Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxij. Capittel.

Wetten aengaende de Reynicheyt der Priesteren, in het eten der geheyligde dingen. Onreyn zijnde mochtense daer van niet eten vers 1, etc. maer wel gereynigt zijnde, 6. Geen doodt aes, ende dat verscheurt was, mochtense eten, 8. Wie van het heylige met hen eten mochte, ende wie niet, 10. Wet over de gene die door dwalinge van het heylige gegeten hadden, 14. Wetten van vrywillige offeren, van hoedanige sy moesten zijn, 17. van wiens hant ontfangen, 25. hoe out, 26. Om te offeren niet met de moeder, 28. ende op den dach van het offeren gegeten te worden, 29. het welcke al besloten wort met eene vermaninge tot gehoorsaemheyt, 31.

1

DAerna sprack de HEERE tot Mose, seggende:

2

Spreeckt tot Aaron, ende tot sijne sonen, datse sich van de Ga naar margenoot1 heylige dingen der kinderen Israëls die sy my Ga naar margenoot2 heyligen, Ga naar margenoot3 afsonderen, op datse Ga naar margenoot4 den Naem mijner Heylicheyt niet en ontheyligen: Ick ben de HEERE.

3

Segt tot hen; Alle man onder uwe geslachten, die uyt uwen gantschen zade tot de heylige dingen, die de kinderen Israëls den HEERE heyligen, Ga naar margenoot5 naederen sal, als sijne Ga naar margenoot6 onreynicheyt op hem is, die selve Ga naar margenoot7 mensche sal van voor mijn aengesicht uytgeroeyt worden: ick ben de HEERE.

4

Niemant van den Ga naar margenoot8 zade Aarons die melaetsch is, ofte eenen vloet heeft, en sal van die heylige dingen eten, tot dat hy reyn is: mitsgaders die yet aenroert Ga naar margenoot9 dat onreyn is van een doot lichaem, Ga naar margenoota ofte yemant dien Ga naar margenoot10 het zaet der byligginge ontgaet.

5

Ofte so wie aengeroert sal hebben eenich kruypende gedierte, daer van hy onreyn is, ofte eenen mensche, daer van hy onreyn is, Ga naar margenoot11 nae alle sijne onreynicheyt:

6

De mensche, de welcke dat aengeroert sal hebben, die sal onreyn zijn tot aen den avont: ende hy en sal van die heylige dingen niet eten, maer sal sijn vleesch met water baden.

7

Als de Sonne sal ondergegaen zijn, dan sal hy reyn zijn: ende daerna sal hy van die heylige dingen eten; want dat is sijne Ga naar margenoot12 spijse.

8

Ga naar margenootb Het doode aes, ende het verscheurde en sal hy niet eten, om daer mede onreyn te worden: Ick ben de HEERE.

9

Sy sullen dan Ga naar margenoot13 mijn bevel onderhouden, op datse geene sonde Ga naar margenoot14 daer over en Ga naar margenoot15 dragen, ende Ga naar margenoot16 daer in sterven, als sy Ga naar margenoot17 die ontheyligt souden hebben: Ick ben de HEERE, die Ga naar margenoot18 haer heyligt.

10

Oock en sal geen Ga naar margenoot19 vreemde het heylige eten: een Ga naar margenoot20 bywoonder des Priesters,

[Folio 58r]
[fol. 58r]

ende een dachlooner en sullen het heylige niet eten.

11

Wanneer dan noch de Priester eene ziele Ga naar margenoot21 met sijn gelt sal gekocht hebben, die sal daer van eten: ende de ingeboren van sijn huys, die sullen van sijne spijse eten.

12

Maer als des Priesters dochter eenen Ga naar margenoot22 vreemden man sal toebehooren; sy en sal van het hef-offer der heylige dingen niet eten.

13

Doch als des Priesters dochter eene weduwe, ofte Ga naar margenoot23 verstootene sal zijn, ende geen Ga naar margenoot24 zaet hebben, ende tot haers vaders huys, Ga naar margenootc als in hare jonckheyt, sal wedergekeert zijn, so salse vande spijse haers vaders eten: maer geen vreemde en sal daer van eten.

14

Ende wanneer yemant het heylige door dwalinge sal gegeten hebben; so sal hy des selven vijfde deel daer boven toe doen, ende sal 't den Priester Ga naar margenoot25 met het heylige wedergeven:

15

So en sullen sy niet ontheyligen de heylige dingen der kinderen Israëls; die sy den HEERE sullen geheven hebben;

16

Ende hen doen dragen de Ga naar margenoot26 ongerechticheyt der schult, als sy hare heylige dingen souden eten: want ick ben de HEERE, die haer heylicht:

17

Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

18

Spreeckt tot Aaron, ende tot sijne sonen, ende tot alle de kinderen Israëls, ende segt tot hen; Ga naar margenoot27 So wie uyt den huyse Israëls, ende uyt de Ga naar margenoot28 vreemdelingen in Israël is, die sijne offerhande sal offeren nae alle hare Ga naar margenoot29 geloften, ende nae alle hare vrywillige offeren, die sy den HEERE ten brand-offer sullen offeren:

19

Het sal Ga naar margenoot30 nae u welgevallen zijn; een volkomen manneken, van de runderen, van de lammeren, ofte vande geyten.

20

Ghy en sult niet offeren yet, daer in een gebreck is: want het Ga naar margenoot31 niet aengenaem en soude zijn voor u.

21

Ga naar margenootd Ende als yemant een danck-offer den HEERE sal offeren, uytsonderende van de runderen, ofte van de schapen eene gelofte, ofte vrywillich offer; 't sal volkomen zijn, op dattet aengenaem zy, geen gebreck en sal daer in zijn.

22

Het blinde, ofte gebrokene, ofte verlemde; ofte wratte, ofte Ga naar margenoot32 drooge schurftheyt, ofte etterige schurftheyt hebbende; dese en sult ghy den HEERE niet offeren: ende daer van en sult ghy den HEERE geen vyeroffer op den altaer geven.

23

Doch eenen os, ofte kleyn Ga naar margenoot33 vee, te lanck, ofte te verkrompen in leden; die sult ghy tot een vrywillich offer Ga naar margenoot34 bereyden, doch tot eene gelofte en soude het niet aengenaem zijn.

24

Het gedruckte, ofte gestootene, ofte gescheurde, ofte gesnedene en sult ghy den HEERE niet offeren: dat en sult ghy in uwen lande niet doen.

25

Ghy en sult oock uyt de hant Ga naar margenoot35 des vreemden, van alle dese dingen uwen Gode geene spijse offeren: want hare verdorventheyt in haer is, in die selve is gebreck, sy en souden niet aengename zijn voor u.

26

Wijder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

27

Wanneer een os, ofte lam, ofte geyte sal geboren zijn, so sal die seven dagen onder sijne moeder zijn: daerna vanden achtsten dach, ende daer over, sal hy aengenaem zijn, tot offerhande des vyer-offers den HEERE.

28

Ghy en sult oock eenen os, ofte kleyn vee, hem, ende sijn jonck op eenen dach niet slachten.

29

Ende als ghy een lof-offer den HEERE sult slachten; nae uwen wille sult ghy het slachten.

30

Ga naar margenoote Het sal op den selven dach gegeten worden, ghy en sult daer van niet overlaten tot op den morgen: Ick ben de HEERE.

31

Daerom sult ghy mijne geboden houden, ende de selve doen: Ick ben de HEERE.

32

Ende ghy en sult mijnen heyligen Naem Ga naar margenoot36 niet ontheyligen, op dat ick in 't midden der kinderen Israëls Ga naar margenoot37 geheylicht worde: Ick ben de HEERE, die u heylige;

33

Die u uyt Egyptenlant uytgevoert hebbe, op dat ick Ga naar margenoot38 u tot een Godt zy: Ick ben de HEERE.

margenoot1
D. die Gode vanden kinderen Israëls geoffert wierden. siet bov. 5. op vers 15.
margenoot2
Dat wort geseyt, Gode geheyligt te zijn, het welcke hem ter eere van het gemeene gebruyck af-gesondert, ende tot een heylich eynde bescheyden wort. Alsoo in 't volgende vers Item, Exod. 13.2. Num. 3.13. Deut. 15.19. And. om dat sy my [die] heyligen.
margenoot3
T.w. datse van die niet eten, wanneerse yeuwers mede verontreynigt, ofte andersins onbequaem zijn.
margenoot4
Siet bov. cap. 18. op vers 21.
margenoot5
T.w. om van de selve te eten.
margenoot6
Van de welcke hier te voore in 't 11. cap. ende oock hier vers 4. etc. gesproken wort.
margenoot7
Hebr. ziele. Alsoo ond. vers 6. etc. Siet Gen. 12. op het vers 5.
margenoot8
D. geslachte, ofte nakomelingen. Siet Genes. 9. op het vers 9.
margenoot9
Hebr. den onreynen eener ziele. Dat is, van een doot lichaem. Siet bov. 19. op het vers 28.
margenoota
Bov. 15.2.
margenoot10
Hebr. de bylegginge des zaets.
margenoot11
D. met wat onreynicheyt hy soude mogen besmet wesen.
margenoot12
Ofte, broot. siet bov. 3. op vers 11.
margenootb
Exod. 22.31. Bov. 17.15. Ezech. 44.31.
margenoot13
Hebr. mijn bewaringe bewaren, oft, onderhoudinge onderhouden.
margenoot14
Om de heylige dingen, van dewelcke vers 7. gesproken is. Siet bov. 21. op het vers 22. alsoo in 't volgende.
margenoot15
Siet bov. 5. op het vers 1.
margenoot16
T.w. in de sonde, ofte straffe harer sonde, gelijck Nadab ende Abihu wedervaren was, bov. 10.1, 2. And. om die. T.w. Heylige dingen, van de welcke gesproken is, bov. vers 7.
margenoot17
D. die heylige dingen.
margenoot18
Namelick, de Priesteren. Siet bov. 21. op vers 8.
margenoot19
D. die niet en is van het Priesterlick geslachte; hoedanige waren de andere Leviten ende Israëliten. Siet ond. vers 12. ende Matth. 12.4.
margenoot20
Verstaet eenen die van buyten ingekomen zijnde, voor eenen tijt sijne wooninge, ende herberch-plaetse heeft by den Priester. Eenige verstaen desen bywoonder van de Dienstknechten; daer van wy lesen, Exod. 21. versen 2, 3, etc.
margenoot21
Hebr. met de koopinge sijns gelts. dat is, met het gelt daer mede hy koopt.
margenoot22
D. die niet en was van het priesterlick geslachte, als bov. vers 10.
margenoot23
Siet bov. 21. op het vers 7.
margenoot24
D. kinderen. Alsoo is dit woort genomen, Genes. 4.25. ende 15.3. Levit. 20.2, etc.
margenootc
Bov. 10.14.
margenoot25
And. sal den Priester het heylige wedergeven. Verstaet, dat het heylige gelijck, ofte, soo veel weerdich was; dewijle het gegetene niet weder en konde gegeven worden. siet bov. 5.16.
margenoot26
D. de straffe der schult, ofte misdaet. Als bov. vers 9. ende cap. 5. vers 1.
margenoot27
Hebr. man man.
margenoot28
Verstaet de sulcke, die de religie der Israëliten aengenomen hadden, ende beleden.
margenoot29
Siet van dese bov. 7. op het vers 16.
margenoot30
Siet bov. 1. op het vers 3.
margenoot31
Heb. niet nae aengenaemheyt, ofte welgevallen. alsoo in 't volgende vers Verstaet, niet aengenaem den Heere. Verg. hier mede bov. 1. de aent. op 't vers 4.
margenootd
Deuter. 15.2. ende 17.1.
margenoot32
Siet bov. 21. op vers 20.
margenoot33
D. schapen, ende geyten.
margenoot34
D. mogen offeren.
margenoot35
Hebr. soon des vreemden, ofte, uyt-landers. Hier mede wort van Godt bevolen, dat de offerhanden, die van de vreemden souden geoffert werden, (siet Ezr. 6.8, 9, 10) moesten sonder gebreck zijn, soo wel als de offerhanden van de kinderen van Israël.
margenoote
Bov. 2.15.
margenoot36
D. niet maken gelastert te worden, mits yet te doen tegen mijne geboden.
margenoot37
D. gehouden ende verklaert worde voor dien Godt, die de overtrederen straft, ende de vroome beloont. Siet bov. 10. op vers 3.
margenoot38
Siet Gen. 17. op vers 7.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken