Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

Verhael van straffen, tegens eenige grove sonden; als tegen het offeren sijner kinderen aen den Molech, vers 1, etc. Tegen het loopen na de Waerseggers, ende Duyvels-constenaren, 6. Tegen het vloecken van vader, ofte moeder, 9. Tegen overspel, 10. Tegen eenige bloetschanden, onnatuerlicke grouwelen, ende onwettelicke byslapingen, ende houwelicken, 11. Met eene vermaninge tot de onderhondinge der Geboden Godts, 22. Ende onder andere vande gewoonte der Heydenen te vlieden, 23. Van reyne, ende onreyne beesten te onderscheyden, 24. Vande Waerseggers, ende de Duyvels-konstenaren te steenigen, 27.

1

VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

2

Ghy sult oock tot de kinderen Israëls seggen; Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 Een yeder uyt de kinderen Israëls, ofte uyt de vreemdelingen, die in Israël, als vreemdelingen verkeeren, die van sijn zaet Ga naar margenoot2 den Molech gegeven sal hebben, sal Ga naar margenoot3 sekerlick gedoodt worden: het volck des lants sal hem met steenen steenigen.

3

Ende ick sal Ga naar margenoot4 mijn aengesicht tegen dien man setten, ende Ga naar margenoot5 sal hem uyt het midden sijnes volcks uytroeyen: want hy van sijn zaet den Ga naar margenoot6 Molech gegeven heeft, op dat hy Ga naar margenoot7 mijn Heylichdom ontreynigen, ende Ga naar margenoot8 mijnen heyligen Naem ontheyligen soude.

4

Ende indien het volck des lants hare oogen Ga naar margenoot9 eenichsins verbergen sal van dien man, als hy van sijn zaet den Molech sal gegeven hebben, dattet hem niet en doode,

5

So sal ick mijn aengesicht tegen dien man, ende tegen sijn Ga naar margenoot10 huysgesin setten: ende ick sal hem, ende alle de gene, die hem Ga naar margenoot11 na hoereren, om den Molech na te hoe-

[Folio 57r]
[fol. 57r]

reren, uyt het midden hares volcks uytroeyen.

6

Wanneer eene ziele is die haer tot de Ga naar margenoot12 Ga naar margenootb waerseggers, ende tot de Duyvels-konstenaren sal gekeert hebben, om die na te hoereren, so sal ick mijn aengesicht tegen die ziele setten, ende salse uyt het midden hares volcks uytroeyen.

7

Ga naar margenootc Daerom Ga naar margenoot13 heyliget u, ende weest heylich: want ick ben de HEERE uwe Godt.

8

Ende onderhoudet mijne insettingen, ende doet de selve: ick ben de HEERE, die u Ga naar margenoot14 heyligt.

9

Ga naar margenootd Alsser Ga naar margenoot15 yemant is, die sijnen Vader, ofte sijne Moeder sal gevloeckt hebben, die sal sekerlick gedoodt worden: hy heeft sijnen vader, ofte sijne moeder gevloeckt; Ga naar margenoot16 sijn bloet Ga naar margenoot17 is op hem.

10

Ga naar margenoote Een man oock die met yemants huysvrouwe sal overspel gedaen hebben, dewijle hy met sijnes naestens wijf overspel gedaen heeft, sal sekerlick gedoodt worden, de overspeelder, ende de overspeeldersse.

11

Ga naar margenootf Ende een man, die by sijnes vaders huysvrouwe sal gelegen hebben, heeft sijnes vaders schaemte ontdeckt: sy beyde sullen sekerlick gedoodt worden; haer bloet is op hen.

12

Ga naar margenootg Insgelijcks als een man, by sijnes soons wijf sal gelegen hebben, sy sullen beyde sekerlick gedoodt worden: sy hebben eene Ga naar margenoot18 grouwelicke vermenginge gedaen; haer bloet is op hen.

13

Ga naar margenooth Wanneer oock een man by een mans-persoon sal gelegen hebben, met Ga naar margenoot19 vrouwelicke byligginge, sy beyde hebben eenen grouwel gedaen: Ga naar margenoot20 sy sullen sekerlick gedoodt worden; haer bloet is op hen.

14

Ga naar margenooti Ende wanneer een man eene vrouwe, ende hare moeder sal genomen hebben, 't is een schendelicke daet: men sal hem, ende Ga naar margenoot21 die selve met vyere verbranden, op dat geen schendelicke daet in't midden van u en zy.

15

Ga naar margenootk Daer toe als een man by een vee sal gelegen hebben, hy sal sekerlick gedoodt worden: oock sult ghy lieden het beest dooden.

16

Alsoo wanneer eene vrouwe tot eenich beest genaedert sal zijn, om daer mede te doen te hebben, so sult ghy die vrouwe, ende Ga naar margenoot22 dat beest dooden: sy sullen sekerlick gedoodt worden; haer bloet is op hen.

17

Ga naar margenootl Ende als een man sijne suster, de dochter sijnes vaders, ofte de dochter sijner moeder sal genomen hebben, ende hy hare schaemte gesien, ende sy sijne schaemte sal gesien hebben, het is eene Ga naar margenoot23 schandvlecke: daerom sullen sy voor de oogen der kinderen hares volcks uytgeroeyt worden: hy heeft de schaemte sijner suster ontdeckt, hy sal Ga naar margenoot24 sijne ongerechticheyt dragen.

18

Ga naar margenootm Ende als een man by eene vrouwe die hare kranckheyt heeft, Ga naar margenoot25 sal gelegen, ende hare schaemte ontdeckt, hare fonteyne ontbloot, ende sy selve de fonteyne hares bloets ontdeckt sal hebben: so sullen sy beyde uyt het midden hares volcks uytgeroeyt worden.

19

Ga naar margenootn Daer toe en sult ghy de schaemte der suster uwer moeder, ende der suster uwes vaders niet ontdecken: dewijle hy sijne naebestaende ontbloot heeft, sullense hare ongerechticheyt dragen.

20

Ga naar margenooto Als oock een man by sijne Ga naar margenoot26 moeye sal gelegen hebben, hy heeft de schaemte sijnes ooms ontdeckt: sy sullen hare sonde dragen; Ga naar margenoot27 sonder kinderen sullense sterven.

21

Ga naar margenootp Ende wanneer een man sijns broeders huysvrouwe sal genomen hebben, het is Ga naar margenoot28 onreynicheyt: hy heeft de schaemte sijns broeders ontdeckt, sy sullen Ga naar margenoot29 sonder kinderen zijn.

22

Ga naar margenootq Onderhoudet dan alle mijne insettingen, ende alle mijne rechten, ende doet de selve: op dat u dat lant, daer henen ick u brenge, om daer in te woonen, Ga naar margenoot30 niet uyt en spouwe.

23

Ga naar margenootr Ende en wandelt niet in de insettingen des volcks, het welcke ick voor u aengesichte uytwerpe: want alle dese dingen hebben sy gedaen: daerom ben ick harer verdrietich geworden.

24

Ende ick hebbe u geseyt; ghy sult haer lant erffelick besitten, ende ick sal u dat geven, op dat ghy het selve erffelick besit, Ga naar margenoots een lant Ga naar margenoot31 vloeyende van melck, ende honich: ick ben de HEERE uwe Godt, die u vande volckeren Ga naar margenoot32 afgesondert hebbe.

25

Ga naar margenoott Daerom sult ghy onderscheyt maken tusschen reyne, ende onreyne beesten, ende tusschen het onreyn, ende het reyn gevogelte: ende ghy en sult Ga naar margenoot33 uwe zielen niet verfoeyelick maken aen de beesten, ende aen het gevogelte, ende aen al wat op den aerdbodem kruypt, het welcke ick voor u afgesondert hebbe, op dat ghy 't onreyn houdet.

26

Ende ghy sult my heylich zijn, want ick de HEERE ben heylich: ende ick hebbe u vande volckeren afgesondert, op dat ghy mijne soudet zijn.

27

Ga naar margenootv Als nu een man ofte vrouwe, in sich eenen Ga naar margenoot34 waerseggenden geest sal hebben, ofte een duyvels-konstenaer sal zijn, sy sullen sekerlick gedoodt worden: men sal de selve met steenen steenigen, haer bloet is op hen.

margenoota
Bov. 18.21.
margenoot1
Hebr. man man. Alsoo ond. vers 9.
margenoot2
Siet bov. 18. op 't vers 21.
margenoot3
Hebr. stervende gedoot worden. D. sonder eenige verschooninge. Alsoo ond. versen 9, 10, 11, 12, 15, etc.
margenoot4
Siet bov. 17. op het vers 10. Alsoo ond. vers 5, etc.
margenoot5
T.w. door eene bysondere straffe, die ick over hem oock in dit leven sal laten komen, so hy van de Overicheyt niet gestraft en wort. Alsoo in 't volgende.
margenoot6
Bov. vers 2.
margenoot7
T.w. als hy daer in soude komen, zijnde met sulcke grouwelicke sonden besmet. Vergel. boven 16.15.
margenoot8
Hebr. den Naem mijner Heylicheyt. Siet bov. 18. op het vers 21.
margenoot9
Hebr. Verbergende verborgen sal hebben. Dat is, sal met opset sulcke misdaet hebben ongemerckt laten henen gaen, sonder die te straffen.
margenoot10
Ofte, geslachte. D. kinderen ende nakomelingen, die de voetstappen sijner afgoderye navolgen: gelijck uyt de volgende woorden verstaen kan worden. Vergel. Exod. 20.5.
margenoot11
D. afgoderye bedrijven, wijckende vanden Heere (die de rechte man sijnes volcx is, Hos. 2.18, 19. 2.Corint. 11.4). om de Afgoden aen te hangen: 't welcke als 't geschiet, wort Godt geseyt jalours te zijn, Exod. 20.5. Deuter. 5.9. Siet bov. cap. 17. op vers 7.
margenoot12
Siet van dese bov. 19. op vers 31.
margenootb
Bov. 19.31.
margenootc
Bov. 11.44. ende 19.2. 1.Pet. 1.16.
margenoot13
Siet bov. 11. op het vers 44.
margenoot14
T.w. mits u af te sonderen van de werelt, uyt genade, door des Messiae verdiensten te rechtveerdigen, ende tot een heylich leven door mijnen geest te vernieuwen. Alsoo is dit woort oock te neme, Ezech. 37.28.
margenootd
Exod. 21.17. Prov. 20.20. Matth. 15.4.
margenoot15
Hebr. man man.
margenoot16
Hebr. sijne bloeden. D. hy is oorsake, ende heeft de schult dat sijn bloet moet vergoten worden. Siet gelijcke maniere van spreken, Ios. 2.19. 2.Sam. 1.16. alsoo oock in 't volgende 11. vers item Matt. 27.25. Actor. 18.6.
margenoot17
And. zy op hem.
margenoote
Bov. 18.20. Deuter. 22.22. Iohan. 8.5.
margenootf
Bov. 18.8.
margenootg
Bov. 18.15.
margenoot18
Siet bov. 18.23. mitsgaders de aent.
margenooth
Bov. 18.22.
margenoot19
Siet bov. 18.22.
margenoot20
T.w. sy beyde; ten ware dat den eenen gewelt geschiet ware. Siet Deuter. 22.25.
margenooti
Bov. 18.17.
margenoot21
T.w. soose beyde wetenschap van sulcke grouwelicke daet hadden. Ten minsten moesten de schuldige sterven.
margenootk
Bov. 18.23.
margenoot22
T.w. om de gedachtenisse sulcker grouwelicker sonde wech te nemen, ende tegen der selver navolginge by alle menschen eene afschrickinge te maken.
margenootl
Bov. 18.9.
margenoot23
Het Hebr. woort beteeckent ordinaerlick eene goede daet, ofte, weldadicheyt, maer hier, ende Pro. 14.34. gantsch het tegendeel, dat is, eene quade, schandelicke, eyselicke daet, daer mede een mensche Godt ten hoochsten vertoornt, sijnen naesten ontsticht, ende hem selven in schande brengt. Alsoo is oock het woort segenen voor sijn tegen-deel genomen, D. vloecken, 1.Reg. 21.10.
margenoot24
Alsoo ond. vers 19. ende 20. siet bov. 5. op vers 1.
margenootm
Bov. 18.19.
margenoot25
Namelick, te vooren dat wel wetende. Verg. bov. 15. de aent. op vers 24.
margenootn
Bov. 18.12, 13.
margenooto
Bov. 18.14.
margenoot26
D. de huysvrouwe sijnes Ooms, die door houwelick hem eene moeye geworden is.
margenoot27
D. (alsoo eenige uytleggen) men salse dooden. ofte: Godt sal hare byslapinge vervloecken, datter geene kinderen van en sullen geworden ofte over-blijven, soose van de Overicheyt niet gestraft en worden.
margenootp
Bov. 18.16.
margenoot28
Hebr. afsonderinge. D. eene sake, die behoort uyt het midden der menschen, van wegen hare onreynicheyt, wech gedaen, ende geweert te worden. Het Hebr. woort wort oock gebruyckt van de onreynicheyt eener vrouwe, die hare kranckheyt heeft, om dewelke sy van de gemeynschap der menschen moeste afgesondert zijn, bov. 15.19, 20, etc. Van dese wet moeste uytgenomen zijn de wet verhaelt, Deuter. 25.5.
margenoot29
Siet de aent. op het voorgaende vers.
margenootq
Bov. 18.26.
margenoot30
Siet bov. 18. op het vers 25.
margenootr
Bov. 18.3, 30.
margenoots
Exod. 3.8.
margenoot31
Siet van dese maniere van spreken Exod. 3.8.
margenoot32
T.w. op dat ghy mijn volck ende eygendom soudt wesen, om my hier te kennen ende te dienen, ende hier na in eeuwicheyt met my te leven. siet ond. vers 26. Exod. 19.5. Deuter. 7.6.
margenoott
Bov. 11.2. Deuter. 14.4.
margenoot33
Siet bov. 11. op het vers 43.
margenootv
Deuter. 18.10. 1.Sam. 28.7.
margenoot34
Siet bov. 19. op het vers 31. als oock in dit cap. het vers 6. alwaer verboden wort den waerseggeren raet te vragen. Maer hier wort straffe gestelt tegen de waerseggers, ende dergelijcke duyvelsche konstenaren selve.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken