Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxiij. Capittel.

Wetten vande Vierdagen, ende Hoochtijden, vers 1, etc. vanden Sabbath, 3. van het Paesschen-feest, 4, 5. met de ceremonien daer in te onderhouden, 9. Van het Pinxter-feest, 15. Van het feest der Trompetten, 24. Van het feest der versoeninge, 27. Van het feest der Loof-hutten, 33.

1

DAerna sprack de HEERE tot Mose, seggende:

2

Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende segt tot hen; De gesette Hooch-tijden des HEEREN, dewelcke Ga naar margenoot1 ghy-lieden uytroepen sult, sullen Ga naar margenoot2 heylige t' samenroepingen zijn: dese zijn mijne gesette hooch-tijden.

3

Ga naar margenoota Ses dagen salmen Ga naar margenoot3 het werck doen, maer op den sevenden dach is de Sabbath der ruste, eene heylige t' samen-roepinge, geen werck en sult ghy doen: het is des HEEREN Sabbath, in alle uwe wooningen.

4

Dese zijn de gesette Hooch-tijden des HEEREN, de heylige t' samen-roepingen: dewelcke ghy uytroepen sult op haren gesetten tijt.

5

Ga naar margenootb In de Eerste Ga naar margenoot4 maent, op den veertienden der maent, Ga naar margenoot5 tusschen twee avonden is des HEEREN Ga naar margenoot6 Paeschen.

6

Ende op den vijftienden dach der selver maent is het feest van de ongesuerde [brooden] des HEEREN: seven dagen sult ghy ongesuerde [brooden] eten.

7

Op den Ga naar margenoot7 eersten dach sult ghy eene heylige t' samen-roepinge hebben: geen Ga naar margenoot8 dienstwerck en sult ghy doen:

8

Maer ghy sult seven dagen Ga naar margenoot9 vyeroffer den HEERE offeren: op den sevenden dach sal eene heylige t' samen-roepinge wesen, geen dienstwerck en sult ghy doen.

9

Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:

10

Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende segt tot hen: Als ghy in het lant sult gekomen zijn, het welcke ick u geven sal, ende ghy sijnen oogst sult in-oogsten, dan sult ghy een Ga naar margenoot10 garve vande eerstelingen uwes oogsts tot den Priesters brengen.

11

Ende hy sal die garve voor het aen-

[Folio 58v]
[fol. 58v]

gesicht des HEEREN bewegen, Ga naar margenoot11 op dattet voor u aengenaem zy: Ga naar margenoot12 des anderen daechs na den Sabbath sal de Priester die bewegen.

12

Ghy sult oock op den dach als ghy die garve bewegen sult, bereyden een volkomen Lam, dat Ga naar margenoot13 een-jarich is, ten brand-offer den HEERE;

13

Ende sijn spijs-offer twee tienden meel-bloeme met olie gemengt ten vyeroffer, den HEERE ten Ga naar margenoot14 lieflicken reucke: ende sijn Ga naar margenoot15 dranck-offer van wijn, het vierde deel van een Ga naar margenoot16 Hin.

14

Ende ghy en sult Ga naar margenoot17 geen broot, nochte geroost koorn, nochte groene aren eten, tot op dien selven dach, dat ghy de offerhande uwes Godts sult gebracht hebben: het is eene eeuwige insettinge voor uwe geslachten, in alle uwe wooningen.

15

Ga naar margenootc Daerna sult ghy u tellen van 's anderen daechs na den Sabbath, vanden dach dat ghy de garve des Ga naar margenoot18 beweechoffers sult gebracht hebben: het sullen seven volkomene Ga naar margenoot19 Sabbathen zijn.

16

Tot 's anderen daechs na den sevenden Sabbath sult ghy vijftich dagen tellen: dan sult ghy een Ga naar margenoot20 nieuw spijs-offer den HEERE offeren.

17

Ghylieden sult uyt uwe wooningen twee beweech-brooden brengen, sy sullen van twee Ga naar margenoot21 tienden meel-bloeme zijn, Ga naar margenoot22 gedeessemt sullense gebacken worden: het zijn de Ga naar margenoot23 eerstelingen den HEERE.

18

Ghy sult oock met het broot seven volkomene Ga naar margenoot24 een-jarige lammeren, ende eenen varre, Ga naar margenoot25 het jonck eenes runts, ende twee rammen offeren: sy sullen den HEERE een brand-offer zijn, met haer spijs-offer, ende hare dranck-offeren, een vyeroffer, [ten] lieflicken reucke den HEERE.

19

Oock sult ghy eenen geytenbock ten sond-offer, ende twee een-jarige lammeren ten danck-offer bereyden.

20

Dan sal de Priester de selve Ga naar margenoot26 met het broot der eerstelingen [ten] beweech-offer, voor het aengesicht des HEEREN, met de twee lammeren bewegen: sy sullen den HEERE een heylich dinck zijn, voor den Priester.

21

Ende Ga naar margenoot27 ghy sult op dien selven dach uytroepen, [dat] ghy eene heylige t' samenroepinge sult hebben; geen dienstwerck en sult ghy doen: het is eene eeuwige insettinge in alle uwe wooningen voor uwe geslachten.

22

Ga naar margenootd Als ghy nu den oogst uwes lants sult in-oogsten, ghy en sult in u in-oogsten den Ga naar margenoot28 hoeck des velts niet gantschelick Ga naar margenoot29 afmaeyen, ende Ga naar margenoot30 de opsamelinge uwes oogsts niet opsamelen: voor den armen ende voor den vreemdelinck sult ghyse laten: Ick ben de HEERE uwe Godt.

23

Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:

24

Spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende; Ga naar margenoote Inde Ga naar margenoot31 sevende maent, op den eersten der maent, sult ghy eene ruste hebben, eene Ga naar margenoot32 gedachtenisse des geklancks, eene heylige t' samen-roepinge.

25

Geen dienstwerck en sult ghy doen: maer ghy sult den HEERE vyer-offer offeren.

26

Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

27

Ga naar margenoot33 Ga naar margenootf Doch op den tienden deser sevender maent sal de Ga naar margenoot34 Versoendach zijn, eene heylige t' samen-roepinge sult ghy hebben, dan sult ghy Ga naar margenoot35 uwe zielen verootmoedigen; ende sult den HEERE een vyer-offer offeren.

28

Ende op dien selven dach en sult ghy geen werck doen: want het is de Versoendach, om over u versoeninge te doen voor het aengesicht des HEEREN uwes Godts.

29

Want Ga naar margenoot36 alle ziele, dewelcke op dien selven dach niet en sal verootmoedigt zijn geweest, die sal Ga naar margenoot37 uytgeroeyt worden uyt hare volcken.

30

Oock alle ziele, die eenich werck op dien selven dach gedaen sal hebben; die selve ziele sal ick uyt het midden hares volcks verderven.

31

Ghy en sult geen werck doen: 't is eene eeuwige insettinge voor uwe geslachten, in alle uwe wooningen.

32

Het sal u een Sabbath der ruste zijn, dan sult ghy uwe zielen verootmoedigen: op den negenden der maent Ga naar margenoot38 in den avont, Ga naar margenoot39 vanden avont tot den avont sult ghy uwen Sabbath rusten.

33

Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:

34

Spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende; Ga naar margenootg Op den vijftienden dach deser sevender maent, sal het feest der Ga naar margenoot40 Loof-hutten seven dagen den HEERE zijn.

35

Op den eersten dach sal eene heylige t'samenroepinge zijn: geen dienst-werck en sult ghy doen.

36

Seven dagen sult ghy den HEERE vyer-offer offeren: Ga naar margenooth op den achtsten dach sult ghy eene heylige t' samen-roepinge hebben, ende sult den HEERE vyeroffer offeren, het is een Ga naar margenoot41 Verbots-dach, ghy en sult geen dienst-werck doen.

37

Dit zijn de gesette Hoochtijden des HEEREN, dewelcke ghy sult uytroepen, [tot] heylige t' samen-roepingen: om den HEERE Vyer-offer, Brand-offer, ende Spijs-offer, Slacht-offer, ende Dranck-offeren, elck dagelicx op sijnen dach te offeren.

38

Behalven de Sabbathen des HEEREN, ende behalven uwe gaven, ende behalven alle uwe geloften, ende behalven alle uwe vrywillige offeren, dewelcke ghy den HEERE geven sult.

39

Doch op den vijftienden dach der sevender maent, als ghy het inkomen des lants sult ingegadert hebben, sult ghy des HEEREN feest seven dagen vieren: op den eersten dach salder ruste zijn, ende op den achtsten dach salder ruste zijn.

40

Ende op den eersten dach sult ghy u nemen Ga naar margenoot42 tacken van Ga naar margenoot43 schoon geboomte, Ga naar margenoot44 palmtacken, ende meyen van dichte boomen, met Ga naar margenoot45 beeckwilgen: ende sult voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts seven dagen vrolick zijn.

41

Ende ghy sult dat feest den HEERE seven dagen inden jare vyeren: het is eene eeuwige insettinge voor uwe geslachten; inde sevende maent sult ghy dat vyeren.

42

Seven dagen sult ghy inde loof-hutten woonen: alle inboorlingen in Israël sullen in loof-hutten woonen:

43

Op dat uwe geslachten weten, dat ick de kinderen Israëls in Ga naar margenoot46 loof-hutten

[Folio 59r]
[fol. 59r]

hebbe doen woonen, als ick haer uyt Egyptenlant uytgevoert hebbe: Ick ben de HEERE uwe Godt.

44

Alsoo heeft Mose, de gesette Hoochtijden des HEEREN tot de kinderen Israëls uytgesproken.

margenoot1
Namelick, door de Priesteren. Siet Num. 10.8, 9, etc.
margenoot2
Hebr. t' samen-roepingen der heylicheyt. Soo worden de kerckelicke byeencomsten genoemt, om datse door eenich middel van stemme, ofte ander geluyt, tot de plaetse der versamelinge by een geroepen waren, om den heyligen Godes-dienst te plegen. Alsoo in 't volgende.
margenoota
Exod. 20.9. ende 23.12. Deuter. 5.13. Luc. 13.14.
margenoot3
Verstaet het dagelicksche ende dienstelicke werck, dienende tot de versorginge deses tijdelicken levens.
margenootb
Exod. 12.8. ende 23.14. Num. 28.16. Deuter. 16.1.
margenoot4
Genaemt Nisan ende Abib, beginnende met de gelijckheyt der dagen ende der nachten in de Lente, ende meest over een komende met onse Meerte. Siet Exo. 13. op het vers 4. ende Num. 9. op vers 1.
margenoot5
Siet van dese maniere van spreken Exod. 12. op vers 6.
margenoot6
Hebr. Pesach. Dat is, overschrit, ofte voor-by-ganck. Alsoo wort het Feest genoemt door eene sacramentale maniere van spreken, daer het maer een gedenckteecken vanden voorby-ganck des Engels en was. Verg. hier mede Exo. 12. vers 11. ende Gen. 17.10. met de aent. daer op.
margenoot7
D. op desen dach, ende op den sevenden, gelijck volgt vers 8. salmen hem in Godes-dienstige wercken oeffenen, ende hem onthouden van den dagelickschen arbeyt.
margenoot8
Dat u van den Godes-dienst, dien ghy schuldich zijt te plegen, soude mogen aftrecken, ende u vermoeyen.
margenoot9
Siet bov. 1. op 't vers 9.
margenoot10
Het Hebr. woort beteeckent het tiendedeel van een Epha, Exod. 16.36. Hierom schijnt een schoof oock soo genoemt te zijn, om datmen een tiende deel van een Epha uyt eenen schoof konde dorschen.
margenoot11
Hebr. tot uwe aengenaemheyt, ofte, welgevallicheyt.
margenoot12
D. op den sestienden dach der maent, den tweeden na den Paeschdach, ende den tweeden der ongesuerde brooden.
margenoot13
Hebr. een soon sijns jaers. D. dat een jaer out is. Alsoo Num. 7.17, 21, 33, etc.
margenoot14
Siet Genes. 8. op vers 21.
margenoot15
Verstaet de offerhanden, in dewelcke vochtige dingen, als wijn, ende olie geoffert werden. Alsoo ond. vers 18. ende 37. Siet Genes. 35. op vers 14. ende verg. Exo. 29.40.
margenoot16
Siet van dese mate bov. 19. op vers 36.
margenoot17
De sin is, datse gantsch niet van de nieuwe vruchten smaken, nochte nutten en mochten, dan als sy de eerstelingen daer van Gode souden geoffert hebben: het welcke geschieden moeste op den dach te vooren gemelt, vers 11.
margenootc
Deuter. 16.9.
margenoot18
Siet van het beweech-offer bov. 7. op vers 30.
margenoot19
Ofte, weken.
margenoot20
Verg. Num. 28.26. ende verstaet dit van het offer, dat van nieuw koorn, ofte vruchten moeste komen, ende te onderscheyden is van de vrywillige spijs-offeren; van welcke te sien is bov. 2.12.
margenoot21
T.w. van een Epha, ende siet van dese mate breeder Exod. 16. op vers 36. ende bov. 5. op vers 11.
margenoot22
Dit was geoorloft in dese offerhanden der eerster vruchten, maer niet inde vrywillige spijs-offeren, bov. 2.11.
margenoot23
Verg. bov. 2.12.
margenoot24
Hebr. sonen eens jaers. Alsoo in 't volgende vers.
margenoot25
Hebr. de soon eens runts. D. een jonck runt.
margenoot26
Ofte, na het broot der eerstelingen, na het welcke hy beyde de Lammeren bewegen sal.
margenoot27
T.w. ghy Priesteren.
margenootd
Bov. 19.9. Deut. 24.19.
margenoot28
D. de aren, die aen de hoecken des lants, ofte de kanten des ackers wat bezyden afstaen, ende plegen in 't af-snijden vergeten, ofte nagelaten te worden.
margenoot29
Hebr. voleynden. D. niet gantsch af-snijden, ende op-samelen.
margenoot30
D. dat overblijft, om daer na opgesamelt te worden.
margenoote
Num. 29.1.
margenoot31
Genaemt Ethanim, 1.Reg. 8.2. ende beginnende in onsen September, als de sonne in Libra gaet, ende dach ende nacht gelijck maeckt.
margenoot32
Ofte: een gedenckfeest des geklancx. ofte, als eenige, een geklanck ter gedachtenisse, het welcke geschiedde door de Priesters, met het blasen van een trompette, 1. Om het volck te waerschouwen, dat nu het politijcke jaer inginck, nae het welcke men alle burgerlicke contracten, ende handelingen moeste bereyden, ende rekenen.
2. Om 't volck te vermanen, dat sy Godt souden dancken voor de weldaden, die sy 't geheele jaer genooten hadden.
3. Dat sy met erkentenisse ende leedtwesen harer sonden hen souden bereyden tegen den dach der Versoeninge; welcke was de tiende dach derselver maent. Siet ond. vers 27.
margenoot33
Ofte, immers.
margenootf
Bov. 16.29, 31. Num. 29.7.
margenoot34
Verstaet een feest by den Israëliten, in het welcke sy hen versoenden met den Heere over hare sonden, hen vernederende door vasten, ende bidden.
margenoot35
Siet bov. 16. op vers 29.
margenoot36
D. alle mensche. Verstaet niet alleene de Israëliten, maer oock de Israëlijt-genooten, die hen uyt andere natien tot de Israëlitische gemeynte souden begeven hebben. alsoo in't volgende vers.
margenoot37
Siet Genes. 17. op vers 14.
margenoot38
Namelick, als de negende dach was voorby gegaen, ende den avont gekomen, welcke 't begin des tienden daechs was: gelijck inde scheppinge den avont voor den morgen ginck. Ende dese maniere van den dach te rekenen, hebben de Ioden gevolgt. Verg. Genes. 1.5.
margenoot39
D. vanden nederganck der Sonne, tot den volgenden nederganck der Sonne.
margenootg
Exod. 23.16. Num. 29.12. Deuter. 16.15.
margenoot40
Welcke gemaeckt waren niet van berderen, vellen, wollen, ofte linnen-tuych: maer van tacken van groene boomen, gelijck hier nae vers 40. verklaert wort. Hier van is te sien een exempel Neh. 8.16.
margenooth
Iohan. 7.37.
margenoot41
Hebr. verbodt, ofte, op houdinge: Om dat op dien dach verboden was eenich dienstwerck te doen, ende de gemeente op-gehouden wert, om by een te blijven tot verrichtinge des publijcken Godts-diensts. Siet oock Num. 29.35. Deut. 16.8. 2.Reg. 10.20. Nehem. 8.18. Ioel. 1.14. Amos 5.21. And. solemnele vergaderinge, vierdach, ofte, byeenkomste. And. sluytdach. Dat is, den laetsten ende voornaemsten dach, waer mede het feest besloten wiert. Siet Deuter. 16.8. Ioh. 7.37.
margenoot42
Hoewel het Hebreeusch woort gemeenlick vruchten beteeckent, so wort het evenwel oock 2.Reg. 19.30. genomen voor al 't gene dat uyt de wortel, ofte stammen schiet, ende wast. Ende dat hier de tacken verstaen worden, is genoech af te nemen uyt 't gene dat hier aenvolgt, ende uyt Nehe. 8.16. alwaer noch meer specien van tacken genoemt worden. Ende uyt dese maeckten sy hare Loofhutten.
margenoot43
Als, Olijfboomen, Myrtenboomen, Palmboomen. Siet Nehem. 8.16.
margenoot44
Hebr. handen van palmen.
margenoot45
Met welcke men die voorgemelde tacken aen malkanderen bondt, soo sommige meynen.
margenoot46
T.w. de veertich jaren die sy in de woestijne wandelden: dat is, Ick hebse wonderbaerlick onderhouden, sonder huysen te hebben ter wooninge, ende sonder vruchten der aerde ter voedinge.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken