Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxvj. Capittel.

Godt beveelt Mose den Tabernakel te maken van tien gordijnen, vers 1, etc. Ende een tente daer over van elf gordijnen van geyten hayr, van rams-vellen, ende een decksel van dasse-vellen, 7. De Tabernakel moeste zijn van Sittim-hout, 15. De voeten van silver, 19. De rychelen van Sittim-hout, 26. De voorhanck van konstelick werck tusschen het heylige, ende het heylige der heyligen, 31. Het decksel aen de deure der Tente, 36.

1

DEn Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 Tabernakel nu sult ghy maken van tien gordijnen: van fijn getweernt linnen, ende hemels-blaeuw, ende purper, ende Ga naar margenoot2 scharlaken [met] Cherubim van Ga naar margenoot3 het alderkonstelicxte werck sult ghyse maken.

2

De lengte van eene gordijne sal van achtentwintich ellen zijn, ende de breette eener gordijne van vier ellen: alle dese gordijnen sullen eene mate hebben.

3

Daer sullen vijf gordijnen t’ samen gevoecht zijn, Ga naar margenoot4 d’ eene aen d’ andere: wederom sullender vijf gordijnen t’ samen gevoecht zijn, d’ eene aen d’andere.

4

Ende ghy sult hemels-blaeuwe strick-litskens maken aen der eener gordijnen Ga naar margenoot5 kant, aen het uyterste, in de t’ samenvoeginge: alsoo sult ghy oock doen aen den uytersten kant der gordijne aen de Ga naar margenoot6 tweede t’ samen-voegende.

5

Vijftich strick-litskens sult ghy aen d’ eene gordijne maken, ende vijftich strick-litskens sult ghy maken aen ’t uyterste der gordijne, dat aen de tweede t’ samen-voegende is: dese strick-litskens sullen ’t een aen het andere t’ samen vatten.

6

Ghy sult oock vijftich goudene haecxkens maken, ende sult de gordijnen t’samen voegen, d’ eene aen d’ andere, met dese haecxkens, op dat het een Tabernakel zy.

7

Oock sult ghy Ga naar margenoot7 Ga naar margenootb gordijnen uyt geyten [hayr] maken Ga naar margenoot8 tot een tente over den Tabernakel: van elf gordijnen sult ghy die maken.

8

De lengte Ga naar margenoot9 eener gordijne sal Ga naar margenoot10 dertich ellen zijn, ende de breette eener gordijne vier ellen: dese elf gordijnen sullen eene mate hebben.

9

Ende ghy sult vijve deser gordijnen aen malkanderen bysonder Ga naar margenoot11 voegen, ende sesse deser gordijnen bysonder: ende de seste deser gordijnen sult ghy Ga naar margenoot12 dobbel maken, Ga naar margenoot13 recht voor op de Tente.

10

Ende ghy sult vijftich strick-litskens maken Ga naar margenoot14 aen den kant van d’ eene gordijne, ’t uyterste in de t’ samen-voeginge, ende vijftich strick-litskens aen den kant van de gordijne die de tweede t’ samen-voegende [is].

11

Ghy sult oock vijftich koperen haecxkens maken, ende ghy sult de haecxkens in de strick-litskens doen, ende ghy sult de tente tsamen voegen, datse eene zy.

12

Het overige nu dat overschiet aen de gordijnen der tente, de helft Ga naar margenoot15 der gordijne die over-schiet, sal overhangen, Ga naar margenoot16 aen de achterste deelen des Tabernakels.

13

Ende een elle van dese, ende een elle van gene zyde van ’t gene dat overich zijn sal aen de lengte der gordijnen der tente, sal overhangen aen de zyden des Tabernakels, aen dese, ende aen gene [zyde], om dien te bedecken.

14

Ghy sult oock de Tente Ga naar margenoot17 een decksel maken van root-geverwde rams-vellen: Ga naar margenootc ende daer over Ga naar margenoot17 een decksel van Ga naar margenoot18 dasse-vellen.

15

Ghy sult oock tot den Tabernakel staende berderen maken, van Sittim-hout.

16

De lengte van een bert sal tien ellen zijn: ende een elle, ende eene halve elle sal de breette van elck bert zijn.

17

Twee Ga naar margenoot19 houw-vasten sal een bert hebben, als sporten Ga naar margenoot20 in een leeder gesett, Ga naar margenoot21 d’ een nevens d’ ander: alsoo sult ghy ’t met alle de berderen des Tabernakels maken.

18

Ende de berderen tot den Tabernakel sult ghy [aldus] maken: Twintich berderen nae de suydt-zyde suyd-waerts.

19

Ghy sult oock veertich silveren Ga naar margenoot22 voeten maken onder de twintich berderen: twee voeten onder een bert, aen sijne twee houw-vasten, ende twee voeten onder een ander bert, aen sijne twee houw-vasten.

20

Daer sullen oock twintich Ga naar margenoot23 berderen zijn aen d’ander Ga naar margenoot24 zyde des Tabernakels, aen den noorder hoeck.

21

Met hare veertich silveren voeten: twee voeten onder een bert, ende twee voeten onder een ander bert.

22

Doch aen de zyden des Tabernakels Ga naar margenoot25 tegen ’t westen sult ghy Ga naar margenoot26 ses berderen maken.

23

Oock sult ghy twee berderen maken tot de hoeck-berderen des Tabernakels, aen de beyde zyden.

24

Ende sy sullen van beneden [als] Ga naar margenoot27 tweelingen t’ samen gevoegt zijn, sy sullen oock Ga naar margenoot28 [als] tweelingen aen ’t oppereynde des selven t’ samen gevoegt zijn, met eenen rinck: alsoo sal ’t met de twee [berderen] zijn, tot twee hoeck-berderen sullense zijn.

25

Alsoo sullen de acht berderen zijn met hare silveren voeten, zijnde sestien voeten: twee voeten onder een bert, wederom twee voeten onder een bert.

26

Ghy sult oock Ga naar margenoot29 rychelen maken van Sittim-hout: vyve aen de berderen der eener zijde des Tabernakels:

27

Ende vijf rychelen aen de berderen der andere zijde des Tabernakels: als oock vijf rychelen aen de berderen der zijde des Tabernakels, Ga naar margenoot30 aen de beyde zijden westwaerts.

28

Ende de middelste rychel sal midden aen de berderen zijn, door-schietende van ’t een eynde tot het ander eynde.

29

Ende ghy sult de berderen met goude overtrecken, ende hare ringen Ga naar margenoot31 (de plaetsen voor de rychelen) sult ghy van goude maken: de rychelen sult ghy oock met goude overtrecken.

30

Ga naar margenoot32 Ga naar margenootd Dan sult ghy den Tabernakel oprichten nae sijne wijse, die u op den berch getoont is.

31

Daerna sult ghy Ga naar margenoot33 eenen Ga naar margenoote voor-hanck maken, van hemels-blaeuw, ende purper, ende scharlaken, ende fijn getweernt linnen: van het alder konstelicxte werck Ga naar margenoot34 sal men-se maken met Ga naar margenoot35 Cherubim.

32

Ende sult hem Ga naar margenoot36 hangen Ga naar margenoot37 aen vier pilaren van Sittim [hout], met goude over-togen, hare haken sullen van goude zijn: [staende] op vier silveren voeten.

33

Ende ghy sult den voor-hanck Ga naar margenoot38 onder de haecxkens hangen, ende ghy sult Ga naar margenoot39 de Arke der getuychenisse aldaer binnen den voor-hanck brengen: ende Ga naar margenoot40 dese voor-hanck sal u lieden een scheydinge maken tusschen Ga naar margenoot41 het heylighe, ende tusschen Ga naar margenoot42 het heylige der heyligen.

[Folio 39v]
[fol. 39v]

34

Ende ghy sult het Versoen-decksel setten op de Arke der getuychenisse in het heylige der heyligen.

35

Ga naar margenoot43 De Tafel nu sult ghy setten Ga naar margenoot44 buyten den voor-hanck, ende den Candelaer tegen de tafel over, aen d’ eene zijde des Tabernakels, suydwaerts: maer de tafel sult ghy setten aen de noord-zijde.

36

Ga naar margenootf Ghy sult oock aen de deure der Tente Ga naar margenoot45 een decksel maken, van hemels-blaeuw, ende purper, ende scharlaken, ende fijn getweernt linnen, geborduert werck.

37

Ende ghy sult tot dit decksel vijf pilaren van Sittim [hout] maken, ende Ga naar margenoot46 die met gout over-trecken, hare haken sullen van gout zijn: ende ghy sult haer vijf koperen voeten gieten.

margenoota
Exod. 36.8.
margenoot1
De Tabernakel, of wooninge wiert gemaeckt, om in den selfden te stellen de Arke, de gouden tafel, met de toonbrooden, ende goudene candelaer.
margenoot2
Siet Genes. 38. vers 28.
margenoot3
And. Het aldervernuftichste werck. Hebr. het werck eenes konstenaers.
margenoot4
Hebr. de vrouwe aen haer suster, also oock vers 5, 6.
margenoot5
Ofte self-kant. Hebr. lippe, alsoo oock vers 10.
margenoot6
Dit moetmen verstaen vande twee uyterste gordijnen, die door stricklitskens de t’samen-voeginge maeckten, van beyde de vijve.
margenoot7
Hebr. gordijnen der geyten.
margenootb
Exod. 36.14.
margenoot8
D. tot een decksel, ofte overspreydinge over den Tabernakel, als vers 9, 11, 12, 13. Dit is het tweede decksel des Tabernakels geweest, dienende om den selven voor regen ende wint te beschutten.
margenoot9
D. yegelicker.
margenoot10
Dese gordijnen waren twee ellen langer als de andere, ven de welcke vers 2. gesproken is.
margenoot11
T.w. met litskens.
margenoot12
D. half overslaen.
margenoot13
Hebr. recht voor op het aengesicht der Tente.
margenoot14
Hebr. aen de lippe, And. aen den self-kant.
margenoot15
T.w. der laetster gordijne.
margenoot16
Hier was het heylige der heyligen, daer d’Arke des verbonts stont.
margenoot17
Dese decksels dienden alleen om het dack, ofte bovenste des Tabernakels te bedecken.
margenootc
Exod. 36.19.
margenoot17
Dese decksels dienden alleen om het dack, ofte bovenste des Tabernakels te bedecken.
margenoot18
Hebr. Tachas-vellen.
margenoot19
Hebr. handen.
margenoot20
And. leederwijse gesett. D. even wijt van malkanderen gesett, gelijck de trappen of sporten der leederen staen.
margenoot21
Hebr. de vrouwe nevens haer suster.
margenoot22
Dit waren de voeten, daer de berderen op steunden, sy waren elck van een talent silvers. Exod. 38.27.
margenoot23
Zijnde elck bert anderhalven cubitus breet, vers 16. Soo dat hier uyt af te nemen is, dat de lengte van den heelen Tabernakel geweest is xxx cubiten.
margenoot24
Hebr. ribbe.
margenoot25
Siet Genes. 12. vers 8. Hebr. Zeewaerts, of, nae de zee aen.
margenoot26
Dese ses berderen waren negen cubiten breedt, want elck bert was anderhalven cubitus breet, ende sy wierden t’samen gevoecht, om alsoo den tabernakel achter te sluyten, of dicht te maken.
margenoot27
De sin is, sy sullen te gelijcke vaste zijn aen de berderen ter zyden ende aen het eynde des Tabernakels, de selve alsoo aen malkanderen hechtende, ofte vaste makende.
margenoot28
And. volkomen.
margenoot29
And. ribben, latten, grendelen.
margenoot30
Ofte westwaert, nae de beyde zyden [siende].
margenoot31
Hebr. huysen voor de rychelen. D. dienende om de ringen daer door te steken.
margenoot32
Als alle deelen des Tabernakels volmaeckt waren, so resteerde datmen die t’samen brocht, ende den Tabernakel geheelick oprichte, ende over eynde stelde.
margenootd
Exod. 25.9, 40. Actor. 7.44. Hebr. 8.5.
margenoot33
Desen voorhanck was in plaetse van een scheydsel, ofte scheyd muer, tusschen het heylige ende ’t heylige der heyligen, daer alleen de Hooge-priester eens des jaers mochte ingaen, ende dit is dien voor-hanck welcken de Apostel Hebr. 9.3. noemt den tweeden voorhanck: Daer was eenen anderen voorhanck aen de deure des huyses. Siet oock Lev. 4.6.
margenoote
Exod. 36.35.
margenoot34
Oft: sal hyse, te weten Bezaleël, of de werck-meester.
margenoot35
Siet Gen. 3.24.
margenoot36
Hebr. geven, ende alsoo vers 33.
margenoot37
D. aen de haken die aen de vier pilaren sullen vaste zijn.
margenoot38
Waer van vers 6.
margenoot39
Siet bov. cap. 25. vers 16.
margenoot40
Tot desen eynde was eygentlick de voorhanck gemaect, om de menschen af te sluyten ende te verhinderen het ingaen, ja selfs het insien in het heylige der heyligen, daer de Arke was. Exod. 40.3. Siet oock Hebr. 9.8.
margenoot41
Hebr. de heylicheyt.
margenoot42
Hebr. de heylicheyt der heylicheden. ende alsoo in ’t volgende vers.
margenoot43
Verstaet de tafel daer de toon-brooden op lagen.
margenoot44
T.w. inde heylige plaetse daer de Priesters haren dienst deden.
margenootf
Exod. 36.37.
margenoot45
Dit was aen den inganck der deure, ja ’t was als een deure voor aen den inganck tot den Tabernakel, daer de Priesters alle dage uyt ende ingingen, om haren dienst te doen in het heylige, maer ’tvolck en mocht daer niet ingaen, Hebr. 9.2, 6.
margenoot46
Hy en wil niet seggen, dat men de geheele pilaren met gout soude overtrecken, maer alleen de knoopen ende randen. Exod. 36.38.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken