Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxx. Capittel.

Godt beveelt den Reuck-altaer te maken, vers 1, etc. daer op de Hooge-priester alle morgen reuck-werck moeste aensteken, 7. ende eenmael des jaers versoeninge op de hoornen des selven doen, 10. Alle de kinderen Israëls moesten elck eenen halven sikel geven tot versoeninge harer zielen, 12. Het coperen wasch-vat wort bevolen te maken, met sijnen voet, ende water daer in te doen, dat de Priesteren dagelicx hare handen ende voeten daer in wiesschen, 17. Hoemen de heylige salf-olye maken moeste, 22. Watmen met de selve salven soude, 26. Niemant mocht dergelijcke maken, 32. Het bereyden des reuck-wercks, 34. Hoemen het gebruycken moeste, 36. Niemant mocht dergelicke voor hem selven maken. 37.

1

GHy sult oock eenen Ga naar margenoota Reuck-altaer Ga naar margenoot1 des reuck-wercks maken: van Sittim-hout sult ghy hem maken.

2

Een elle sal sijn lengte zijn, ende een elle sijne breette, (vier-kantich sal hy zijn) maer twee ellen de hoochte des selven: uyt hem sullen sijne hoornen zijn.

3

Ende ghy sult hem Ga naar margenoot2 met louteren goude overtrecken, sijn dack, ende de Ga naar margenoot3 wanden des selven rondom, als oock sijn hoornen: ende ghy sult hem eenen goudenen krans rontom maken.

4

Ghy sult oock twee goudene ringen daer aen maken onder sijnen krans, aen sijne twee zijden sult ghy de selve maken, aen sijne beyde zijden: ende sy sullen zijn Ga naar margenoot4 tot plaetsen voor de hant-boomen, datmen Ga naar margenoot5 hem daer mede drage.

5

De draeg-boomen nu sult ghy van Sittim-hout maken: ende ghy sultse met gout over-trecken.

6

Ende ghy sult hem setten voor Ga naar margenoot6 den voorhanck, die voor de Arke der getuychenisse zijn sal: voor het Versoendecksel, ’t welck zijn sal boven ’tgetuychenisse, daer henen ick met u t’ samen komen sal.

7

Ende Aaron sal daer op Ga naar margenoot7 aensteken wel-riekende speceryen Ga naar margenoot8 alle morgen, Ga naar margenootb als hy de lampen wel sal toegericht hebben, sal hy de selve aen-steken.

8

Ende als Aaron de lampen aen-steken sal, tusschen de twee avonden, sal hy Ga naar margenoot9 dat aensteken: ’T sal een geduerich Ga naar margenoot10 reuck-werck zijn voor het aengesichte des HEEREN by uwe geslachten.

9

Ghy en sult geen Ga naar margenoot11 vreemt reuck-werck op den selven aensteken, noch Ga naar margenoot12 brand-offer, noch spijs-offer: ghy en sult oock geen dranck-offer daer op gieten.

10

Ende Aaron sal Ga naar margenoot13 eens in ’t jaer over des selfs hoornen Ga naar margenoot14 versoeninge doen, met het bloet des Ga naar margenoot15 sond-offers der versoeninge: eens in ’t jaer sal hy versoeninge daer op doen by uwe geslachten: het is heylicheyt der heylicheden den HEERE.

11

Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

12

Ga naar margenootc Als ghy de Ga naar margenoot16 somme der kinderen Israëls opnemen sult, Ga naar margenoot17 nae de getelde [onder] haer; so sullen sy een yegelick Ga naar margenoot18 de versoeninge Ga naar margenoot19 sijner ziele den HEERE Ga naar margenoot20 geven, als ghyse tellen sult; op dat onder haer geen plage en zy, als ghyse tellen sult.

13

Ga naar margenootd Dit sullen sy geven, al Ga naar margenoot21 die tot de getelde overgaet, de helft eenes Sikels,

[Folio 41v]
[fol. 41v]

Ga naar margenoot22 nae den Sikel des heylichdoms, (desen sikel is twintich Ga naar margenoot23 Gera) de helft eenes sikels is een hef-offer den HEERE.

14

Al die overgaet tot de getelde, Ga naar margenoot24 van twintich jaer out, ende daer boven, sal het hef-offer des HEEREN geven.

15

De rijcke en sal ’t niet vermeerderen, ende de arme en sal niet verminderen van de helft des sikels, als ghy het hef-offer des HEEREN geeft, om voor uwe zielen versoeninge te doen.

16

Ga naar margenoote Ghy dan sult het gelt der versoeningen van de kinderen Israëls nemen, ende sult het leggen Ga naar margenoot25 tot den dienst der Tente der t’ samenkomste: ende ’t sal den kinderen Israëls ter gedachtenisse zijn, voor het aengesichte des HEEREN, om voor uwe zielen versoeninge te doen.

17

Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:

18

Ghy sult oock Ga naar margenoot26 een koperen wasch-vat maken, met sijnen koperen voet, om te wasschen: ende ghy sult het setten tusschen de Tente der t’samenkomste, ende tusschen Ga naar margenoot27 den Altaer, ende ghy sult water daer in doen;

19

Dat Aaron ende sijne sonen haer daer uyt wasschen, hare handen ende hare voeten.

20

Wanneer sy in de Tente der t’samen-komste sullen gaen, so sullen sy haer met water wasschen, Ga naar margenoot28 op dat sy niet en sterven: oft wanneer sy tot den Altaer naederen, om te dienen, dat sy het vyer-offer den HEERE aensteken:

21

Sy sullen dan hare handen, ende hare voeten wasschen, op dat sy niet en sterven: ende dit sal haer een eeuwige insettinge zijn, Ga naar margenoot29 hem, ende sijn zaet by hare geslachten.

22

Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

23

Ghy nu neemt u de Ga naar margenoot30 voornaemste speceryen, Ga naar margenoot31 de suyverste Myrrhe, Ga naar margenoot32 vijfhondert [sikels] ende specerye-caneel Ga naar margenoot33 half so vele, [namelick] twee hondert ende vijftich [sikels] oock specerye-calmus, twee hondert ende vijftich [sikels].

24

Oock cassie vijf hondert, nae den sikel des heylichdoms: ende olye van olijf-boomen Ga naar margenoot34 een Hin.

25

Ende maeckt daer van een olye der heyliger salvinge, een salve heel konstelick gemaeckt, nae Ga naar margenoot35 Apothekers werck: ’t sal een olye der heyliger salvinge zijn.

26

Ende met de selve sult ghy salven de Tente der t’ samen-komste, ende de Arke der getuychenisse.

27

Ende de Tafel met al hare gereetschap, ende den Candelaer met sijne gereetschap, ende den Reuck-altaer:

28

Ende den Altaer des brand-offers, met al sijn gereetschap, ende ’t wasch-vat met sijnen voet.

29

Ga naar margenoot36 Ghy sultse also heyligen, datse heylicheyt der heylicheden zijn: al watse aenroert sal heylich zijn.

30

Ghy sult oock Aaron ende sijne sonen salven: ende Ga naar margenoot37 ghy sultse heyligen, om my het Priester-ampt te bedienen.

31

Ende ghy sult tot de kinderen Israëls spreken, seggende: Dit sal my een olye der heyliger salvinge zijn by uwe geslachten.

32

Op Ga naar margenoot38 geenes menschen vleesch salmense gieten, ghy en sult oock nae haer maecksel geene dergelijcke maken: het is heylicheyt, sy sal ulieden heylicheyt zijn.

33

De man die sulck een salve maken sal, als dese, ofte die daer van Ga naar margenoot39 op wat vreemts doet, Ga naar margenoot40 die sal uytgeroeyt worden uyt sijne volckeren.

34

Voorder seyde de HEERE tot Mose, Neemt tot u welrieckende speceryen, Ga naar margenoot41 Myrren-sap, ende Ga naar margenoot42 Oniche, ende Galban, [dese] welrieckende speceryen, ende suyveren wieroock: dat Ga naar margenoot43 elck bysonder zy.

35

Ende Ga naar margenoot44 ghy sult een reuck-werck eener salve daer uyt maken, nae het werck des Apothekers, Ga naar margenoot45 gemengt, reyn, heylich.

36

Ende ghy sult van ’t selve heel cleyn pulver stooten, ende ghy sult daer van leggen voor Ga naar margenoot46 ’t getuygenisse in de Tente der t’ samen-komste, daer henen ick tot u komen sal: ’t sal u lieden heylicheyt der heylicheden zijn.

37

Doch nae het maecksel deses reuck-wercx, ’t welck ghy gemaeckt sult hebben, en sult ghy-lieden voor u selven geen maken: het sal Ga naar margenoot47 u heylicheyt zijn Ga naar margenoot48 voor den HEERE.

38

De man die dergelijcke maken sal, Ga naar margenoot49 om daeraen te riecken, die sal uytgeroeyt worden uyt sijne volckeren.

margenoota
Exod. 37.25.
margenoot1
Om alle dage reuck-werck daer op aen te steken. Desen Altaer stont in ’t voorste deel des Tabernakels voor den voorhanck. Hy was wel eygentlic tot het reuck-werc gemaect, doch somtijts wiert op den selven oock de versoeninge met bloet gedaen, als te sien is, ond. vers 10. ende Levit. 4.7.
margenoot2
Hy wort Num. 4.11. genoemt de gouden Altaer: maer Eze. 41.22. de houten Altaer.
margenoot3
D. de zyden, want gelijck door het dack wort verstaen het decksel of de boven-plancke des Altaers, daer men het reuck-werck op sette: Alsoo moet men hier door de wanden verstaen de zyden des Altaers.
margenoot4
D. om de hantboomen daer in te steken. T.w. als de Tabernakel sal verdragen, of op een ander plaetse sal gebracht worden, Num. 4.5, 11, 15.
margenoot5
T.w. den Altaer.
margenoot6
Desen voorhanck was een tusschen-scheytsel, tusschen de plaetse daer de Priesters haren dienst deden, ende ’t heylige der heyligen, daer de Arke stont.
margenoot7
Hebr. doen roocken.
margenoot8
Hebr. In den morgen in den morgen.
margenootb
1.Sam. 3.3.
margenoot9
T.w. ’t reuck-werck.
margenoot10
Ofte, roock-werck, roockinge.
margenoot11
D. van elders gebracht, of anders toebereyt, als vers 34, 35, 36. verordineert wort.
margenoot12
Tot het brant-offer, of spijs offer was dien Altaer verordineert, daer van Exod. 27.1. gesproken wort.
margenoot13
T.w. op den tienden dach der sevender maent, die daerom genoemt wiert de dach der versoeningen, Lev. 23.27.
margenoot14
Of, de versoeninge doen.
margenoot15
D. des sond-offers, daer door de versoeninge gemaect wort.
margenootc
Num. 1.2.
margenoot16
Hebr. ’t hooft.
margenoot17
D. nae de gene, die uyt haer te tellen sullen zijn.
margenoot18
D. den prijs daer mede een yegelick sijn leven redde.
margenoot19
D. sijnes levens, ofte, sijnes persoons, ende soo in ’t volgende.
margenoot20
T.w. eens voor al, niet allen jare.
margenootd
Levit. 27.25. Num. 3.47. Ezech. 45.12.
margenoot21
D. die overgaet van de gene die getelt sullen worden, tot de gene die getelt zijn.
margenoot22
Van de weerdye des sikels, Siet Genes. 20.16.
margenoot23
Siet Levit. 27. vers 25.
margenoot24
Hebr. een sone van 20 jaer. D. gaende in sijn twintichste jaer: hoe hooge het getal der mannen beloopen heeft, Siet Exod. 38.25, 26.
margenoote
Exod. 38.25.
margenoot25
Ofte, tot het werck, ofte gereetschap. Siet ond. cap. 38. vers 27, 28.
margenoot26
Dit wiert gemaeckt van de spiegelen der vrouwen, Exod. 38.8.
margenoot27
T.w. den Altaer des brand-offers, van welcken cap. 27. gesproken is.
margenoot28
D. op dat Godt haer niet en doode, gelijck hy de sonen Aarons gedoot heeft Levit. 10.1, 2.
margenoot29
T.w. Aaron.
margenoot30
Hebr. Hooft-speceryen. D. van de principaelste ofte beste, alsoo oock Cant. 4.14. Ezech. 27.22.
margenoot31
Hebr. Myrrhe des vrydoms. D. die oprecht ende onvervalscht is, ende vry van alle onsuyverheyt. het is een gomme vloeyende uyt den myrrhe-boom, de voortreffelicxte onder alle gommen.
margenoot32
D. soo vele als 500 sikels wegen.
margenoot33
Hebr. de helfte van dien. T.w. van de 500 sikels.
margenoot34
Siet Lev. 19.36.
margenoot35
And. olye-bereyders, salve-makers. Siet 1.Chron. 9.30.
margenoot36
T.w. door, of, met de olye, daer van vers 23, 24, 25. gesproken is.
margenoot37
T.w. door de salvinge der H. olye.
margenoot38
T.w. behalven op Aarons ende sijner sonen lichamen.
margenoot39
And. op yemant vreemts.
margenoot40
Siet Genes. cap. 17.14.
margenoot41
Oft: balsem-drop.
margenoot42
Een soorte van specerye, die men in’t reuck-werck gebruyckte.
margenoot43
Hebr. Dat alleen by alleen zy. D. elck sal voor sich, sonder met eenige andere vochticheyt vermengt te zijn, gestooten, ende alsoo reyn zijnde, t’samen in een masse vermengt worden.
margenoot44
T.w. Mose, die het eerst gemaeckt heeft.
margenoot45
And. gesouten.
margenoot46
D. op den reuck-altaer, die voor de Arke der getuychenisse stont.
margenoot47
T.w. soo den Priester, als den Volcke.
margenoot48
D. tot dienst des Heeren.
margenoot49
D. om dat selve tot een reuck-werck te gebruycken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken