Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

Gebodt van twee silvere Trompetten te maken, met aenwijsinge waer toe, wanneer, hoe, van wien, met wat goede uytkomste sy gebruyckt souden worden, vers 1, 2, etc. Verhael van het optrecken der Israëliten, uyt de woestijne Sinai, nae de woestijne Paran, 11. In wat order datse gereyst zijn, 14. Het versoeck Mose aen Hobab sijnen schoon-vader, dat hy met hem trecken wilde, 29. Voortganck der reyse, 33. Het gebedt van Mose gebruyckt, als de Arke verdragen, ende neder-geset wert, 35.

1

VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

2

Maeckt u Ga naar margenoot1 twee silvere trompetten; van Ga naar margenoot2 dicht-werck sult ghyse maken: ende sy sullen u zijn Ga naar margenoot3 tot de t'samenroepinge der vergaderinge, ende tot den optocht der legeren.

3

Als Ga naar margenoot4 sy Ga naar margenoot5 met de selve Ga naar margenoot6 blasen sullen, dan sal de geheele vergaderinge tot u vergadert worden, aen de deure van de Tente der t'samenkomste.

[Folio 68r]
[fol. 68r]

4

Maer alsse met de eene sullen blasen, dan sullen tot u vergadert worden de Overste, de hoofden der duysenden Israëls.

5

Als ghy met Ga naar margenoot7 een gebroken geklanck Ga naar margenoot8 blasen sult, dan sullen de legers die tegen 't oosten gelegert zijn, optrecken.

6

Maer als ghy ten tweeden male met een gebroken geklanck blasen sult, sullen de legers die tegen 't suyden legeren, optrecken: met een gebroken geklanck sullen sy blasen tot hare optochten.

7

Maer in 't versamelen van de Gemeynte, sult ghy blasen, doch geen gebroken geklanck maken.

8

Ende de sonen Aarons, de Priesters, sullen met die trompetten blasen: ende sy sullen u lieden zijn tot Ga naar margenoot9 eene eeuwige insettinge by uwe geslachten.

9

Ende wanneer ghylieden in u lant ten strijde sult trecken tegen den vyant, die u benauwt, sult ghy oock met die trompetten een gebroken geklanck maken: Ga naar margenoot10 so sal uwer gedacht worden voor het aengesicht des HEEREN uwes Godts, ende ghy sult van uwe vyanden verlost worden:

10

Desgelijcks ten dage uwer Ga naar margenoot11 vrolickheyt, ende in uwe Ga naar margenoot12 gesette hooch-tijden, ende in de Ga naar margenoot13 beginselen uwer maenden, sult ghy oock met de trompetten blasen over uwe brand-offeren, ende over uwe danck-offeren: ende sy sullen u Ga naar margenoot14 ter gedachtenisse zijn voor het aengesichte uwes Godts; ick ben de HEERE uwe Godt.

11

Ende het geschiedde in het tweede jaer, in de Ga naar margenoot15 tweede maent, op den twintichsten vande maent; dat de Ga naar margenoot16 wolcke verheven wert, van boven den Tabernakel Ga naar margenoot17 der getuygenisse.

12

Ende de kinderen Israëls togen op Ga naar margenoot18 nae hare tochten uyt de woestijne Sinai: ende de wolcke Ga naar margenoot20 bleef in de woestijne Ga naar margenoot21 Paran.

13

Also togen sy voor eerst op, nae de Ga naar margenoot22 mont des HEEREN, door de Ga naar margenoot23 hant Mose.

14

Want Ga naar margenoot24 voor eerst tooch op de baniere van het leger der kinderen Iuda, Ga naar margenootc nae hare heyren: Ga naar margenootd ende over sijn heyr was Nahesson de sone Amminadabs.

15

Ende over het heyr vanden stam der kinderen Issaschars, was Nethaneël de sone Zuars.

16

Ende over het heyr van den stam der kinderen Zebulons, was Eliab de sone Helons.

17

Doe wert de Tabernakel afgenomen, ende de sonen Gersons, ende de sonen van Merari Ga naar margenoot25 togen op, dragende den Tabernakel.

18

Daerna tooch op de baniere van het leger Rubens, nae hare heyren: ende over sijn heyr was Elizur de sone Sedeurs.

19

Ende over het heyr van den stam der kinderen Simeons, was Selumiël de sone van Zuri Saddai.

20

Ende over het heyr van den stam der kinderen Gads, was Eljasaph de sone Dehuëls.

21

Doe togen op de Kohathiten, dragende Ga naar margenoote het heylichdom: ende [de Ga naar margenoot26 andere] richteden den Tabernakel op, tegen dat Ga naar margenoot27 dese quamen.

22

Darnae tooch op de baniere des legers der kinderen Ephraims, nae hare heyren: ende over sijn heyr was Elisama de sone Ammiuds.

23

Ende over het heyr van den stam der kinderen Manasses, was Gamaliël, de sone Pedazurs.

24

Ende over het heyr van den stam der kinderen Benjamins; was Abidan de sone van Gideoni.

25

Doe tooch op de baniere des legers der kinderen Dan, Ga naar margenoot28 t'samen sluytende alle de legeren, nae hare heyren: ende over sijn heyr was Ahiëzer de sone van AmmiSaddai.

26

Ende over het heyr vanden stam der kinderen Asers; was Pagiël, de sone Ocrans.

27

Ende over het heyr vanden stam der kinderen Naphthali, was Ahira, de sone Enans.

28

Ga naar margenoot29 Dit waren de tochten der kinderen Israëls, nae hare heyren, als sy reysden.

29

Mose nu Ga naar margenoot30 seyde tot Ga naar margenoot31 Hobab den sone Ga naar margenoot32 Reguëls, des Midianiters, den schoon-vader van Mose: Wy reysen nae die plaetse, vande welcke de HEERE geseyt heeft, Ick sal u die geven: gaet met ons, ende wy sullen u wel doen; want de HEERE heeft over Israël Ga naar margenoot33 het goede gesproken.

30

Doch hy seyde tot hem: Ga naar margenoot34 Ick en sal niet gaen; maer ick sal nae mijn lant, ende nae mijne maechschap gaen.

31

Ende hy seyde; En verlaet ons doch niet: want dewijle ghy weet dat wy ons legeren inde woestijne, so sult ghy ons tot Ga naar margenoot35 oogen zijn.

32

Ende het sal geschieden, als ghy met ons sult gaen; ende het selve goet geschieden sal, daermede de HEERE by ons weldoen sal, dat wy u oock wel doen sullen.

33

So togen sy drie dach-reysen van den Ga naar margenoot36 berch des HEEREN: ende de Arke des Ga naar margenoot37 verbonts des HEEREN Ga naar margenoot38 reysde voor haer aengesichte drie dach-reysen, om voor hen eene rust-plaetse uyt te speuren.

34

Ende de wolcke des HEEREN was des daechs over hen, als sy uyt het leger verreysden.

35

Het geschiedde nu in 't optrecken van de Arke, dat Mose seyde: Ga naar margenootb[f] Staet op HEERE, ende Ga naar margenoot39 laet uwe vyanden verstroyt werden, ende uwe haters van u aengesichte vlieden.

36

Ende als sy rustede, seyde hy: Ga naar margenoot40 Comt weder HEERE [tot] de Ga naar margenoot41 tien duysenden der duysenden Israëls.

margenoot1
Welcker gebruyck was driederley, 1. om de vergaderinge t'samen te roepen, vers 2. te weten, de kerckelicke, versen 3, 7, 10. ende de burgerlicke, vers 4.
2. om het leger te doen verreysen, versen 2, 5, 6.
3. om de krijchsmannen te doen wapenen, ende op te maken ten strijde tegen de vyanden, vers 9.
margenoot2
Ofte, geslagen werck. Siet bov. 8. op vers 4. al waer gesproken wort van den Candelaer die van dichten goude gemaeckt was.
margenoot3
D. om de vergaderinge t' samen te roepen, ende de legeren te doen optrecken.
margenoot4
T.w. de Priesteren, dien dat te doen toe quam. Siet ond. vers 8.
margenoot5
D. met beyde, gelijck blijckt uyt de vergelijckinge met het volgende vers.
margenoot6
T.w.niet met eenen gebrokenen toon, als ond. vers 5, 6, 7. maer met een effen, ende gelijck-doorgaende geluyt: als uyt de tegenstellinge der selver verssen af te nemen is.
margenoot7
Verstaet hierdoor, dat niet altijt eenderley, effen, ende gelijck, maer verscheyden, tusschen gesneden, bevende, ende ongelijck geluyt maeckt. Ende soo wort het Hebreeusch woort genomen in de volgende verskens 6, 7, 9.
margenoot8
T.w. op de eerste reyse: gelijck af te nemen is uyt de tegenstellinge van het volgende vers.
margenoot9
Hebr. insettinge der eeuwicheyt. Siet Genes. 13. op vers 15.
margenoot10
Verstaet niet dat de verlossinge, ende het welvaren des volckx aen het blasen der trompetten hing, maer datse dese niet en moesten laten luyden, ende ten strijde trecken, dan nae Godes bevel, ende op sijne hulpe steunende: in welcken gevalle het geklanck der trompetten hen een teecken wert van Godes bystant. Hoe de gedachtenisse Gode toegeschreven wort, Siet Gen. 8. op vers 1.
margenoot11
D. als de HEERE u eene merckelicke straffe afgenomen, ofte sonderlinge weldaet bewesen sal hebben: waer over sy dan vrolick waren, ende Godt opentlick inde vergaderinge danckten. Siet Psal. 48. ende 118.
margenoot12
In de welcke hen de eerlicke vreugde niet alleen toegelaten, maer oock bevolen was. Deut. 16.14.
margenoot13
Hebr. hoofden, alsoo ond. cap. 28. vers 11. Siet hier van een exempel Nehem. 8. vergelijckende het 1. vers met het 10. ende 11.
margenoot14
De sin is, dat de Heere hen genadich soude wesen, ende goet doen, als sy nae sijn bevel te samen souden komen, om hem voor sijne weldaden te loven ende te dancken. Verg. hier mede het voorgaende vers, ende de aent.
margenoot15
Siet van dese maent bov. 1. op vers 1.
margenoot16
Van de welcke gesproken is, bov. 9.15.
margenoot17
Siet bov. op vers 50.
margenoot18
D. in sulcke order, als Godt hen te reysen bevolen, ende voorgeschreven hadde, bov. cap. 2.
margenoot20
Hebr. woonde, dat is, rustede.
margenoot21
Siet Genes. 14. op het vers 6. Eer de kinderen Israëls ten vollen in dese woestijne quamen, so hadden sy te vooren noch eene legerplaetse gehadt, genaemt Tabera, ond. 11. vers 3. Daerna noch eene andere genaemt Kibroth-Taava, onder cap. 11. vers 34. ende dan noch eene derde genaemt Hazeroth, ond. cap. 11. vers 35. Van daer zijn sy eyndelick gecomen in de woestijne Paran, ond. 12. vers 16.
margenoot22
D. bevel. siet Gen. 41. op vers 40.
margenoot23
D. dienst, ofte, beleyt. siet Exod. 4. op vers 13.
margenoot24
D. nae d' order, die in 't leger van Iuda gestelt was, zijnde daer in Overste van duysenden, ende van honderden. Alsoo in't volgende.
margenootc
Bov. 2.3.
margenootd
Bov. 1.7.
margenoot25
Dese vertrocken stracx nae de baniere der kinderen van Iuda, op dat sy ondertusschen den Tabernakel souden oprichten, tegen dat de Kohathiten souden komen, die het Heylichdom, ofte de heylige vaten met den lijve moesten dragen. Siet vers 21.
margenoote
Bov. 4.4.
margenoot26
Namelick de Gersoniten ende Merariten, die voorgetogen waren met het leger des stams van Iuda, gelijck te sien is uyt het voorgaende vers 17.
margenoot27
Namelick, de Kohathiten.
margenoot28
Hebr. vergaderende alle de legeren. Dit wert aldus gestelt, om dat de stam Dan met de twee andere, hem bygevoegt, de achtertocht maeckten, ende alsoo alle de voorgaende gelijck besloten heeft, op dat niemant soude achterblijven. Aldus wert oock vande achtertocht gesproken. Ios. 6.13.
margenoot29
D. dit was de order, die de Israëliten hielden in het verreysen, ende voorttrecken.
margenoot30
Ofte, hadde geseyt, want sommige meynen dat dit geschiet is, als hy eerst tot hem in de woestijne gekomen was. Exod. 18.27.
margenoot31
Men houdt desen geweest te zijn de selve, die Exod. 18.1. wert Iethro genaemt.
margenoot32
Hebr. Reüel, ofte, Rehuël.
margenoot33
Verg. Genes. 18. vers 19.
margenoot34
Eenige meynen dat hy dit absolutelijck weygert, alleene voor dien tijt, ende dat hy eerst wilde na huys gaen, doch daer na soude weder gekeert zijn tot de Israëliten, om dat de schriftuere vermelt dat sijne nakomelingen onder de selve gewoont hebben, Iud. 1.16. ende 4.11, 17. 1.Sam. 15.6. 2.Reg. 10.15. 1.Chron. 2.55. Ierem. 35.2.
margenoot35
Hebr. tot twee oogen. D. tot eenen bequamen leydsman ofte wech-wijser, om ons door desen ongebaenden, onbekenden, ende woesten wech, die u beter dan ons bekent is, ten besten te geleyden. And. ende ghy zijt onse oogen geweest.
margenoot36
Verstaet het geberchte van Sinai, ende Horeb, genaemt de berch des Heeren, om dat hem Godt daer geopenbaert, ende sijne wet gegeven hadde. siet Exod. 3.1. ende 33.6. Deut. 1.2. 1.Reg. 19.8.
margenoot37
Soo genoemt, om dat in de selve waren de twee steenen tafelen, die Moses daer in geleyt hadde, als de Heere een verbont sloech met de kinderen Israëls uyt Egypten treckende, nae het lant van Canaan Exod. 25.16. 1.Reg. 8.9. 2.Chron. 5.10.
margenoot38
T.w. gedragen zijnde van de Priesteren, Deut. 31.9.
margenootb[f]
Psal. 68.2.
margenoot39
And. uwe vyanden sullen verstroyt worden, ende etc.
margenoot40
And. rust Heere by de tien, etc.
margenoot41
D. tot de seer grote menichte der kinderen Israëls, die by nae ontallick is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken