Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

Wetten van de maniere der offerhanden die gedaen moesten worden voor de sonden, die uyt afdwalinge geschieden souden, vers 1, etc. ofte van den Hoogen-Priester, 3. ofte van de geheele gemeynte, 13. ofte van een Vorst ende Overste, 22. ofte van een privaet ende gemeen man, 27.

1

VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

2

Spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende: Als Ga naar margenoot1 eene ziele sal gesondicht hebben, door Ga naar margenoot2 afdwalinge van Ga naar margenoot3 eenige Ga naar margenoot4 geboden des HEEREN, Ga naar margenoot5 dat niet en soude gedaen worden; ende [tegens] een van die sal gedaen Ga naar margenoot6 hebben.

3

Indien de Priester, die Ga naar margenoot7 gesalft is, sal Ga naar margenoot8 gesondicht hebben, tot Ga naar margenoot9 schult des volcks; so sal hy voor sijne sonde, die hy gesondicht heeft, offeren eenen varre, een volkomen Ga naar margenoot10 jonck runt, den HEERE Ga naar margenoot11 ten sondoffer.

4

Ende hy sal dien varre brengen tot de deure der Tente der t' samen-komste, voor het aengesicht des HEEREN: ende hy sal sijne hant op het hooft van dien varre leggen, ende Ga naar margenoot12 hy sal dien varre slachten, voor het aengesicht des HEEREN.

5

Daerna sal die gesalfde Priester Ga naar margenoota van des varren bloet nemen: ende hy sal dat tot de Tente der t' samen-komste brengen.

6

Ende de Priester sal sijnen vinger in dat bloet doppen: ende van dat bloet sal hy sevenmael sprengen, voor het aengesicht des HEEREN, voor den Ga naar margenoot13 voorhanck van 't Heylige.

7

Oock sal de Priester van dat bloet Ga naar margenoot14 doen Ga naar margenootb op de Ga naar margenoot15 hoornen des Ga naar margenoot16 reuckaltaers der welrieckende speceryen, voor het aengesichte des HEEREN, die Ga naar margenoot17 in de Tente der t' samenkomste is: dan sal hy al het bloet des varren uytgieten aen Ga naar margenoot18 den bodem vanden altaer des brand-offers, dewelcke is Ga naar margenoot19 aen de deure van de Tente der t' samenkomste.

8

Voorder, al het vet des varren des sondoffers sal hy daer van opnemen: Ga naar margenootc het vet bedeckende het ingewant, ende al het vet, dat aen het ingewant is;

9

Daertoe de twee nieren, ende het vet, dat daer aen is, dat aen de weeckdarmen is, ende het net over de lever, met de nieren, dat sal hy afnemen;

10

Gelijck als het van den osse des danckoffers opgenomen wort: Ga naar margenootd ende de Priester sal die aensteken op den altaer des brandoffers.

11

Maer de Ga naar margenoote huyt van dien varre, ende al sijn vleesch, met sijn hooft, ende met sijne schenckelen, ende sijn ingewant, ende sijn mist;

12

Ende dien geheelen varre Ga naar margenootf sal hy tot buyten het leger uytvoeren, aen eene reyne plaetse, Ga naar margenoot20 daer men de assche uytstort, ende sal hem met vyer op het hout verbranden: by de uytgegoten assche sal hy verbrandt worden.

13

Indien nu Ga naar margenootg de geheele vergaderinge Israëls Ga naar margenoot21 afgedwaelt sal zijn, ende de saecke voor de oogen der Gemeynte verborgen is: ende sy Ga naar margenoot22 yet gedaen sullen hebben [tegens] Ga naar margenoot23 eenige van alle geboden des HEEREN, dat niet en soude gedaen worden, ende zijn Ga naar margenoot24 schuldich geworden:

14

Ende die sonde, die sy Ga naar margenoot25 daer tegen gesondigt sullen hebben, bekent is geworden: so sal de Gemeynte eenen varre, een jonck runt ten sondoffer offeren, ende dien Ga naar margenoot26 voor de Tente der t' samen-komste brengen:

15

Ende de Ga naar margenoot27 Outste der vergaderinge sullen hare handen op het hooft des varren, voor het aengesicht des HEEREN, leggen: ende Ga naar margenoot28 hy sal den varre slachten, voor het aengesicht des HEEREN.

16

Daerna sal die Ga naar margenoot29 gesalfde Priester van het bloet des varren, tot de Tente der t' samenkomste brengen.

17

Ende de Priester sal sijnen vinger Ga naar margenoot30 indoppen, [nemende] van dat bloet: ende hy sal sevenmael sprengen, voor het aengesicht des HEEREN, voor Ga naar margenoot31 den voorhanck.

18

Ende van dat bloet sal hy doen op de hoornen des altaers, die voor het aengesicht des HEEREN is, Ga naar margenoot32 die inde Tente der t' samen-komste is: dan sal hy al het bloet uytgieten, aen den bodem van den altaer des brandoffers, welcke is voor de deure van de Tente der t' samen-komste.

19

Daer toe sal hy al sijn vet van hem opnemen, ende op den altaer aensteken.

20

Ende hy sal desen varre doen, gelijck als hy den varre des sondoffers gedaen heeft; alsoo sal hy hem doen: ende de Priester sal voor hen Ga naar margenoot33 versoeninge doen, ende het sal hen Ga naar margenoot34 vergeven werden.

21

Daerna sal hy dien varre tot buyten den leger uytvoeren, ende sal hem verbranden, gelijck als hy den Ga naar margenoot35 eersten varre verbrandt heeft: het is een sondoffer der Gemeynte.

22

Als een Overste sal gesondigt hebben, ende tegens Ga naar margenoot36 een van de geboden des HEEREN sijnes Godts, Ga naar margenoot37 door af-

[Folio 48v]
[fol. 48v]

dwalinge gedaen sal hebben, het welcke niet en soude gedaen worden, so dat hy schuldich is:

23

Ga naar margenoot38 Ofte men sijne sonde, die hy daertegen gesondicht heeft, aen hem sal bekent gemaeckt hebben; so sal hy tot sijn offer brengen, Ga naar margenoot39 eenen geyten bock, een volkomen manneken.

24

Ende hy sal sijne hant op het hooft des bocks leggen, ende Ga naar margenoot40 sal hem slachten inde plaetse, Ga naar margenoot41 daermen het brand-offer slacht, voor het aengesicht des HEEREN: het is een sondoffer.

25

Daerna sal de Priester vanden bloede des sondoffers met sijnen vinger nemen, ende [dat] op de hoornen vanden altaer des brandoffers doen: dan sal hy sijn bloet, aen den bodem van den altaer des brandoffers uytgieten:

26

Hy sal oock al sijn vet op den altaer aensteken, gelijck het vet des danckoffers: so sal de Priester voor Ga naar margenoot42 hem versoeninge doen van sijne sonde, ende het sal hem vergeven worden.

27

Ga naar margenooth Ende so eenich Ga naar margenoot43 mensche Ga naar margenoot44 van 't volck des lants, Ga naar margenoot45 door afdwalinge sal gesondigt hebben; dewijle hy yets doet [tegens] een van de geboden des HEEREN, dat niet gedaen en soude worden, so dat hy schuldich is:

28

Ofte men sijne sonde, die hy gesondicht heeft, aen hem sal bekent gemaeckt hebben: so sal hy tot sijne offerhande brengen eene Ga naar margenoot46 jonge geyte, een volkomen wijfken, voor sijne sonde, die hy gesondigt heeft.

29

Ende hy sal sijne hant op het hooft des sond-offers leggen: ende men sal dat sond-offer slachten Ga naar margenoot47 inde plaetse des brandoffers.

30

Daerna sal de Priester van haer bloet met sijnen vinger nemen, ende doen 't op de hoornen vanden altaer des brand-offers: dan sal hy al het bloet daer van, aen den bodem van dien altaer uytgieten.

31

Ga naar margenooti Ende al haer vet sal hy afnemen, gelijck als het vet van het danckoffer afgenomen wort, ende de Priester Ga naar margenootk sal het aensteken op den altaer, tot een lieflicke reucke den HEERE: ende de Priester Ga naar margenoot48 sal voor hem versoeninge doen, ende het sal hem vergeven worden.

32

Maer so hy een Lam voor sijne offerhande ten sond-offer brengt, 't sal een volkomen wijfken zijn, dat hy brengt.

33

Ende hy sal sijne hant op het hooft des sond-offers leggen: ende Ga naar margenoot49 hy sal dat slachten tot een sond-offer, in de plaetse daermen het brand-offer slacht.

34

Daerna sal de Priester van het bloet des sond-offers met sijnen vinger nemen, ende sal het doen op de hoornen van den altaer des brand-offers: dan sal hy al het bloet daer van, aen den bodem van dien altaer uytgieten.

35

Ende al het vet daer van sal hy afnemen, gelijck als het vet, van het lam des danck-offers afgenomen wort, ende de Priester sal Ga naar margenoot50 die aensteken op den altaer Ga naar margenoot51 op de vyerofferen des HEEREN: ende de Priester sal voor hem versoeninge doen over sijne sonde, die hy gesondigt heeft, ende 't sal hem vergeven worden.

margenoot1
D. een mensche. Siet bov. 2. op 't vers 1. ende soo dickwijls in't volgende.
margenoot2
D. door onwetentheyt, als yemant hem vergrijpt, niet wetende dat het sonde zy dat hy doet, ofte door onvoorsichticheyt, haesticheyt, ende onbedachtsaemheyt in eenige sonde valt, het welcke hy na de daet eerst begint te versinnen.
margenoot3
Hebr. van alle. Dat is, van een, ofte eenige aller geboden Godts, gelijck in 't eynde deses verskens verklaert wort.
margenoot4
T.w. waer door yet verboden wort: Alsoo 1.Reg. 2.43. Ende soo wert gebieden voor verbieden gebruyckt Deut. 2.38. ende 4.23.
margenoot5
Alsoo ond. vers 13. ende 22. Siet Gen. 20. op 't vers 9.
margenoot6
Verstaet hier op; dat men dan de offerhanden sal doen die in 't volgende bevolen worden.
margenoot7
Verstaet den Overpriester; die naderhant alleene gesalft wiert, ond. 21.10. Exod. 29.10. ende 30.30. oock Num. 3.3. Levit. 10.7. Nu wierden de gemeene Priesteren oock wel gesalft, maer voor eens alleen, dienende sulcke salvinge oock voor hare nakomelingen. Exod. 29.29. ende 40.15.
margenoot8
In leere, ofte in leven.
margenoot9
So dat hy door sijne sonde eene schult over het volck brengt, mits dattet sijne valsche leere aenneemt, ofte het quaet exempel sijnes levens navolgt. Verg. 1.Chron. 21.3. And. nae de schult des volcx. D. in gelijcker manieren als yemant van't gemeene volck mocht sondigen.
margenoot10
Hebr. de soon des runts. Alsoo ond. vers 14. siet bov. 1. op vers 14.
margenoot11
Hebr. tot sonde. D. een offerhande die gedaen wort voor de sonde. Alsoo wort het woort Sonde, ende Schult genomen, ond. 6.17. Ezech. 45.23. 2.Cor. 5.21.
margenoot12
N. een vande andere Priesteren, die den altaer dienden. Want hy wort onderscheyden vande Priester, die in 't volgende vers de Gesalfde genaemt wort.
margenoota
Lev. 16.14. Num. 19.4.
margenoot13
Verstaet een seer kostelick Tapijt, waer mede het Heylige, ofte het voorste deel des Tabernakels, van het Heylige der Heyligen, ofte het Alderheylichste, het welcke was het achterste deel, (hier oock het Heylige genoemt) onderscheyden wort. Siet Exod. 26.31, 32, 33. ende 35.12. ende 40.3, 21. Num. 4.5.
margenoot14
Hebr. geven. alsoo ond. vers 18. Exo. 29.12.
margenootb
Lev. 9.9.
margenoot15
Siet Exo. 27.2. ende 38.2.
margenoot16
Hebr. des altaers van de roockinge der welrieckende specerien.
margenoot17
T.w. binnen in 't voorste deel, voor aen het Heylichdom. Exod. 30.6.
margenoot18
D. aen den gront, ofte 't onderste deel des altaers. Alsoo ond. versen 18, 25, 30, 34.
margenoot19
D. voor aen den inganck, van het voorste deel des Tabernakels, genaemt het Heylige.
margenootc
Levit. 3.3, 4.
margenootd
Levit. 3.5.
margenoote
Exod. 29.14. Num. 19.5.
margenootf
Levit. 16.27. Num. 19.3. Hebr. 13.11.
margenoot20
Hebr. aen de uytstortinge der assche: D. by de uytgestorte assche: Verstaet eene plaetse buyten het leger daer de assche, die van de verbrande offerhanden quam, met andere vuylicheden van de offerhande komende, uytgeschudt wert. Sy is te onderscheyden van de aschplaetse, die aen de Oostzijde van den voorhof des Tabernakels was, alwaer de assche eerst vanden altaer gedragen wert. Siet bov. 1. op het vers 16. van beyde plaetsen t'samen, Siet ond. c. 6. vers 10.11.
margenootg
Levit. 9.15. Num. 15.24. etc.
margenoot21
T.w. door onwetentheyt, ende misverstant, als bov. vers 2.
margenoot22
Hebr. een. Dat is, yet wat, eenich dinck.
margenoot23
Hebr. tegens alle geboden. d. tegens een, ofte eenige van allen. Siet bov. op het vers 2.
margenoot24
D. gevallen in sonde, ende daer over straf weerdich. Verg. bov. vers 3.
margenoot25
T.w. tegen eenich gebodt des HEEREN.
margenoot26
Hebr. voor het aengesichte der Tente.
margenoot27
Die in de regeringe, ende in het leer-ampt boven andere gestelt waren. Siet Exod. 3. op 't vers 16. Matt. 26.57.
margenoot28
Namentlick, de Priester; wiens officie was dit te doen. Siet bov. 1. op het vers 5.
margenoot29
Siet bov. op het vers 3.
margenoot30
Het Hebr. woort gevoecht zijnde met een ander woordeken min, dat is, uyt, van; sluyt t' samen in sich de beteeckeninge van het woort nemen. Verg. hier mede de aent. Gen. 12. op 't vers 15. Item ond. 5.15. men kan oock dese woorden oversetten, doppen in wat van dat bloet.
margenoot31
Siet bov. op 't vers 6.
margenoot32
T.w. HEERE: als bov. vers 7.
margenoot33
D. aendienen het teecken, ende den segel der versoeninge, die door den Middelaer geschieden soude. Siet bov. 1. op 't vers 4. ende verg. 2.Cor. 5.19, 20.
margenoot34
T.w. uyt genade, door het geloove, om het uytgestorte bloet Christi, Rom. 3.25. niet der beesten, Hebr. 10.4. welcker bloetstortinge maer een voorbeelt was van Christi offerhande, Hebr. 10.1, etc.
margenoot35
Siet bov. vers 12.
margenoot36
Hebr. Alle. Siet bov. op 't vers 13.
margenoot37
Siet bov. op het vers 2. Ende verstaet dit vers van de afdwalinge, die door onvoorsichticheyt geschiet, als yemant sijne sonde wel bemerckt door sich selven, maer na de daet. De andere, van dewelcke het volgende vers spreeckt, komt uyt enckele onwetentheyt, waer door men niet en verstaet dat het sonde zy 't gene men gedaen heeft, dan van een ander onderricht zijnde.
margenoot38
And. Als, of, so sijne sonde, etc.
margenoot39
D. eenen jongen, ende noch suygenden bock. Alsoo ond. vers 28. eene geyten-bockinne, voor, een jonge geyte. Item, ond. 5.6. etc.
margenoot40
Namelick, de Priester.
margenoot41
T.w. voor de deure van de Tente der t' samenkomste. Siet bov. 1.3. Exod. 29.38.
margenoot42
Siet bov. op het vers 20.
margenooth
Num. 15.27.
margenoot43
Hebr. ziele. Siet bov. 2. op het vers 1.
margenoot44
Verstaet het gemeene volck, niet alleen der Israëliten, maer oock der vreemdelingen, die door de besnijdenisse den volcke Godes ingelijvet waren: Exo. 12. vers 49. Num. 15. vers 16.
margenoot45
Siet de verklaringe hier van, bov. vers 22.
margenoot46
Hebr. eene geyte, ofte, bockinne der geyten: D. eene jonge suygende geyte. Siet bov. op't vers 23.
margenoot47
Dat is; daermen het brantoffer slacht. Siet bov. 1. op vers 3.
margenooti
Levit. 3.3, 4, 14.
margenootk
Exod. 29.18.
margenoot48
Siet bov. op het 20. vers.
margenoot49
T.w. de Priester. Siet bov. 1. op het vers 5.
margenoot50
T.w. vetticheden, die verscheyden waren; gelijck af te nemen is, boven uyt het vers 8. ende 9.
margenoot51
Siet bov. 3. op't vers 5.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken