Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xvj. Capittel.

Godt beveelt den Overpriester in het Heylichdom te gaen, om eene algemeene versoeninge te doen, vers 1, etc. met een bericht wanneer, ende waer mede hy dat doen sal, 3. ende nae wat order in het offeren, ende het bedienen van andere Ceremonien, die hier in't lange beschreven worden, 6. Waer by dan comt een voorschrift vanden schuldigen plicht des geheelen volcx, 29. met deses capittels besluyt, 34.

1

ENde de HEERE sprack tot Mose, Ga naar margenoota na dat de Ga naar margenoot1 twee sonen Aarons gestorven waren: als sy hen genaedert hadden voor het aengesicht des HEEREN, ende gestorven waren.

2

De HEERE dan seyde tot Mose; Spreeckt tot uwen broeder Aaron, Ga naar margenootb dat hy niet t' aller tijt en gae in het Ga naar margenoot2 Heylige; binnen den Ga naar margenoot3 voorhanck, voor het Ga naar margenoot4 versoendecksel, dat op de Arke is, op dat hy niet en sterve; want ick in eene wolcke op het versoendecksel Ga naar margenoot5 verschijne.

3

Hier mede sal Aaron in dat Heylige gaen; met Ga naar margenoot6 eenen varre, Ga naar margenoot7 eenen jongen runt ten sond-offer, ende eenen ram ten brand-offer.

4

Hy sal den Ga naar margenoot8 heyligen linnen rock aen doen, ende een linnen onderbroeck sal aen sijnen vleesche zijn, ende met eenen linnen gordel sal hy hem gorden, ende met den linnen hoet bedecken: dit zijn Ga naar margenoot9 heylige kleederen, daerom sal hy zijn vleesch met water baden, als hyse sal aendoen.

5

Ende van de vergaderinge der kinderen Israëls sal hy nemen twee geyten bocken ten sond-offer: ende eenen ram ten brand-offer.

6

Daerna sal Aaron den varre des sond-offers, die voor hem sal zijn, offeren: ende sal Ga naar margenootc voor sich, ende voor sijn Ga naar margenoot10 huys versoeninge doen.

7

Hy sal oock beyde de bocken nemen: ende hy sal die stellen voor het aengesicht des HEEREN, aen de deure der Tente der t' samen-komste.

8

Ende Aaron sal de loten over die twee bocken Ga naar margenoot11 werpen: een lot voor den HEERE, ende een lot voor Ga naar margenoot12 den wech-gaenden-bock.

9

Dan sal Aaron den bock, op den welcken het lot voor den HEERE sal gekomen zijn, toebrengen: ende sal hem ten sond-offer maken.

10

Maer den bock op den welcken het lot sal gekomen zijn, om eenen wech-gaenden-bock te zijn, sal levendich voor het aengesicht des HEEREN gestelt worden, om Ga naar margenoot13 door hem versoeninge te doen: op datmen hem Ga naar margenoot14 als eenen wech-gaenden-bock nae de woestijne uytlate.

11

Aaron dan sal den varre des sond-offers, die voor hem selven sal zijn, toebrengen, ende voor hem selven, ende voor sijn huys versoeninge doen: ende sal den varre des sond-offers, die voor hem selven sal zijn, slachten.

12

Hy sal oock een wieroock vat Ga naar margenoot15 vol Ga naar margenoot16 vyerige kolen nemen van den altaer, van voor het aengesicht des HEEREN, ende sijne Ga naar margenoot17 handen vol Ga naar margenoot18 reuckwercks van welrieckende speceryen, kleyn gestooten: ende hy sal 't binnen den Ga naar margenoot19 voorhanck dragen.

13

Ende hy sal dat reuckwerck op het vyer leggen voor het aengesicht des HEEREN: op dat de Ga naar margenoot20 nevel des reuckwercks het versoendecksel, het welcke is op het getuygenisse, Ga naar margenoot21 bedecke, ende dat hy niet en sterve.

14

Ga naar margenootd Ende hy sal vanden bloede des varren nemen, ende sal met sijnen vinger Ga naar margenoot22 op het versoendecksel oostwaert sprengen: ende voor dat versoendecksel sal hy seven-mael met sijnen vinger van dat bloet sprengen.

15

Daerna sal hy den bock des sond-offers, die voor het volck sal zijn, slachten, ende sal sijn bloet tot binnen inden voorhanck dragen: ende sal met sijn bloet doen, gelijck als hy met het bloet des varren gedaen heeft, ende sal dat sprengen, op het versoendecksel, ende voor het versoendecksel.

[Folio 55r]
[fol. 55r]

16

So sal hy voor Ga naar margenoot23 het Heylige van wegen de onreynicheden der kinderen Israëls, ende van wegen hare overtredingen nae alle hare sonden versoeninge doen: ende alsoo sal hy doen aen de Tente der t' samen-komste, welcke met hen Ga naar margenoot24 woont in 't midden harer onreynicheden.

17

Ende geen mensche en sal inde Tente der t' samen-komste zijn, als Ga naar margenoot25 hy sal ingaen, om in Ga naar margenoot26 het Heylige versoeninge te doen, tot dat hy sal uytkomen: alsoo sal hy versoeninge doen voor hem selven, ende voor sijn huys, ende voor de geheele gemeynte Israëls.

18

Daerna sal hy tot den Ga naar margenoot27 altaer, die voor het aengesicht des HEEREN is, Ga naar margenoot28 uytkomen, ende versoeninge voor den selven doen: ende hy sal van het bloet des varren, ende van het bloet des bocks nemen, ende Ga naar margenoot29 doen 't rontom op de hoornen des altaers.

19

Ende hy sal daer op van dat bloet met sijnen vinger seven-mael sprengen: ende hy sal Ga naar margenoot30 dien reynigen, ende heyligen vande onreynicheden der kinderen Israëls.

20

Als hy nu sal geeyndicht hebben van het Heylige, ende de Tente der t'samen-komste, ende den Altaer te versoenen: so sal hy dien levendigen bock Ga naar margenoot31 toebrengen.

21

Ende Aaron sal beyde sijne handen op het hooft des levendigen bocks Ga naar margenoot32 leggen, ende sal daer op alle de ongerechticheden der kinderen Israëls, ende alle hare overtredingen, nae alle hare sonden, belijden: ende hy sal die op het hooft des bocks leggen, ende sal [hem] door de hant eens mans Ga naar margenoot33, die voor handen is, nae de woestijne uytlaten.

22

Also sal die bock op hem alle hare ongerechticheden in een Ga naar margenoot34 afgesondert lant wechdragen: ende Ga naar margenoot35 hy sal dien bock inde woestijne uytlaten.

23

Daerna sal Aaron komen inde Tente der t' samen-komste, ende sal de linnen kleederen uytdoen die hy aengedaen hadde, als hy in het Heylige ginck: ende hy salse daer laten.

24

Ende hy sal sijn vleesch in de Ga naar margenoot36 heylige plaetse met Ga naar margenoot37 water baden, ende sijne kleederen aendoen: dan sal hy uytgaen, ende sijn brand-offer, ende het brand-offer des volcks bereyden, ende voor hem, ende voor het volck versoeninge doen.

25

Oock sal hy het vet des sond-offers op den Ga naar margenoot38 altaer aensteken.

26

Ende die den bock Ga naar margenoot39 welcke een wech-gaende-bock was, sal uytgelaten hebben, sal sijne kleederen wasschen, ende sijn vleesch met water baden: ende daerna sal hy in het leger komen.

27

Maer Ga naar margenoote den varre des sond-offers, ende den bock des sond-offers, welcker bloet ingebracht is, om versoeninge te doen Ga naar margenoot40 in 't Heylige, salmen tot buyten den leger uytvoeren: doch hare vellen, haer vleesch, ende haer mist, sullense met vyer verbranden.

28

Die nu de selve verbrandt, sal sijne kleederen wasschen, ende sijn vleesch met water baden: ende daerna sal hy in 't leger komen.

29

Ende [dit] sal voor u tot een Ga naar margenoot41 eeuwige insettinge zijn: Ga naar margenootf Ghy sult in de Ga naar margenoot42 sevende maent, op den tienden der maent Ga naar margenoot43 uwe zielen Ga naar margenoot44 verootmoedigen, ende geen werck doen, inboorlinck, noch vreemdelinck, die in 't midden van u als vreemdelinck verkeert.

30

Want op dien dach sal Ga naar margenoot45 hy voor u Ga naar margenoot46 versoeninge doen, om u te reynigen: van alle uwe sonden sult ghy voor het aengesicht des HEEREN gereynigt worden.

31

Dat sal u een Sabbath der ruste zijn, op dat ghy uwe zielen verootmoediget: het is eene Ga naar margenoot47 eeuwige insettinge.

32

Ende de Ga naar margenoot48 Priester, diemen gesalft, ende Ga naar margenoot49 wiens hant men gevult sal hebben, om voor sijnen vader het Priester-ampt te bedienen, sal de versoeninge doen: als hy de linne kleederen, de Ga naar margenoot50 heylige kleederen, sal aengetrocken hebben:

33

So sal hy het Ga naar margenoot51 heylige Heylichdom versoenen, ende de Tente der t' samenkomste, ende den Altaer sal hy versoenen: desgelijcks voor de Priesteren, ende voor al het volck der Gemeynte, sal hy versoeninge doen.

34

Ende dit sal u tot eene eeuwige insettinge zijn, om voor de kinderen Israëls van alle hare sonden Ga naar margenootg eenmael des jaers versoeninge te doen: ende men dede, gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.

margenoota
Bov. 10.1, 2.
margenoot1
Namelick, Nadab, ende Abihu, die de Heere, om datse met vreemt vyer voor hem verscheenen, gedoodt hadde. Siet bov. 10.1, 2.
margenootb
Exod. 30.10. Hebr. 9.7.
margenoot2
Hebr. heylicheyt, dat heylich is, heylige plaetse. Verstaet hier ende ond. vers 3, ende 17, 27. het Heylige der heyligen, de innerste plaetse des Tabernakels, onderscheyden van het voorste deel, dat gewoonlick het Heylige geheeten wort. siet Exod. 26.33, 34. Hebr. 9.2, 3.
margenoot3
Siet bov. 4. op 't vers 6.
margenoot4
Siet Exo. 25.17, 18, etc.
margenoot5
T.w. ordinaerlick, ende op eene sichtbare wijse; het welcke u tot eene heylige vreese, ende eerbiedinge moet verwecken. Verg. Exod. 3.5. ende 1.Reg. 8. vers 11, 12. ende de aent.
margenoot6
Met het bloet van den geslachten varre, gelijck blijckt ond. uyt het vers 14.
margenoot7
Heb. den soon eens runts.
margenoot8
Hebr. den linnen rock der heylicheyt: alsoo oock in 't volgende deses vers kleederen der heylicheyt, dat is, heylige kleederen, soo genoemt, om datse tot een heylich gebruyck behoorden. Alsoo oock Exod. 28.2. in welcken sin oock andere dingen heylich genoemt worden. Exo. 29.31. ende 30.25. ond. 22.4. 2.Chron. 5. vers 5.
margenoot9
Verstaet by dese, die hier genoemt worden, oock de andere, dewelcke in 't lange verhaelt staen, Exod. 28.4, etc. ende verg. vers 43.
margenootc
Hebr. 7.27, 28.
margenoot10
D. Huysgesin. Siet Genes. 7. op 't vers 3.
margenoot11
Hebr. geven. T.w. om te vernemen, welcken de Heere wilde geslacht hebben ten sond-offer, ende welckmen in de woestijne oft in 't velt soude uytlaten.
margenoot12
Hebr. Azazel. Dit woort komende (nae 't meeste gevoelen) van twee woorden, welcker een beteeckent eene geyte, het andere, wechgaen. het schijnt soo veel te bedieden als den levendigen bock, die los gelaten wiert, om wech te gaen, ofte de plaetse, daer henen hy wech gelaten wort. Siet dit woort oock ond. vers 10, ende 26.
margenoot13
Ofte, met hem, ofte, op hem.
margenoot14
Ofte, nae Azazel, D. tot de plaetse alsoo genaemt.
margenoot15
Hebr. de volheyt des wieroock-vats. alsoo in 't volgende, de volheyt der handen, dat is, de handen vol. ende, de volheyt des huys, voor, het huys vol, Num. 22.18. Item, de volheyt van een schale, voor, een schale vol, Iud. 6.38.
margenoot16
Hebr. kolen des vyers. D. die vyerich, ontsteken, ende gloeyende zijn. Also 2.Sam. 22.13. Ezech. 1.13. Rom. 12.20.
margenoot17
Hebr. vuysten.
margenoot18
Siet de beschrijvinge van dit reuckwerck, Exod. 30.34, 35, 38.
margenoot19
Siet bov. op het vers 2.
margenoot20
Hebr. wolcke.
margenoot21
T.w. op dat alsoo de Priester verhindert worde het teecken der goddelicker tegenwoordicheyt te sien.
margenootd
Bov. 4.6. Hebr. 9.25. en de 10.4.
margenoot22
Hebr. op het aengesicht des versoen-decksels: alsoo in 't volgende van dit vers Dese besprenginge geschiedde maer eenmael doch de andere, die op de plaetse voor het versoen-decksel gedaen wert, geschiedde sevenmael. Siet bov. 4.6.
margenoot23
Wat het zy, eenige plaetse te versoenen, wort hier, ende in 't volgende 19. vers aengewesen; namelick, die van de ceremoniale, ende morale onreynicheden, die daer aen, ofte daer in mochten zijn, ofte begaen zijn, door offerhanden reyn te maken, ende te ontsondigen. Verg. bov. cap. 8. vers 15. cap. 14. vers 49. 52, 53. ende hier ond. vers 19, 20.
margenoot24
D. is; ende blijft in't midden van hen, die vele onreynicheden hebben.
margenoot25
T.w. de Hoogepriester.
margenoot26
Het heylige der heyligen, als bov. vers 2.
margenoot27
Verstaet den altaer des brand-offers, dewelcke voor het aengesicht des Heeren wort geseyt te zijn, om de reden bov. gemelt cap. 1. op het vers 3.
margenoot28
T.w. uyt het eerste ofte voorste deel des Tabernakels, gelijck dit af te nemen is uyt het naest voorgaende versken, alwaer gesproken wort van des Priesters uytkomste uyt het innerste deel des Tabernakels.
margenoot29
Hebr. sal geven.
margenoot30
Siet bov. op het vers 16. ende ond. vers 20.
margenoot31
And. offeren.
margenoot32
Hebr. steunen. siet bov. 1. op 't vers 4.
margenoot33
Hebr. eens getijdigen, dat is, sekeren, bequamen mans, die by de hant is, ofte den tijt heeft, ofte gewent is, daer toe gebruyckt te worden.
margenoot34
Hebr. Lant der afsonderinge. Dat is, dat onbewoont is, ende van het geselschap, ende de verkeeringe der menschen afgesneden, ende verscheyden is.
margenoot35
T.w. die man, die voor handen was.
margenoot36
Siet bov. cap. 6. vers 16, ende 26. ende 10. op 't vers 13.
margenoot37
Siet bov. cap. 6. op 't vers 28.
margenoot38
T.w. den Brant-offer-Altaer. Want op den Reuck-Altaer wast verboden sodanige offerhanden te doen, Exod. 30.9.
margenoot39
Siet bov. op het vers 8.
margenoote
Bov. 6.30. Hebr. 13.11.
margenoot40
Siet bov. op het vers 2.
margenoot41
Hebr. insettinge der eeuwicheyt, alsoo ond. vers 31. ende 34. siet Genes. 13. op vers 13.
margenootf
Ond. 23.27.
margenoot42
Genaemt 1.Reg. 8. vers 2. Ethanim. ende heden by den Ioden Tisri, sy komt meest over een met onse maent September.
margenoot43
D. lichamen: als Psal. 16.10. ofte uwe personen, dat is, lichamen ende zielen, als Gen. 12.5.
margenoot44
Ofte, bekommeren, ofte quellen: dat is, eernstelick vernederen voor den Heere, met bekentenisse van uwe sonden, met vasten, met bidden, met nalatinge van al het gene dat den lichame aengenaem, ende vermakelick is. Siet dese maniere van spreken oock ond. vers 31. Psal. 35.13. Ies. 58.3, 5. Dan. 20.12.
margenoot45
T.w. de Hooge-Priester.
margenoot46
Siet bov. 1. op't vers 4.
margenoot47
Siet bov. op het vers 29.
margenoot48
D. de Hooge-Priester. Siet bov. cap. 4. op 't vers 3.
margenoot49
Siet bov. cap. 7. op 't vers 37.
margenoot50
Hebr. de kleederen der heylicheyt, alsoo bov. vers 4.
margenoot51
Hebr. het heylichdom der heylicheyt.
margenootg
Exod. 30.10. Hebr. 9.7.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken