Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xix. Capittel.

Wetten bevelende den Israëliten datse sullen heylich zijn, vers 1, etc. Vader ende Moeder eeren, de Sabbathen onderhouden, 3. Afgoderye schouwen, 4. De Danck-offeren behoorlick slachten ende gebruycken, 5. Den Armen gedachtich zijn inden Oogst, 9. Haren naesten geen onrecht doen, nochte buyten het gerichte, nochte in 't gerichte, 11. Oock in het herte hem niet tegens zijn, maer goet doen met woorden, ende wercken, uyt rechte liefde, 17. Dingen die verscheyden zijn, niet onder een vermengen, 19. Geene hoererye toelaten, 20. Wanneer sy de vruchten des lants Canaans souden eten, 23. Geen bloet eten; nochte Waerseggerye, etc. gebruycken, 26. Geen Heydensche teeckenen van rouwe maken, 27. Nochte hare dochteren tot onkuyscheyt uytsetten, 29. Maer Godt ende sijne ordinantien in weerde houden, 30. Niet de Waerseggers, 31. De Oude eeren, 32. Den vreemdelingen recht doen, 33. Ia een yeder in alle Koophandelingen, 35.

1

VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

2

Spreeckt tot de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls, ende segt tot hen, Ga naar margenoota Ghy sult Ga naar margenoot1 heylich zijn: want ick de HEERE uwe Godt ben Ga naar margenoot2 Heylich.

3

Ga naar margenootb Een yeder sal sijne Ga naar margenoot3 Moeder, ende sijnen Vader vreesen, ende Ga naar margenootc mijne Sabbathen houden: Ga naar margenoot4 Ick ben de HEERE uwe Godt.

4

Ghy en sult u tot de Ga naar margenoot5 Afgoden niet keeren, ende Ga naar margenootd u geene gegotene Goden maken: Ick ben de HEERE uwe Godt.

5

Ende wanneer ghy Ga naar margenoot6 een Danck-offer den HEERE offeren sult: Ga naar margenoot7 nae u welgevallen sult ghy dat offeren.

6

Ga naar margenoote Ten dage uwes offerens, ende des anderen daegs, sal't gegeten worden: maer wat tot op den derden dach overblijft, sal met den vyere verbrandt worden.

7

Ende so het op den derden dach Ga naar margenoot8 eenichsins gegeten wort; Ga naar margenoot9 't is een afgrijselick dinck, het en sal niet aengenaem zijn.

8

Ende so wie dat eet, sal sijne Ga naar margenoot10 ongerechticheyt dragen, om dat hy Ga naar margenoot11 het heylige des HEEREN ontheyligt heeft: daerom Ga naar margenoot12 sal de selve ziele uyt hare volcken uytgeroeyt worden.

9

Ga naar margenootf Als ghy oock den Oogst uwes lants in oogsten sult, ghy en sult den hoeck uwes velts niet gantschelick af-oogsten; ende dat Ga naar margenoot13 van uwen oogst op te samelen is, niet opsamelen.

10

Insgelijcks en sult ghy uwen wijngaert Ga naar margenoot14 niet na lesen, ende d' afgevallene besyen van uwen wijngaert niet opsamelen: den armen ende den vreemdelinck sult ghy die overlaten; Ick ben de HEERE uwe Godt.

11

Ga naar margenootg Ghy en sult niet stelen: ende ghy en sult Ga naar margenoot15 niet liegen, noch valschelick handelen, een yegelick tegen sijnen naesten.

12

Ga naar margenooth Ende ghy en sult niet valschelick by mijnen Naem sweeren: Ga naar margenoot16 want ghy soudt den Ga naar margenoot17 Naem uwes Godts ontheyligen: Ick ben de HEERE.

13

Ghy en sult uwen naesten niet bedriechlick verdrucken, nochte berooven: des Ga naar margenooti Dach-looners Ga naar margenoot18 arbeyts-loon en sal by u niet vernachten tot aen den morgen.

14

Ghy en sult den dooven niet vloecken, nochte voor het aengesicht des blinden geenen Ga naar margenoot19 aenstoot setten: maer ghy sult voor uwen Godt vreesen, Ick ben de HEERE.

15

Ghy en sult geen onrecht doen in 't Gerichte, Ga naar margenootk ghy en sult het Ga naar margenoot20 aengesicht des geringen niet aennemen, nochte Ga naar margenoot21 des grooten aengesicht voortrecken: in gerechticheyt sult ghy uwen naesten richten.

16

Ga naar margenootl Ghy Ga naar margenoot22 en sult niet wandelen [als] een Ga naar margenoot23 Achterklapper onder uwe volcken; Ghy Ga naar margenoot24 en sult niet staen tegen het bloet van uwen naesten: Ick ben de HEERE.

[Folio 56v]
[fol. 56v]

17

Ga naar margenootm Ghy en sult uwen Ga naar margenoot25 broeder in u herte niet haten: Ga naar margenootn ghy sult uwen naesten Ga naar margenoot26 neerstelick berispen, ende en sult Ga naar margenoot27 de sonde in hem niet verdragen.

18

Ga naar margenooto Ghy en sult niet wreken, nochte [toorn] behouden tegen de kinderen uwes volcks; maer Ga naar margenootp ghy sult uwen naesten lief hebben als u selven: Ick ben de HEERE.

19

Ghy sult mijne insettingen houden; Ghy en sult geen tweederley aert uwer beesten laten t' samen te doen hebben, Ga naar margenootq Uwen acker en sult ghy niet Ga naar margenoot28 met tweederley [zaet] bezaeyen: Ende een kleet van Ga naar margenoot29 tweederley stoffe, door-een-vermengt, en sal aen u niet komen.

20

Ende wanneer een man door Ga naar margenoot30 byligginge des zaets by eene vrouwe sal gelegen hebben, die eene dienstmaecht is by den Ga naar margenoot31 man Ga naar margenoot32 versmaedt, ende Ga naar margenoot33 geensins gelost en is, nochte haer geene vryheyt en is gegeven: Ga naar margenoot34 die sullen gegeesselt worden, sy en sullen niet gedoodet worden; want sy en was niet Ga naar margenoot35 vry gemaeckt.

21

Ende hy sal zijn schult-offer den HEERE, aen de deure der Tente der t' samen-komste brengen, eenen ram ten schult-offer.

22

Ende de Priester sal met den ram des schult-offers voor hem over sijne sonde, die hy gesondigt heeft, voor het aengesichte des HEEREN versoeninge doen: ende hem sal vergevinge geschieden van sijne sonde, die hy gesondigt heeft.

23

Als ghy oock in dat lant gekomen sult zijn, ende alle geboomte ter spijse geplant sult hebben, Ga naar margenoot36 so sult ghy de voor-huyt daer van, des selven vrucht, besnijden: drie jaren sal 't u Ga naar margenoot37 onbesneden zijn, daer en sal niet van gegeten worden.

24

Maer in 't vierde jaer sal alle sijne vrucht Ga naar margenoot38 een heylich dinck zijn, ter lof-segginge voor den HEERE.

25

Ende in het vijfde jaer sult ghy des selven vrucht eten, Ga naar margenoot39 om het inkomen van dien voor u te vermeerderen: Ick ben de HEERE uwe Godt.

26

Ghy en sult niet met den bloede eten: Ghy en sult op geen Ga naar margenoot40 vogel-geschrey acht geven, nochte Ga naar margenoot41 guychelrye plegen.

27

Ga naar margenootr Ghy en sult de hoecken uwes hoofts niet ront afscheeren: Oock en sult ghy de hoecken uwes baerts niet verderven.

28

Ga naar margenoots Ghy en sult om een Ga naar margenoot42 doot lichaem geene snijdinge in uwen vleesche maken, noch schrift eenes ingedruckten teeckens in u maken; Ick ben de HEERE.

29

Ghy en sult uwe dochter niet ontheyligen, haer ter hoererye houdende; op dat het lant niet en hoerere, ende het lant met schendelicke daden vervult worde.

30

Ghy sult mijne Sabbathen houden, ende mijn Heylichdom sult ghy Ga naar margenoot43 vreesen: Ick ben de HEERE.

31

Ga naar margenoott Ghy en sult u niet keeren tot de Ga naar margenoot44 Waerseggeren, ende tot de Ga naar margenoot45 Duyvels-konstenaren, en soecktse niet, u met hen verontreynigende: Ick ben de HEERE uwe Godt.

32

Voor den graeuwen hayre sult ghy opstaen, ende sult het aengesichte des Ouden vereeren: ende ghy sult vreesen voor uwen Godt, Ick ben de HEERE.

33

Ga naar margenootv Ende wanneer een Vreemdelinck by u in uwen lande, als vreemdelinck verkeeren sal, ghy en sult hem niet Ga naar margenoot46 verdrucken.

34

De Vreemdelinck, die als vreemdelinck by u verkeert, sal onder u zijn, als een inboorlinck van u lieden: ghy sult hem lief hebben, als u selven; want ghy zijt vreemdelingen geweest in Egyptenlant: Ick ben de HEERE uwe Godt.

35

Ghy en sult geen onrecht doen in 't gerichte, met Ga naar margenoot47 d' elle, met 't gewichte, ofte met de Ga naar margenoot48 mate.

36

Ga naar margenootx Ghy sult eene rechte Wage hebben, rechte Ga naar margenoot49 weeg-steenen, een recht Ga naar margenoot50 Epha, ende een recht Ga naar margenoot51 Hin: Ick ben de HEERE uwe Godt, die u uyt Egyptenlant uytgevoert hebbe.

37

Daerom sult ghy alle mijne insettingen, ende alle mijne rechten onderhouden, ende sultse doen: ick ben de HEERE.

margenoota
Bov. 11.44. Ond. 20.7, 26. 1.Pet. 1.16.
margenoot1
D. leven nae alle mijne wetten ende geboden, rakende de seden, ceremonien, ende burgerlicke rechten: welcker aller eenige in dit cap. verhaelt worden.
margenoot2
Niet alleen in gedachten, woorden, ende wercken, maer oock in 't wesen, de heylicheyt selve.
margenootb
Exod. 20.12.
margenoot3
De moeder wort hier voor de vader genoemt, om dat de kinderen in hare jonckheyt meest hare moeder behoeven, ende in haren ouderdom sommige die meest plegen te verachten.
margenootc
Exod. 31.13. Ond. 26.2.
margenoot4
Siet bov. 18. op't vers 2. alsoo ond. vers 4, 10, 12. ende 14, etc.
margenoot5
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick Nietige dingen, ofte, dat niet en is. Daerom d'Apostel seer wel seyt, dat de Afgodt in de werelt niet en is. 1.Corinth. 8.4. want het is een ydel versiersel van des menschen ydel herte, 1.Sam. 12.21.
margenootd
Exod. 34.17.
margenoot6
Siet bov. 3. op 't vers 1.
margenoot7
D. met uwe goede genegentheyt, ende vrywillich, ende onbedwongen voornemen. Want dese danck-offeren waren wel geboden; doch niet met een precijs voorschrift, sulcx dattet een yeder vry was daer in te doen, nae dat hy hem in sijn herte geroert vont. Siet bov. 7. vers 16. ende vergelijckt dit met het vrywillich brant-offer bov. cap. 1. vers 3.
margenoote
Bov. 7.16.
margenoot8
Hebr. etende gegeten wort.
margenoot9
Siet bov. 7. op 't vers 18.
margenoot10
Siet bov. 5. op't vers 1.
margenoot11
Siet bov. 5. op't vers 15.
margenoot12
Siet Genes. 17. op 't vers 14.
margenootf
Ond. 23.22. Deuter. 24.19.
margenoot13
D. het overblijfsel der aren die noch op te rapen zijn.
margenoot14
T.w. na dat de principaelste druyven afgesneden zijn, ende de aflesinge des wijnberchs eens gedaen is.
margenootg
Exod. 20.15.
margenoot15
Ofte, niet loochenen dat ghy yet van yemant in bewaringe genomen hebt.
margenooth
Exod. 20.7. Deuter. 5.11.
margenoot16
And. ende ghy en sult den name uwes Godes niet, etc.
margenoot17
Siet bov. 18. op het vers 21.
margenooti
Deuter. 24.14. Iacob. 5.4.
margenoot18
Hebr. werck, ofte, arbeyt. Siet Iob 7. op vers 2. Ierem. 22. op vers 13. etc.
margenoot19
Het welcke hem soude mogen quetsen, ofte doen vallen.
margenootk
Deuter. 1.17. ende 16.19. Proverb. 24.23.
margenoot20
Dat is, niet acht nemen in 't oordeelen ende vonnissen op de hoedanicheyt der persoonen, maer op den eysch, ende de gerechticheyt der sake. Dese maniere van spreken is oock, Deuter. 20.17. ende Psal. 82.2. Vergel. Deuter. 1.17. ende Proverb. 24.23.
margenoot21
D. hem gonstich zijn, ende voorstaen in sijn onrecht. Siet dese maniere van spreken oock Exod. 23.3.
margenootl
Exod. 23.1.
margenoot22
D. herwaert ende derwaert te wandelen om quade geruchten van sijnen naesten te stroyen, ende noch andere te vernemen, om die weder uyt te breyden. Siet dese maniere van spreken oock Prov. 11.13. ende 20.19. Ierem. 6.28. ende 9.4.
margenoot23
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick eenen die over ende weerover wat draegt, nae de wijse der kreemeren, die van den eenen koopen, ende aen den anderen verkoopen. Alsoo is 't met den achterklapper, die vanden eenen wat hoort, ende den anderen dat aenseyt, tot sijn eygen profijt, ende sijnes naesten schade.
margenoot24
D. ghy en sult uwen naesten niet alleene niet omme-brengen, maer oock geene oorsake zijn, dat hy door valsche getuygenisse omgebracht worde.
margenootm
Iohan. 2.10. ende 3.15.
margenoot25
Dat is, uwen naesten. Siet Gen. 19. op vers 7. ende c. 29.4. ofte, uwen lantsman. siet Exod. 2.11. 1.Sam. 30.23. Actor. 22.1. alwaer het woort broeder voor lantslieden genomen wort.
margenootn
Matth. 18.15. Luc. 17.3.
margenoot26
Hebr. bestraffende bestraffen.
margenoot27
And. op dat ghy de sonde voor hem, ofte om sijnent wille niet en draget: D. de straffe, die hy verdient hadde, met hem niet draget.
margenooto
Matth. 5.39, 44. Luc. 6.27. Rom. 12.19. 1.Corinth. 6.7. 1.Thess. 5.15. 1.Pet. 3.9.
margenootp
Matth. 5.43. ende 22.39. Rom. 13.9. Galat. 5.14. Iac. 2.8.
margenootq
Deut. 22.9.
margenoot28
Alsoo Deuter. 22.9.
margenoot29
Als van wollen ende linnen. Siet Deut. 22. vers 11.
margenoot30
Vergel. bov. 18.22.
margenoot31
Verstaet dien, met welcken sy ondertrouwt, ofte getrouwt is geweest, ende daerna van hem versmaedt. And. by een yder versmaet. D. soo veracht, datse niet vry gemaeckt en wort, maer blijft in slavernije.
margenoot32
And. aen een man ondertrouwt.
margenoot33
Hebr. niet lossende gelost.
margenoot34
Hebr. geesselinge, ofte slaginge sal geschieden. Siet van dese straffe, Deuter. 25.2, 3.
margenoot35
Want indiense vry ware geweest, soudese hebben moeten gedoodt worden. Deuter. 22.24.
margenoot36
D. ghy sult de eerste vruchten voor onreyn houden, als een voorhuyt, ende niet gebruycken, maer wech werpen.
margenoot37
D. onreyn, ende volgens niet bequaem, om genut te worden.
margenoot38
D. sy moeste den Heere toegeheylicht zijn, om hem te loven voor de vruchtbaerheyt der boomen: ende hierom moestense den Priesteren gegeven zijn, die de spijse hares Godts aten. Hebr. heylicheyt.
margenoot39
D. op dat de Heere het inkomen van dien voor u lieden vermeerdere.
margenoot40
Het Hebr. woordeken beteeckent niet alleen uyt de vogelen, maer oock uyt andere dingen yet aenmercken ende waernemen, om door ydele konste yetwes dat verborgen is te openbaren, ofte te voorseggen. Alsoo is dit woort oock gebruyckt, 2.Reg. 21.6. 2.Chron. 33.6.
margenoot41
Het Hebreeusch woort beteeckent met verblindinge der oogen tooveren, waer door men meynt te sien, dat niet en is: gelijck het van eenige genomen wort, Deuter. 18.10. 2.Reg. 21.6. 2.Chron. 31.6. Iesa. 2.6. ende 57. versen 3, 7. Ierem. 7.9. andere verstaen het van de dach-verkiesinge, ofte, waerseggerye, uyt het aenschouwen vande wolcken, ende des Hemels gestaltenisse, dewelcke sterre-kijckerye genoemt wort.
margenootr
Ond. 21.5.
margenoots
Deuter. 14.1.
margenoot42
Hebr. ziele. Dat is, om het doode lichaem eenes menschen. Alsoo ond. 21.1, 11. ende 22.4. Num. 9.6. ende Psal. 16.10.
margenoot43
Ofte, in eere houden, mits na te volgen de wetten ende ordinantien, die daer in moeten onderhouden worden, ende daer in niet te verschijnen, onbequaem zijnde door afgoderye, ofte eenige andere sonde, ende onreynicheyt. Siet ond. 26.2.
margenoott
Ond. 20.6.
margenoot44
Ofte, tot de waerseggende geesten. Want het woort beteeckent soo wel de geesten, die over onbekende, ende verborgene dingen gevraecht zijnde, antwoorde gaven, als de waerseggers soo mannen, als vrouwen, die de Geesten vraechden om antwoorde te krijgen. Sy worden wel nae 't gemeen gebruyck waerseggers genoemt, maer zijn desen name inder daet onweerdich: om dat sy menichmael valscheyt antwoorden, ende de waerheyt, niet dan om te bedriegen ende schade te doen. Siet van dese oock ond. 20.27. Deuter. cap. 18.11. 1.Sam. 28.3, 9. 2.Reg. 21.6. 1.Chr. 10.13. Actor. 16.16.
margenoot45
Het Hebr. woort komt van weten, om dat dese lieden sich roemden ende uytgaven, veel te weten, namelick niet alleen dat geschiet, ende anderen onbekent was, maer oock dat noch geschieden soude, ende hier toe ydele, ende Duyvelsche konsten gebruyckten. siet van dese oock ond. 20.6, 27. 1.Sam. 28.3, 9. Ies. 8.19.
margenootv
Exod. 22.21.
margenoot46
Het woort beteeckent, yemant ofte door onwetentheyt, ofte wetens, ende willens, ja oock met gewelt in 't sijne verkorten, ende ongelijck doen.
margenoot47
Verstaet allen regel van hant-mate, ofte voet-mate, ofte eenich instrument, daer mede men de lengte, ofte breedte van eenige dingen, die vast aen elckanderen zijn, meet.
margenoot48
D. daer mede men eenige natte waren, ofte oock drooge, die niet vast aen een zijn, meet.
margenootx
Prov. 11.1. ende 16.11. ende 20.10.
margenoot49
Dat is, gewichte. want het was gebruycklick, dat sy op de wage, ofte schale, steenen in plaetse van gewichte leyden. siet oock Deuter. 25.13, ende 15. Prov. 16.11. Mich. 6.11.
margenoot50
Siet bov. cap. 5. op vers 11.
margenoot51
Dit was een mate van natte waren, houdende soo veel als twee en tseventich gemeene hoender-eyeren. Siet van de selve Exod. 29.40. ende ond. 23. vers 13. Num. 15.4, 9.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken