Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xix. Capittel.

Bevel van het water der afsonderinge te maken met assche vande roode geslachtte ende verbrande veerse, vers 1, etc. Van verscheydene onreynicheyt, ende het reynigen door 't gebruyck des voorseyden waters, 11. Wet tegens de verachters deser reyniginge, 20.

1

WYders sprack de HEERE tot Mose, ende tot Aaron, seggende:

2

Dit is de insettinge vande wet, die de HEERE geboden heeft, seggende: Spreeckt tot de kinderen Israëls, dat sy Ga naar margenoot1 tot u brengen eene roode volkomene veerse, in de welcke Ga naar margenoot2 geen gebreck en zy, op de welcke geen jock Ga naar margenoot3 gekomen en zy.

3

Ende ghy sult die geven aen Eleazar, den Priester: ende hy salse uytbrengen Ga naar margenoota tot Ga naar margenoot4 buyten den leger, ende men salse voor sijn aengesichte slachten.

4

Ende Eleazar, de Priester, sal van haer Ga naar margenootb bloet met sijnen vinger nemen: ende hy sal van haer bloet recht tegen over de Tente der t'samenkomste sevenmael sprengen.

5

Voorts salmen dese veerse voor sijne oogen verbranden: Ga naar margenootc haer vel, ende haer vleesch, ende haer bloet, met haren mist, salmen verbranden.

6

Ende de Priester sal nemen ceder-hout, ende ysop, ende scharlaken; ende werpense in 't midden vanden brant deser veerse.

7

Dan sal de Priester sijne kleederen wasschen, ende sijn vleesch met water baden, ende daerna inden leger gaen: ende de Priester sal onreyn zijn tot aen den avont.

8

Oock die haer verbrandt heeft, sal sijne kleederen met water wasschen, ende sijn vleesch met water baden, ende onreyn zijn tot aen den avont.

[Folio 73r]
[fol. 73r]

9

Ende een reyn man sal de assche deser veerse versamelen, ende buyten den leger in eene reyne plaetse wech leggen: ende het sal zijn Ga naar margenoot5 ter bewaringe voor de vergaderinge der kinderen Israëls, tot het Ga naar margenoot6 water der af-sonderinge; het is Ga naar margenoot7 ontsondiginge.

10

Ende die de assche deser veerse versamelt heeft, sal sijne kleederen wasschen, ende onreyn zijn tot aen den avont: Dit sal den kinderen Israëls, ende den vreemdelinck, die in 't midden van hen als vreemdelinck verkeert, tot eene eeuwige insettinge zijn.

11

Ga naar margenootd Wie eenen dooden, Ga naar margenoot8 eenich doodt lichaem van een mensch, aenroert, die sal seven dagen onreyn zijn.

12

Op den derden dach sal hy sich Ga naar margenoot9 daer mede ontsondigen, so sal hy op den sevenden dach reyn zijn: maer indien hy sich op den derden dach niet ontsondigt, so en sal hy op den sevenden dach niet reyn zijn.

13

Al wie eenen dooden, het doodt lichaem eenes menschen, die gestorven sal zijn, aenroert, ende sich niet ontsondigt sal hebben, die Ga naar margenoot10 verontreynicht den Tabernakel des HEEREN; daerom sal Ga naar margenoot11 die ziele Ga naar margenoot12 uytgeroeyt worden uyt Israël: om dat het water der af-sonderinge op hem niet gesprengt en is, sal hy onreyn zijn; sijne onreynicheyt Ga naar margenoot13 is noch in hem.

14

Dit is de wet, wanneer een mensche sal gestorven zijn Ga naar margenoot14 in eene tente: Al wie in die tente ingaet, ende al wie in die tente is, sal seven dagen onreyn zijn.

15

Oock alle open gereetschap, daer op geen Ga naar margenoot15 decksel Ga naar margenoot16 gebonden en is, dat is onreyn.

16

Ende al wie in 't open velt eenen, die met den sweerde verslagen is, ofte eenen dooden, ofte het gebeente eenes Ga naar margenoot17 menschen, oft een graf sal aengeroert hebben, sal seven dagen onreyn zijn.

17

Ga naar margenoot18 Voor eenen onreynen nu sullen sy nemen van het Ga naar margenoot19 stof des brants der Ga naar margenoot20 ontsondiginge, ende daer op Ga naar margenoot21 levendich water doen in een vat.

18

Ende een reyn man sal Ga naar margenoote ysop nemen, ende in dat water doppen, ende sprengen 't aen die tente, ende op al de gereetschap, ende aen de zielen, die daer geweest zijn: insgelijcx aen den genen, die een gebeente, oft eenen verslagenen, ofte eenen dooden, oft een graf aengeroert heeft.

19

Ende de reyne sal den onreynen op den derden dach, ende op den sevenden dach besprengen: ende op den sevenden dach sal hy hem ontsondigen; ende hy sal sijne kleederen wasschen, ende [sich] met water baden, ende op den avont reyn zijn.

20

Wie daerentegen onreyn sal zijn, ende sich niet en sal ontsondigen, Ga naar margenoot22 die ziele sal uyt het midden der gemeynte uytgeroeyt worden: want hy heeft het Ga naar margenoot23 heylichdom des HEEREN verontreynigt, het water der afsonderinge en is op hem niet gesprengt; hy is onreyn.

21

Dit sal haerlieden zijn tot een eeuwige insettinge: ende die het water der afsonderinge sprengt, sal zijne kleederen wasschen; oock wie het water der afsonderinge aenroert, die sal onreyn zijn tot aen den avont.

22

Ia al wat die onreyne aengeroert sal hebben, sal onreyn zijn: ende de ziele, die Ga naar margenoot24 [dat] aengeroert sal hebben, sal onreyn zijn, tot aen den avont.

margenoot1
Hebr. nemen tot u. D. nemen ende brengen tot u. Siet van sulcken gebruyck sommiger woorden, Genes. 12. op vers 15.
margenoot2
Vergel. Hebr. 7.26. 1.Pet. 1.19. etc.
margenoot3
Hebr. opgekomen, opgegaen, oft, opgeklommen. dat is, die noyt jock gedragen, noyt onder 'tjock gegaen hebbe.
margenoota
Hebr. 13.11, 12.
margenoot4
Siet de beduydinge. Hebr. 13.11, 12.
margenootb
Hebr. 9.13.
margenootc
Exod. 29.14. Levit. 4.11.12.
margenoot5
D. sy (naemlick, dese assche) sal bewaert worden.
margenoot6
Waer mede besprengt souden worden, de gene, die vermits eenige ceremoniale onreynicheyt, van den Tabernakel des Heeren, ofte de byeencomsten der gemeynte waren afgesondert: tot een teecken haerder reyniginge.
margenoot7
Hebr. sonde: dat is, ontsondiginge, ofte reyniginge van sonden: Siet versen 12, 13, 19, 20. De sin is: dat water ende de besprenginge van dien sal een teecken zijn der reyniginge van sonden, die alleen geschiet door het bloet des Messiae ende salichmakers, onses HEEREN Iesu Christi; mits gesprengt (dat is, toege-eygent) zijnde aen de ziele van alle ware kinderen Godes: waer van dese gantsche ceremonie een voorbeelt was. Siet Hebr. 9.12, 13, 14, ende 10.1, 2, 3, 4, 12, 14. 1.Pet. 1.2. 1.Ioh. 1.7. etc. Alsoo wort het woort sonde oock seer dickwijls genomen voor, offerhande voor de sonde, ofte, sond-offer. Siet ende verg. bov. cap. 8. op vers 7. alwaer dit water genoemt wort, water der sonde, ende ond. vers 17. hebt ghy, brant der sonde.
margenootd
Num. 31.19. Hag. 2.14.
margenoot8
'T zy van eenen Iode, oft van eenen vreemdelinck. Hebr. ziele. Siet Lev. 19. op vers 28.
margenoot9
Met het water der afsonderinge.
margenoot10
Wanneer hy noch onreyn zijnde evenwel niet en schroomt tegen Godts uytgedruckte bevel in den voorhof van sijne heylige wooninge te verschijnen.
margenoot11
D. mensche, persoon.
margenoot12
Als hebbende moetwillichlick veracht, niet alleen dit ceremoniael gebodt des HEEREN, maer oock de beteeckende sake, te weten, de reyniginge door het bloet des Messiae: als de volgende woorden uytwijsen, vergeleken met bov. op vers 9. Vergel. oock, Hebr. 10.26, 27, 28, 29. Siet wijders Genes. 17. op vers 14. alsoo ond. vers 20.
margenoot13
Ofte: sal voortaen in hem zijn. oft; blijft in hem.
margenoot14
D. in 't leger, in sijne wooninge.
margenoot15
Hebr. gewrongen doeck, ofte, stuck lakens. ofte, snoer daer mede men yets bint.
margenoot16
Hebr. aengevoegt, t' samengevoecht, gekoppelt. De sin is, dat nergens mede toegedeckt, bestopt ofte bewonden is.
margenoot17
Die gestorven is.
margenoot18
Hier beveelt nu Godt de wijse van het water der afsonderinge te bereyden, ende te gebruycken.
margenoot19
D. van de bewaerde assche der verbrande roode veerse. Siet bov. vers 9.
margenoot20
Hebr. der sonde, dat is, dienende tot ontsondiginge, ofte reyninge van sonde. Siet bov. op vers 9.
margenoot21
D. springende, loopende, ofte vlietende, genomen uyt een fonteyn ofte riviere. Siet Genes. 26. op vers 10. ende Lev. 14.5.
margenoote
Psal. 51.9.
margenoot22
D. die persoon, ofte, mensche.
margenoot23
Siet bov. op vers 13.
margenoot24
Ofte, [hem.]

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken