Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Wetten rakende het Schult-offer, vers 1, etc. met verklaringe wat den Priester daervan, ende van eenige andere offerhanden toequam, 7. Wetten van Danck-offer, 11. soo wel van Lof-offer, 12. Als van Geloft-offer, ende Vrywillich-offer, 16. Verbodt van het Vet te eten, met eene verklaringe, van wat vet men tot andere dingen gebruycken mochte, 22. Verbodt van bloet te eten, 26. Noch een aenhancksel rakende het Danck-offer, 28. Besluyt aller voorgaende Wetten, 35.

1

DIt is nu de wet Ga naar margenoot1 des Schult-offers: het is eene Ga naar margenoot2 heylicheyt der heylicheden.

2

Ga naar margenoot3 Inde plaetse daer Ga naar margenoot4 sy het Ga naar margenoot5 brant-offer slachten, sullen sy het schult-offer slachten: ende Ga naar margenoot6 men sal des selven bloet rontomme op den altaer sprengen.

3

Ende daer van sal men al sijn vet offeren; den steert, ende het vet dat het ingewant bedeckt.

4

Oock beyde de nieren, ende het vet, dat daer aen is, dat op de weeckdarmen is: ende het net over de lever Ga naar margenoot7 met de nieren, dat sal men afnemen.

5

Ende de Priester sal die aensteken op den altaer ten vyeroffer den HEERE: het is een schult-offer.

6

Al wat manlick is onder de Priesteren sal dat eten: Ga naar margenoot8 inde heylige plaetse sal 't gegeten worden; 't is eene heylicheyt der heylicheden.

7

Gelijck het sond-offer, alsoo sal oock het schult-offer zijn; eenerley wet sal voor de selve zijn: Ga naar margenoot9 het sal des Priesters zijn, die daer mede versoeninge Ga naar margenoot10 gedaen sal hebben.

8

Oock de Priester die yemants brandoffer offert, die Priester sal de huyt des brand-offers hebben, dat hy geoffert heeft:

9

Daer toe al het spijs-offer, dat inden oven gebacken wort; met al dat inden ketel, ende inde panne bereydt wort; sal des Priesters zijn, die dat offert:

10

Oock alle spijs-offer met olie gemengt, ofte Ga naar margenoot11 drooge; sal aller sonen Aarons zijn, Ga naar margenoot12 des eenen, als des anderen.

11

Dit is nu de wet Ga naar margenoot13 des danckoffers, dat men den HEERE offeren sal.

12

Indien hy dat tot Ga naar margenoota een Ga naar margenoot14 lof-offer offert, so sal hy neffens het lof[offer] ongesuerde koecken met olie gemengt, ende ongesuerde vladen met olie bestreken, offeren: ende sullen die koecken met olie gemengt, van Ga naar margenoot15 gerooste meel-bloeme zijn.

13

Beneven de koecken sal hy tot sijne offerhande gedeessemt broot offeren; met het lof-offer sijnes danckoffers.

14

Ende Ga naar margenoot16 een daer van uyt de gantsche offerhande sal hy den HEERE ten Ga naar margenoot17 hef offer offeren: Ga naar margenoot18 het sal des Priesters zijn, die dat bloet des danckoffers sprengt.

15

Maer het vleesch van het lof-offer sijnes danckoffers sal op den dach Ga naar margenoot19 van des selven offerhande gegeten worden: daer van en salmen niet tot den morgen overlaten.

16

Ende so het slachtoffer sijner offerhande een Ga naar margenoot20 gelofte, ofte Ga naar margenoot21 vrywillich offer is, Ga naar margenootb dat sal ten dage als hy sijn offer offeren sal, gegeten worden: ende het overgeblevene daer van sal oock des anderen daechs gegeten worden.

17

Wat noch van het vleesch des slachtoffers overgebleven is; sal op den derden dach met vyer verbrandt worden;

18

Want so Ga naar margenoot22 eenichsins van dat vleesch sijnes danck-offers op den derden dach gegeten wort, die dat geoffert heeft, en sal niet Ga naar margenoot23 aengenaem zijn, 't en sal hem niet Ga naar margenoot24 toegerekent worden, 'tsal Ga naar margenoot25 een afgrijselijck dinck zijn: ende Ga naar margenoot26 de ziele die daer van eet, sal Ga naar margenoot27 hare ongerechticheyt dragen.

19

Ende Ga naar margenoot28 het vleesch, dat yet onreyns aengeroert sal hebben, en sal niet gegeten worden; met den vyere salt verbrandt worden: maer Ga naar margenoot29 aengaende het [ander] vleesch, dat vleesch sal Ga naar margenoot30 een yeder, die reyn is, mogen eten.

20

Doch als eene ziele het vleesch van het danck-offer, het welcke des HEEREN is, Ga naar margenootc gegeten sal hebben, ende hare Ga naar margenoot31 onreynicheyt aen haer is; so sal die selve ziele Ga naar margenoot32 uyt hare volckeren uytgeroeyt worden.

21

Ende wanneer eene ziele yet onreyns sal aengeroert hebben, [als] de onreynicheyt des menschen, ofte het onreyne vee, ofte eenich onreyn Ga naar margenoot33 verfoeysel, ende sal van het vleesch des danckoffers, het welcke des HEEREN is, gegeten hebben; so sal die selve ziele uyt hare volckeren uytgeroeyt worden.

22

Daerna sprack de HEERE tot Mose, seggende:

23

Spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende; Ga naar margenoot34 Geen vet van een os, ofte schaep, ofte geyte en sult ghy eten.

24

Maer het vet van een doot aes, ende het vet van het verscheurde, mach tot Ga naar margenoot35 allen wercke Ga naar margenoot36 gebesicht worden: Ga naar margenoot37 doch en sult ghy dat gantschelick niet eten.

25

Want al wie het vet van een vee eten sal, van het welcke men den HEERE een vyeroffer sal geoffert hebben: die ziele, die't gegeten sal hebben, sal uyt

[Folio 50r]
[fol. 50r]

hare volckeren uytgeroeyt worden.

26

Ga naar margenootd Oock en sult ghy in alle uwe wooningen geen bloet eten; 't zy van het gevogelte, ofte van het vee.

27

Alle ziele die eenich bloet eten sal, die selve ziele sal uyt hare volckeren uytgeroeyt worden.

28

Voorts sprack de HEERE tot Mose, seggende:

29

Spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende; Wie sijn danckoffer den HEERE offert: Ga naar margenoot38 sal sijne offerhande Ga naar margenoot39 van sijnen danckoffer den HEERE toebrengen.

30

Sijne handen sullen de vyerofferen des HEEREN brengen: het vet Ga naar margenoot40 aen de borst sal hy met die borst brengen, Ga naar margenoote om die tot een Ga naar margenoot41 Beweeg-offer voor het aengesicht des HEEREN te bewegen.

31

Ende de Priester sal dat vet op den altaer aensteken: doch de borst sal Aarons ende sijner sonen zijn.

32

Ghy sult oock den rechteren schouder tot een hef-offer den Priester geven; uyt uwe danck-offeren.

33

Wie uyt de sonen Aarons het bloet des danckoffers, ende het vet offert, dien sal de Ga naar margenoot42 rechter schouder ten deele zijn.

34

Want Ga naar margenootf de Ga naar margenoot43 beweeg-borst ende de Ga naar margenoot44 hef-schouder hebbe ick van de kinderen Israëls uyt hare danck-offeren genomen: ende hebbe de selve Aaron den Priester, ende sijne sonen tot eene Ga naar margenoot45 eeuwige insettinge gegeven vande kinderen Israëls.

35

Dit is Ga naar margenoot46 de salvinge Aarons, ende de salvinge sijner sonen vande vyerofferen des HEEREN; Ga naar margenoot47 ten dage als Ga naar margenoot48 hyse dede naederen, om het Priesterdom den HEERE te bedienen:

36

Ga naar margenoot49 'T welcke de HEERE hen vande kinderen Israëls, te geven geboden heeft, ten dage als hyse salfde: 't zy eene eeuwige insettinge voor hare geslachten.

37

Dit is de wet des Brand-offers, des Spijs-offers, ende des Sond-offers, ende des Schult-offers, ende des Ga naar margenoot50 Vul-offers, ende des Danck-offers:

38

Die de HEERE Mose op den berch Sinai geboden heeft; ten dage als hy den kinderen Israëls geboot, datse hare offerhanden den HEERE inde woestijne Sinai souden offeren.

margenoot1
Siet bov. 5. op 't vers 6.
margenoot2
Siet bov. 2. op 't vers 3.
margenoot3
Siet van dese plaetse, bov. 1.3.
margenoot4
Namelick, de Priesteren.
margenoot5
Siet van dit offer, bov. 6. op 't vers 9.
margenoot6
'T welck door der Priesteren een, geschieden moeste. siet bov. 1.5.
margenoot7
Siet bov. 3. op het vers 4.
margenoot8
Siet bov. 6. op 't vers 16.
margenoot9
T.w. het offer.
margenoot10
Namelick, bedienende dese ceremonie, die de versoeninge beteeckende, ende wees op den Messiam, diese verwerven soude. Siet bov. 1. op 't vers 4.
margenoot11
D. sonder olye, of dranck-offer: gelijck de spijs-offeren voor de sonde waren, bov. capit. 5.11. ende de yver-offeren, Num. 5.15.
margenoot12
Hebr. des mans als sijns broeders.
margenoot13
Siet bov. cap. 3. op het vers 1.
margenoota
Psal. 116.17.
margenoot14
Ofte, beken-offer: waer doormen de weldaden van Godt ontfangen, met ootmoet, ende eerbiedinge opentlick bekende, ende prees, ende Godt voor de selve danckte. Siet van dit offer oock onder 22.29. 2.Chron. 29.31. ende 33.16. Psal. 50.14.
margenoot15
Siet bov. cap. 6. op het vers 21.
margenoot16
T.w. een van de gedeessemde brooden, in 't voorgaende vers vermelt.
margenoot17
Verstaet eene offerhande, die in 't offeren van den Priester om hooge geheven wiert. Siet van de selve oock ond. vers 32. Exod. 29. vers 27, 28. ende verg. hier mede onder de aent. op het vers 30.
margenoot18
T.w. het hefoffer.
margenoot19
D. als de offerhande geschieden sal.
margenoot20
Verstaet eene Godtsdienstige belofte den Heere vrywillichlick gedaen van het gene dat voor hem geoorlooft, ende in onse macht is, ter eere Godts, ende tot bewijs van danckbaerheyt. Verg. Num. 30.2.
margenoot21
D. het welcke yemant niet genootsaeckt zijnde door eenige wet, uyt enckele mildicheyt sijnes herten den Heere opofferde. Siet van sulck offer oock ond. 22.23. Ezech. 46.12.
margenootb
Levit. 19.6.
margenoot22
Hebr. etende gegeten wert.
margenoot23
T.w. Voor den Heere.
margenoot24
Voor een aengenaem danck-offer.
margenoot25
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick dat door outheyt, van quaden reucke, ende coleur geworden is.
margenoot26
D. mensche: alsoo in 't volgende.
margenoot27
Siet bov. 5. op het vers 1.
margenoot28
Des danck-offers. Siet het voorgaende, ende 't volgende vers.
margenoot29
T.w. dat noch overgebleven is, ende niet onreyns aengeroert en heeft.
margenoot30
T.w. van de Priesteren, ende van de gene, die de offerhande brengen, om geoffert te werden.
margenootc
Levit. 15.3.
margenoot31
Verstaet ceremoniale onreynicheyt, daer van de mensche hem noch niet en sal gereynicht hebben, gelijck nier na c. 21. ende 22. geboden wort.
margenoot32
Siet Genes. 17. op het vers 14.
margenoot33
D. eenich dinck dat voor onreyn verklaert, ende daerom verfoeyelick, ende te schouwen is.
margenoot34
Siet bov. 3. op het vers 18.
margenoot35
D. allerley.
margenoot36
Hebr. gedaen.
margenoot37
Hebr. etende en sult ghy dat niet eten.
margenootd
Genes. 9.4. bov. 3.17. ond. 17.14.
margenoot38
T.w. hy selve in persoone, niet een ander voor hem. Siet het volgende vers.
margenoot39
D. van die stucken ofte deelen, die ofte Gode geoffert, ofte den Priesteren gegeven moesten werden.
margenoot40
Ofte, met.
margenoote
Exod. 29.24.
margenoot41
Verst. nae sommiger meyninge, een offer het welcke alst gedaen wert van den Priester, moeste nae de vyer hoecken der werelt bewogen worden: ende is alsoo onderscheyden van het Hef-offer, het welcke maer met opheffinge opwaert bewogen wiert, bov. vers 14. siet oock van dit Beweech-offer ond. 8.27. ende 9.21.
margenoot42
Siet Exod. 29. op het vers 22.
margenootf
Exod. 29.27. Num. 18.11.
margenoot43
Hebr. borst der beweginge, siet bov. op het vers 14.
margenoot44
Hebr. schouder der opheffinge.
margenoot45
Siet Genes. 13. op 't vers 15.
margenoot46
D. het recht ende de wettelicke portie dewelcke Aaron ende sijnen sonen van wegen haer Priesterampt daer toe sy beroepen, ende door de salvinge ingewyet zijn, toebehoort.
margenoot47
Dat is, van dien dach af, datse in haer ampt ingewyet zijn.
margenoot48
Mose, ofte Godt door Mose. And. als hyse sal doen naederen. T.w. Aaron.
margenoot49
T.w. deel.
margenoot50
Ofte, des wy-offers. Hebr. der vervullingen. want den Priesteren als sy in haer ampt ingestelt wierden, zijn de handen met offerhande gevult geweest. Ofte, met die offerhande wert hare bevestinge in 't Priesterlicke ampt vervult. Siet Exod. 28.41. ende 29.9. ende 32.29. ond. 8.33. 1.Reg. 13.33. Ezech. 43.26.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken