoot33 op dat uwe schaemte Ga naar margenoot34 voor hem niet ontdeckt en worde.

margenoot1
T.w. na dat Mose ende Aaron op den berch geklommen waren. Siet bov. cap. 19.24.
margenoot2
D. dese navolgende tien Geboden.
margenoot3
Hebr. uyt den huyse der dienstknechten.
margenoota
Exod. 13.3. Deuter. 5.6. Psal. 81.10.
margenoot4
And. geenen anderen Godt.
margenootb
Levit. 26.1. Psal. 97.7.
margenoot5
Hier tegen en strijt niet dat, op Godts bevel, Mose de Cherubim Exod. 25.18. ende de coperen slange Num. 21.8, etc. gemaeckt heeft, dewijle sulcx niet geschiet en is om deselve eenige Godts-dienstige eere te bewijsen.
margenoot6
Als Sonne, Mane, Sterren, Vogelen, Deut. 4.19. verstaet oock hier onder de Engelen, Coloss. 2.18.
margenoot7
Als menschen, viervoetige, of kruypende gedierten, Deut. 4.16, 17. Ies. 44.13. Ezech. 23.14.
margenoot8
Als visschen, slangen, draken, crocodilen, schiltpadden. Siet Deuter. 4.18. ende Ies. 41.29.
margenoot9
T.w. noch de afgoden selfs, noch oock my door de selve. als Exod. 32.4, 6. door het gouden Calf: ende daer na de tien stammen door de twee goudene Calveren. 1.Reg. 12.28.
margenoot10
Godt wort genoemt een man sijnes volcx Ier. 2.2. Hos. 2.19. afgoderye wort hoerdom genoemt, Deuter. 21.16. Iud. 2.17. Ierem. 3.9, 20. hierom wort Godes toorn over dese sonde genaemt jalousye.
margenoot11
D. naekomelingen. te weten, soodanige, die harer vaderen voetstappen navolgende, oock de sonde der afgoderye begaen.
margenoot12
Hebr. aen de derde ende aen de vierde.
margenoot13
Of, geslachte.
margenootc
Levit. 19.12. Matth. 5.33.
margenoot14
Hebr. tot ydelheyt opnemen. Siet Psal. 15.3. ende 16.4. ende 50.16.
margenoot15
Ofte, suyver.
margenootd
Ezech. 20,12.
margenoot16
D. sondert hem af van u gemeyn werck, of dagelickschen arbeyt, gehoorende tot dit tijdelicke leven, ende besteet den selven om Godt te dienen met heylige wercken, die de eere Godes, ende het eeuwige, ende ’tgeestelicke leven aengaen.
margenoote
Exod. 23.12. ende 34.21. Luc. 13.14.
margenoot17
Als Osse, Ezel, Peert, Kemel, Elephant, etc.
margenootf
Genes. 2.2.
margenoot18
Siet Genes. 2.3.
margenootg
Matth. 15.4. Ephes. 6.2.
margenoot19
And. op dat sy uwe dagen verlengen: Sy] te weten vader ende moeder, door haer gebedt, ofte segen: welcke veel by Godt vermogen, gelijck oock ter contrarie haren vloeck.
margenooth
Matth. 5.21.
margenooti
Matth. 5.27.
margenoot20
And. antwoorden.
margenoot21
Door het woort naesten moetmen hier verstaen alle menschen, als Gen. 11.3. Esth. 1.19. Prov. 18.17. Siet Luc. 10.29, 30. ja selfs uwen vyant.
margenootk
Rom. 7.7.
margenoot22
Verg. Deut. 5.21.
margenoot23
Hebr. eygentlick lampen, dat is, blixem.
margenoot24
T.w. van den berch.
margenootl
Deuter. 5.25. Hebr. 12.19.
margenoot25
T.w. of ghy sijne geboden sult gehoorsamen, gelijck ghy cap. 19.8. belooft hebt. siet Gen. 22.1.
margenootm
Exod. 19.16. Hebr. 12.18.
margenoot26
T.w. op den berch Sinai: Siet Deut. 4.36. ende Neh. 9.13.
margenootn
Exod. 27.1. ende 38.1.
margenoot27
Siet Genes. 8. vers 20.
margenoot28
Siet Lev. 3. vers 1.
margenoot29
Hebr. daer ick mijnes naems sal doen gedencken.
margenoot30
T.w. om u mijne gunste ende liefde te betoonen.
margenooto
Deut. 27.5. Ios. 8.30, 31.
margenoot31
Naderhant is d’Altaer van Sittim hout geweest, Exod. 27.1. ende daer na van koper. 1.Reg. 8.64.
margenoot32
Nochtans was desen altaer drie cubiten hooge, Exod. 27.1. ende Salomons altaer was tien cubiten hooge. 2.Chro. 4.1. daer en waren geen trappen om op te klimmen, maer de aerde was alsoo verhoocht, dat de Priester allencxkens, als op eenen heuvel opwaerts klom, om tot voor den altaer te komen, ende van een yeder gesien te worden.
margenoot33
Naderhant heeft Godt verordineert, dat de Priesters linnen onderbroecken dragen souden. Exod. 28.42, 43.
margenoot34
T.w. voor den Altaer.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken