Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxj. Capittel.

Wetten rakende de reynicheyt der Priesteren, in het treuren over de dooden, vers 1, etc. In hare houwelicken, 7. In harer dochteren kuyscheyt, met de straffe tegens de selve, sose hoereren, 9. Vande reynicheyt des Hoogen-Priesters, inde rouwe over de dooden, 10. In het houwelick, 13. Wet, rakende de gene die het Priesterdom niet en mochten bedienen, uyt oorsake van lichamelicke gebreken hier verhaelt, 16. hoewelse mochten van het heylige eten, 22. maer niet inden Tabernakel dienen, 23.

1

DAerna seyde de HEERE tot Mose: Spreeckt tot de Priesteren, de sonen Aarons, ende segt tot hen; Over Ga naar margenoot1 eenen dooden sal [een Priester] sich niet Ga naar margenoot2 verontreynigen onder sijne volcken.

2

Behalven over sijnen Ga naar margenoot3 bloet-vrient, die hem ten naesten bestaet: over sijne moeder, ende over sijnen vader, ende over sijnen soon, ende over sijne dochter, ende over sijnen broeder:

3

Ende over sijne suster, die maecht is, hem Ga naar margenoot4 naebestaende, die noch geenen man toebehoort en heeft: over die sal hy sich verontreynigen.

4

Hy en sal sich niet verontreynigen [over] eenen Ga naar margenoot5 Oversten onder sijne volcken, om sich te ontheyligen.

[Folio 57v]
[fol. 57v]

5

Sy en sullen op haer hooft geene Ga naar margenoot6 kaelheyt maken, ende en sullen den hoeck hares baerts niet afscheeren: nochte in haren vleesche en sullen sy geene sneden snijden.

6

Sy sullen haren Godt heylich zijn, ende Ga naar margenoot7 den naem hares Godts en sullense niet ontheyligen: want sy offeren de vyerofferen des HEEREN, Ga naar margenoot8 de spijse hares Godts; daerom sullen sy Ga naar margenoot9 heylich zijn.

7

Sy en sullen geene vrouwe nemen die eene hoere, ofte Ga naar margenoot10 ontheyligde is, nochte eene vrouwe nemen, die van haren man Ga naar margenoot11 verstooten is, want hy is heylich sijnen Godt.

8

Daerom sult ghy hem Ga naar margenoot12 heyligen, om dat hy de spijse uwes Godts offert: hy sal u heylich zijn, want ick ben heylich, ick ben de HEERE, die u Ga naar margenoot13 heyligt.

9

Als nu eeniges Priesters dochter Ga naar margenoot14 sal beginnen te hoereren, sy Ga naar margenoot15 ontheyligt haren vader; met vyer salse verbrandt worden.

10

Ende hy, die de Ga naar margenoot16 Hooge-priester onder sijne broederen is, Ga naar margenoot17 op wiens hooft de salf-olye gegoten is, ende wiens Ga naar margenoot18 hant men gevult heeft, om Ga naar margenoot19 die kleederen aen te trecken; en sal sijn hooft niet Ga naar margenoot20 ontblooten, nochte sijne kleederen niet scheuren.

11

Hy en sal oock by geene doode lichamen komen: [selfs] Ga naar margenoot21 over sijnen vader, ende over sijne moeder en sal hy sich niet verontreynigen.

12

Ende uyt het Heylichdom en sal hy Ga naar margenoot22 niet uytgaen, dat hy het Heylichdom sijnes Godts niet en Ga naar margenoot23 ontheylige: want de Ga naar margenoot24 kroone der salf-olye sijnes Godts is op hem; Ick ben de HEERE.

13

Hy sal oock eene vrouwe in haren maechdom nemen.

14

Eene weduwe, ofte Ga naar margenoot25 verstootene, ofte ontheyligde hoere, de sulcke en sal hy niet nemen: maer eene maecht uyt sijne volcken sal hy tot eene vrouwe nemen.

15

Ende hy en sal Ga naar margenoot26 sijn zaet onder sijne volcken niet Ga naar margenoot27 ontheyligen: want ick ben de HEERE, die hem Ga naar margenoot28 heyligt.

16

Wijder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

17

Spreeckt tot Aaron, seggende; Niemant uyt uwen Ga naar margenoot29 zade, Ga naar margenoot30 nae hare geslachten, in den welcken een gebreck sal zijn, sal naederen om Ga naar margenoot31 de spijse sijnes Godts te offeren.

18

Want geen man, inden welcken een gebreck sal zijn, en sal naederen: hy zy een blint man, ofte kreupel, ofte te Ga naar margenoot32 kort, ofte Ga naar margenoot33 te lanck in leden:

19

Ofte een man, inden welcken eene breucke des voets, ofte eene breucke der hant sal zijn:

20

Ofte bultachtich, ofte Ga naar margenoot34 dwerchachtich sal zijn, ofte Ga naar margenoot35 een vel op sijne ooge sal hebben, ofte drooge schurftheyt, ofte etterige schurftheyt, ofte die gebroken sal zijn aen sijn gemacht.

21

Geen man uyt den zade Aarons des Priesters, inden welcken een gebreck is, sal toetreden, om de vyerofferen des HEEREN te offeren: een gebreck is in hem, hy en sal niet toetreden, om de spijse sijnes Godts te offeren.

22

De spijse sijnes Godts van de Ga naar margenoot36 alderheylichste dingen; ende vande Ga naar margenoot37 Heylige dingen sal hy mogen eten:

23

Doch Ga naar margenoot38 tot den voorhanck en sal hy niet komen, ende tot den altaer niet toetreden, om dat een gebreck in hem is: op dat hy Ga naar margenoot39 mijne Heylichdommen niet en ontheylige; want ick ben de HEERE, die haer heylicht.

24

Ende Mose sprack [sulcks] tot Aaron, ende tot sijne sonen; ende tot alle de kinderen Israëls.

margenoot1
Hebr. ziele. Siet bov. 19. op het vers 28. ende ond. vers 11.
margenoot2
T.w. met het doode lichaem, aen te roeren, ofte ten grave te helpen, ende rouwe daer over te dragen, gelijck andere deden die geene Priesteren en waren.
margenoot3
Siet bov. cap. 18. op het vers 6. Sommige begrijpen onder dit woort alhier, niet alleen die in de tweede volgende verskens uytgedruckt worden: maer oock des Priesters Huysvrouwe.
margenoot4
D. die sijne natuerlicke suster is; ende niet uyt kracht van verdere maechschap, ofte houwelicx verbant, ofte andersins, alsoo genoemt wort.
margenoot5
Het Hebr. woort wort in desen sin oock genomen, Iesa. 16.8. andere nemen 't voor Huysvader, ofte echte man, in desen sin, dat een Priester over sijne Huysvrouwe (met welck woort sy hare oversettinge vervullen) niet en soude mogen rouwe dragen; hoe wel het schijnt dat dit niet ongeoorlooft en was, om dat de Priester Ezechiel sulcx te doen in den sin hadde, maer sulcx hem extraordinaerlick verboden wert, Ezech. 24.16, etc.
margenoot6
Hebr. de kaelheyt niet kael maken.
margenoot7
Siet bov. 18. op het vers 21.
margenoot8
Siet bov. 3. op het vers 11. alsoo ond. vers 8, 21, 22. ende cap. 22. vers 25.
margenoot9
Hebr. Heylicheyt. datis, nae heylicheyt staen, ende sy sullen ten aensien van haer ampt, voor heylich gehouden worden.
margenoot10
D. die geschoffeert, ofte geschent is, ofte die in 't openbaer, ofte in 't heymelick hoererije bedreven heeft. Alsoo ond. vers 14.
margenoot11
D. verlaten door scheydinge, hebbende tot desen eynde, ende bewijs hier van, eenen scheyd-brief van haren man ontfangen. Alsoo ond. vers 14. Num. 30.9. Ezech. 44.22.
margenoot12
D. voor heylich houden; gelijck de volgende woorden in dit vers uytwijsen.
margenoot13
D. die u van andere menschen afsondert tot sijn eygendom, door middel van het ampt der Priesteren, die ghy daerom voor heylich, ende in weerde sult houden. Vergel. bov. 20. de aenteeck. op vers 8.
margenoot14
And. haer te ontheyligen met hoereren.
margenoot15
D. sy maeckt dat haer vader veracht, ende voor onheylich gehouden, ende ten spotte gestelt wort. Siet gelijcke maniere van spreken, Psal. 89.40. Ies. 43.28.
margenoot16
Hebr. groote Priester. Alsoo 2.Reg. 12.10. ende 23.4.
margenoot17
Sommige, dese woorden vergelijckende met Exod. 40.13, 14, 15. bov. 8.12, 30. Psal. 133.2. oordeelen dat na de eerste inwyinge Aarons, ende sijner sonen, niemant meer der Priesteren is gesalft geweest, dan de Hooge-Priester alleen.
margenoot18
Siet bov. 7. op vers 37.
margenoot19
Siet van dese Exod. 28.4.
margenoot20
D. rouwe dragen over eenen dooden. Vergel. bov. 10.6.
margenoot21
Verstaet dit van den Overpriester alleen: want den anderen was dit geoorloft. Siet bov. vers 2.
margenoot22
T.w. om het lijck te volgen.
margenoot23
T.w. met daer in te gaen, na dat hy in sijnes overledenen vaders ofte moeders huys soude geweest zijn, ofte rouwe gedragen hebben.
margenoot24
Siet van dese Exod. 29.6. ende Levit. 8. op vers 9.
margenoot25
Siet bov. op het vers 7.
margenoot26
D. sijne kinderen. Alsoo Genes. 4.25. ende ond. vers 17. ende 21.
margenoot27
T.w. mits tegen de voorgemelte wetten eene huysvrouwe voor hem te nemen.
margenoot28
Dat is, af-sondert tot eenen heyligen dienst. Alsoo Exod. 28.3. ende 29.1. ende ond. vers 23.
margenoot29
D. sonen, ofte, nakomelingen, 't zy Hooge, ofte Onderpriesteren. Alsoo ond. vers 21.
margenoot30
D. in wat tijden, ofte eeuwen sy na u souden mogen leven.
margenoot31
Siet bov. 3. op 't vers 11.
margenoot32
Ofte: hebbende te weynich leden. And. kamuys. Dat is, die eene ingevallene neuse heeft, alsoo dat hy door deselve spreeckt.
margenoot33
And. die overschot van leden heeft.
margenoot34
And. dunne, mager, ranck, uyt-geteert.
margenoot35
And. die schemeringe in sijne ooge heeft.
margenoot36
Hebr. van de heylicheden der heylicheden. Verstaet de toon-brooden, de schult-offeren ende sond-offeren.
margenoot37
Ofte, heylicheden. Verstaet de Danck-offeren, de Eerstelingen, ende de Tienden.
margenoot38
D. het Priesterlick ampt en sal hy niet bedienen. Siet van dit voorhancksel bov. 4. op het vers 6.
margenoot39
Dat is, de plaetsen mijnes Heylichdoms. Verstaet door het Heylichdom, de Tente der t' samenkomste, als te sien is, bov. 16.33. dewelcke in 't getal van velen gestelt is, om datse hadde verscheydene deelen: het Voorhof, het Heylige, het Heylige der Heyligen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken