Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xv. Capittel.

Wetten rakende de zaet-vloeyende mannen, ofte door swackheyt, ende sieckte, vers 1, etc. ofte inden slaep, 16, 17, 18. ende der vrouwen, die de maenstonden hebben, ofte ordinaerlick, 19. ofte extraordinaerlick, 25. met hare reyninge, 29. ende eene vermaninge tot reynicheyt, 31. waer op volgt het besluyt des Capittels, 32.

1

VOorder sprack de HEERE tot Mose, ende tot Aaron, seggende:

2

Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende segt tot hen; Ga naar margenoot1 Een yeder man, als hy vloeyende sal zijn uyt sijnen Ga naar margenoot2 vleesche, sal om sijnen vloet onreyn zijn.

3

Dit nu sal sijne onreynicheyt om sijnen vloet zijn: So sijn vleesch sijnen vloet Ga naar margenoot3 uytseevert, ofte sijn vleesch van sijnen vloet sich verstopt, dat is sijne onreynicheyt.

4

Alle leger, daer op, die de vloet heeft, sal liggen, sal onreyn zijn: ende alle Ga naar margenoot4 tuych daer op hy sal sitten, sal onreyn zijn.

5

Een yder oock, die sijnen leger sal aenroeren; sal sijne kleederen wasschen, ende sich met water baden, ende sal onreyn zijn tot aen den avont.

6

Ende die op dat tuych sitt, daer op hy, die den vloet heeft, geseten sal hebben, sal sijne kleederen wasschen, ende sich met water baden, ende sal onreyn zijn tot aen den avont.

7

Ende die Ga naar margenoot5 het vleesch des genen, die den vloet heeft, aenroert, sal sijne kleederen wasschen, ende sich met water baden, ende onreyn zijn tot aen den avont.

8

Als oock hy, die den vloet heeft, op eenen reynen sal gespogen hebben: dan sal Ga naar margenoot6 hy sijne kleederen wasschen, ende sal sich met water baden, ende onreyn zijn tot aen den avont.

9

Insgelijcks alle Ga naar margenoot7 sadel, daer op hy, die den vloet heeft, sal Ga naar margenoot8 gereden hebben, sal onreyn zijn.

10

Ende al die yets aenroert, dat onder hem sal geweest zijn, sal onreyn zijn tot aen den avont: ende die het selve draegt, sal sijne kleederen wasschen, ende sich met water baden, ende onreyn zijn tot aen den avont.

11

Daer toe een yder, dien hy, die de vloet heeft, sal aengeroert hebben, sonder sijne handen met water gespoelt te hebben: die sal sijne kleederen wasschen, ende sich met water baden, ende onreyn zijn tot aen den avont.

12

Ga naar margenoota Oock het aerden vat, het welcke hy, die den vloet heeft, sal aengeroert hebben, sal gebroken worden: maer alle houten vat sal met water gespoelt worden.

13

Als hy nu die den vloet heeft, van sijnen vloet Ga naar margenoot9 gereynigt sal zijn, so sal hy tot Ga naar margenoot10 sijner reyniginge Ga naar margenoot11 seven dagen voor sich tellen, ende sijne kleederen wasschen: ende hy sal sijn vleesch met Ga naar margenoot12 levendich water baden, so sal hy reyn zijn.

14

Ende ten achtsten dage sal hy voor sich twee tortelduyven, ofte Ga naar margenoot13 twee jonge duyven nemen: ende sal voor het aengesicht des HEEREN, aen de deure der Tente der t' samen-komste komen, ende salse den Priester geven.

15

Ende de Priester sal die bereyden, eene ten sond-offer, ende eene ten brand-offer: so sal de Priester over hem voor het aengesicht des HEEREN, van wegen sijnen vloet, versoeninge doen.

16

Voorder een man als van hem het zaet des byliggens Ga naar margenoot14 sal uytgegaen zijn, die sal sijn gantsche vleesch met water baden, ende onreyn zijn tot aen den avont.

17

Oock alle kleet, ende alle vel, aen 'twelcke het zaet des byliggens wesen sal: dat sal met water gewasschen worden, ende onreyn zijn tot aen den avont:

18

Mitsgaders Ga naar margenoot15 de vrouwe, Ga naar margenoot16 als een man met het zaet des byliggens by haer gelegen sal hebben: daerom sullense sich met water baden, ende onreyn zijn tot aen den avont.

19

Maer als eene vrouwe vloeyende zijn sal, zijnde haren vloet van bloet in haren vleesche; so salse seven dagen in hare Ga naar margenoot17 afsonderinge zijn, ende al wiese aenroert, sal onreyn zijn tot aen den avont.

20

Ende al 't gene, daer op sy in hare afsonderinge sal gelegen hebben, sal onreyn zijn: mitsgaders alles, waer op sy sal geseten hebben, sal onreyn zijn.

21

Ende al die haren leger aenroert: sal sijne kleederen wasschen, ende sich met

[Folio 54v]
[fol. 54v]

water baden, ende onreyn zijn tot aen den avont.

22

Oock al die eenich Ga naar margenoot18 tuych, daer op sy geseten sal hebben, aenroert; sal sijne kleederen wasschen, ende sich met water baden, ende onreyn zijn tot aen den avont.

23

Selfs indien Ga naar margenoot19 het op den leger geweest sal zijn, ofte op het tuych, daer op sy sat, als hy dat aenroerde, hy sal onreyn zijn tot aen den avont.

24

Ga naar margenootb Insgelijcks so yemant Ga naar margenoot20 sekerlick by Ga naar margenoot21 haer gelegen heeft, dat hare Ga naar margenoot22 afsonderinge Ga naar margenoot23 op hem zy, so sal hy seven dagen onreyn zijn: daer toe alle leger, daer op hy sal gelegen hebben, sal onreyn zijn.

25

Ga naar margenootc Wanneer oock eene vrouwe veel dagen buyten den Ga naar margenoot24 tijt harer afsonderinge van den vloet hares bloets vloeyen sal, ofte wanneer sy vloeyen sal Ga naar margenoot25 boven hare afsonderinge; sy sal alle de dagen des vloets harer onreynicheyt, als in de dagen harer afsonderinge onreyn zijn.

26

Alle leger, daer op sy alle de dagen hares vloets gelegen sal hebben, sal haer zijn als het leger harer afsonderinge: ende alle tuych, daer op sy sal geseten hebben, sal onreyn zijn, nae de onreynicheyt harer afsonderinge.

27

Ende so wie die dingen aenroert, sal onreyn zijn: daerom sal hy sijne kleederen wasschen, ende sich met water baden, ende onreyn zijn tot aen den avont.

28

Maer Ga naar margenoot26 als sy van haeren vloet reyn wort: dan salse voor haer seven dagen tellen, ende daerna salse reyn zijn.

29

Ende op den achtsten dach salse voor haer twee tortelduyven, ofte twee jonge duyven nemen: ende sy sal die tot den Priester brengen, aen de deure der Tente der t'samen-komste.

30

Dan sal de Priester eene ten sondoffer, ende eene ten brand-offer bereyden: ende de Priester sal voor haer vanden vloet harer onreynicheyt versoeninge doen voor het aengesicht des HEEREN.

31

Also sult ghy de kinderen Israëls afsonderen van hare onreynicheyt: op datse Ga naar margenoot27 in hare onreynicheyt niet en sterven, als sy mijnen Tabernakel, die in 't midden van hen is, verontreynigen souden.

32

Dit is de Wet des genen die de vloet heeft, ende van den welcken het zaet der byligginge uytgaet, so dat hy daer door onreyn wort;

33

Mitsgaders eener swacker vrouwe in hare afsonderinge, ende des genen die van sijnen vloet is vloeyende, voor een man, ende voor een wijf; ende voor een man, die by eene onreyne sal gelegen hebben.

margenoot1
Hebr. Man man. welcke herhalinge beteeckent alle, ofte een yeder man. alsoo Exo. 36.4. ende ond. 17.3, 8, 10, etc.
margenoot2
Soo wort eerbaerlick genaemt de schamelheyt des mans. gelijck oock bov. 12.3. Ezech. 16.26. ende 23.20. ende hier in 't volgende vers.
margenoot3
T.w. door swackheyt, ende natuerlicke sieckte, die de medicinen Gonorrhoeam noemen.
margenoot4
Ofte vat. het Hebreeusch woort beteeckent hier allerley huysraet, gereetschap, vaten, kleederen, wercktuych, roerende goet. Alsoo ond. vers 6. ende 22.
margenoot5
D. het lichaem des genen, die den vloet heeft, uytgenomen sijne handen die gewasschen zijn. Siet ond. vers 11.
margenoot6
T.w. die bespogen is.
margenoot7
Verstaet allerley tuych, gereetschap, ofte maecksel, ende kussen-werck, bequaem om op te sitten.
margenoot8
Ofte, gevaren hebben. want het Hebr. woort beteeckent niet alleen, rijden op een beest, Gen. 24.61. Num. 22.22. maer oock varen op een wagen 2.Chron. 35.24. Ierem. 17.25.
margenoota
Bov. 6.28. ende 11.33.
margenoot9
D. als sijn bloet sal op houden.
margenoot10
Verstaet de onderhoudinge der ceremonien, die nae de wet vereyscht waren, op dat hy voor reyn gehouden mochte worden.
margenoot11
Siet Num. 19.11. etc.
margenoot12
Siet bov. 14. op het vers 5.
margenoot13
Hebr. twee sonen eener duyve, ende soo ond. vers 29.
margenoot14
T.w. inden slaep. want dit is een andere soorte van onreynicheyt, dan de voorgemelte, die uyt lichamelicke swackheyt veroorsaeckt wiert.
margenoot15
T.w. sal onreyn zijn.
margenoot16
Verstaet hier een sodanich man, die de voorgemelte sieckte hadde, ofte die andersins in den slaep verontreynicht was.
margenoot17
Siet bov. 12. op het vers 2.
margenoot18
Siet bov. op het vers 4.
margenoot19
T.w. tuych, ofte vat, ofte roerende goet liggende op haren leger, ofte op eenich dinck, dat daer op is.
margenootb
Ond. 18.19.
margenoot20
Hebr. liggende gelegen heeft.
margenoot21
Hebbende haren vloet, doch buyten weten des byliggers. want wetens ende willens by eene maenstondige te slapen, was op lijfstraffe verboden, ond. 20.18.
margenoot22
D. hare maenstonden; soo genoemt, om datse geduerende de selve, van het geselschap der menschen afgesondert wert.
margenoot23
D. dat hy met hare maenstonden besmet wert.
margenootc
Matth. 9.20.
margenoot24
Verstaet den ordinaren tijt harer maenstonden.
margenoot25
D. langer als sy gewoone was.
margenoot26
D. als de vloet ophoudt.
margenoot27
D. om hare onreynicheyt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken