Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

Vermaningen tot onderhoudinge van Godts geboden, sonder die eenichsins te veranderen, vers 1, etc. met voorstellinge soo vande straffen der ongehoorsamen, 3. als van den segen ende lof der gehoorsamen, 4. Verhael van het geven der wet, 9. wijtloopich ende eernstich verbodt van allerleye afgoderye door beelden ende gelijckenissen, met sware dreygementen, ende troostlicke beloften, 15. Verhael van Godts bysondere weldaden aen Israël bewesen, die hen tot gehoorsaemheyt behooren te bewegen, 32. Verordeninge van drie vry-steden aen dese zyde der Iordane, 41. Voor-rede vande volgende wederhalinge der Wetten Godes, 44.

1

NU dan Israël; hoort nae de Ga naar margenoota insettingen ende nae de rechten, die ick ulieden leere te doen: op dat ghy levet, ende henen inkomet, ende ervet dat lant, dat u de HEERE, uwer vaderen Godt, geeft.

2

Ghy en sult tot dit woort, dat ick u gebiede, Ga naar margenootb niet toe doen, oock daer van niet afdoen: op dat ghy bewaret de geboden des HEEREN uwes Godts, die ick u gebiede.

3

Uwe oogen die hebben gesien, wat Godt Ga naar margenoot1 om Ga naar margenootc Baal-Peor gedaen heeft: want alle man, die Baal-Peor na volchde, dien heeft de HEERE uwe Godt uyt het midden van u verdaen.

4

Ghy daerentegen, die den HEERE, uwen Godt, aenhinget, ghy zijt heden alle levendich.

5

Siet, ick hebbe u geleert de insettinge ende rechten, gelijck als de HEERE, mijn Godt, my geboden heeft: op dat ghy alsoo doet in ’t midden des lants, daer ghy nae toe gaet om dat te erven.

6

Behoudtse dan, ende doetse; want Ga naar margenoot2 dat sal uwe wijsheyt ende u verstant zijn voor de oogen der volckeren: die alle dese insettingen hooren sullen, ende seggen; Ga naar margenoot3 Dit selve groote volck alleen, is een wijs ende verstandich volck.

7

Ga naar margenootd Want wat groot volck isser, welck de Goden [soo] Ga naar margenoot4 nae by zijn; als de HEERE onse Godt, Ga naar margenoot5 soo dickwijls wy hem aenroepen?

8

Ende wat groot volck isser, dat [soo] rechtveerdige insettingen ende rechten heeft, als dese gantsche wet is, die ick heden Ga naar margenoot6 voor u aengesichte geve?

9

Alleenlick wacht u, ende bewaert uwe ziele Ga naar margenoot7 wel, dat ghy niet en vergetet de dingen, die uwe oogen gesien hebben; ende datse niet van u herte en wijcken, alle de dagen uwes levens: ende ghy sultse Ga naar margenoote uwen kinderen, ende uwen kints-kinderen bekent maken.

10

Ten dage als Ga naar margenoot8 ghy voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts aen Horeb stondet; als de HEERE tot my seyde; Vergadert my dit volck, ende ick salse mijne woorden doen hooren, die sy sullen leeren, om my te vreesen alle de dagen, die sy op den aerdbodem sullen leven, ende sullense hare kinderen leeren;

11

Ende ghyliederen naederdet ende stondet beneden dien berch; Ga naar margenootf (die berch nu brandde van vyer, tot aen het Ga naar margenoot9 midden des hemels; daer was duysternisse, wolcken, ende donckerheyt.)

12

So sprack de HEERE tot u uyt het midden des vyers: ghy hoordet de stemme der woorden, maer ghy en saecht geene Ga naar margenoot10 gelijckenisse, Ga naar margenoot11 behalven de stemme.

13

Doe verkondichde hy u sijn verbont, dat hy u geboodt te doen, de tien Ga naar margenoot12 Woorden, ende schreefse op twee steenen tafelen.

14

Oock geboodt my de HEERE ter selver tijt, dat ick u insettingen ende rechten leeren soude: op dat ghy die dedet in dat lant, nae het welcke ghy doortreckt om dat te erven.

15

Wacht u dan wel Ga naar margenoot13 voor uwe zielen: (want ghy hebt geene gelijckenisse gesien, ten dage als de HEERE op Horeb uyt het midden des vyers tot u sprack.)

16

Op dat ghy Ga naar margenoot14 u niet en verdervet, ende maket u yet gesnedens, de gelijckenisse van Ga naar margenoot15 eenich beelt: de gedaente van man ofte wijf;

17

De gedaente van eenich beest, dat op der aerden is; de gedaente van eenigen gevleugelden vogel, die Ga naar margenoot16 door den hemel vliegt.

18

De gedaente van yet, dat op den aerdbodem kruypt; de gedaente van eenigen visch, die in ’t water is onder de aerde.

19

Dat ghy oock uwe oogen niet op en heffet nae den hemel, ende aensiet de Sonne, ende de Mane, ende de sterren, des hemels gantsche heyr; ende wordet aengedreven, dat ghy u voor die buyget, ende haer dienet: Ga naar margenoot17 dewelcke de HEERE uwe Godt allen volcken onder den gantschen hemel heeft uytgedeylt.

20

Maer u lieden heeft de HEERE aengenomen, ende uyt den Ga naar margenoot18 yser-oven, uyt Egypten, uytgevoert: op dat ghy hem Ga naar margenoot19 tot een Ga naar margenootg erfvolck soudet zijn, gelijck het te desen dage is.

21

Ga naar margenoot20 Oock Ga naar margenooth vertoornde sich de HEERE over my, om ulieder woorden: ende hy swoer, dat ick over de Iordane niet soude gaen, ende dat ick niet soude komen in dat goede lant, dat de HEERE, uwe Godt, u ter erffenisse geven sal.

22

Want ick sal in dit lant sterven; ick en sal over de Iordane niet gaen: maer ghy sulter overgaen, ende dat selve goede lant erven.

[Folio 84v]
[fol. 84v]

23

Wacht u, dat ghy’t verbont des HEEREN uwes Godts, ’t welck hy met u Ga naar margenoot21 gemaeckt heeft, niet en vergetet: dat ghy u een Ga naar margenoot22 gesneden beelt soudet maken, de gelijckenisse van yets, dat de HEERE uwe Godt u Ga naar margenoot23 verboden heeft.

24

Want de HEERE uwe Godt die is een Ga naar margenooti verteerende Ga naar margenoot24 vyer, Ga naar margenootk een Ga naar margenoot25 yverich Godt.

25

Wanneer ghy nu kinderen ende kindts kinderen gewonnen, ende in den lande Ga naar margenoot26 out geworden sult zijn; ende u sult verderven, dat ghy gesnedene beelden maeckt, de gelijckenisse van Ga naar margenoot27 eenich dinck; ende doet dat Ga naar margenoot28 quaet is inde oogen des HEEREN uwes Godts, om hem tot toorn te verwecken:

26

So roep ick heden den Ga naar margenoot29 hemel ende de aerde tot getuygen tegens ulieden, dat ghy Ga naar margenoot30 voorseker haest sult omkomen van dat lant, daer ghy over de Iordane nae toetreckt, om dat te erven: ghy sult uwe dagen daer in niet verlengen, maer Ga naar margenoot31 gantschelick verdelgt worden.

27

Ende de HEERE sal u Ga naar margenootl verstroyen onder de volcken: ende ghy sult Ga naar margenoot32 een kleyn volcxken in getale overblijven onder de Heydenen, daer de HEERE u henen leyden sal.

28

Ende aldaer sult ghy Goden dienen die Ga naar margenootm ’s menschen handen werck zijn: hout ende steen, die niet en sien, noch hooren, noch eten, noch riecken.

29

Dan sult ghy van daer den HEERE uwen Godt soecken, ende vinden: als ghy hem soecken sult met u Ga naar margenoot33 gantsche herte, ende met uwe gantsche ziele.

30

Wanneer ghy in angst sult zijn, ende u Ga naar margenoot34 alle dese dingen sullen treffen; in ’t laetste der dagen, Ga naar margenoot35 dan sult ghy wederkeeren Ga naar margenoot36 tot den HEERE uwen Godt, ende sijne stemme gehoorsaem zijn.

31

Want de HEERE uwe Godt is een barmhertich Godt; hy en sal u niet verlaten, noch u verderven: ende hy sal ’t verbont Ga naar margenoot37 uwer vaderen, dat hy hen gesworen heeft, niet vergeten.

32

Want, vraegt doch nae de voorige dagen, die voor u geweeest zijn, van dien dage af, dat Godt den mensche op der aerden geschapen heeft, van ’t Ga naar margenoot38 [een] eynde des hemels, tot aen het [ander] eynde des hemels; oft alsulck een groot dinck geschiet ofte gehoort zy, als dit?

33

Oft een volck gehoort hebbe de stemme Godes, sprekende uyt het midden des vyers, gelijck als ghy gehoort hebt, ende zy levendich gebleven?

34

Ofte, of Godt versocht heeft te gaen om sich een volck uyt het midden eenes volcx aen te nemen, door Ga naar margenoot39 versoeckingen, door teeckenen, ende door wonderen, ende door Ga naar margenoot40 strijt, ende door eene stercke hant, ende door eenen uytgestreckten arm, ende met groote Ga naar margenoot41 verschrickingen: nae al ’tgene, dat de HEERE uwe Godt ulieden voor uwe oogen in Egypten gedaen heeft.

35

U is het getoont, op dat ghy wetet, dat de HEERE Ga naar margenoot42 die Godt zy: daer en is niemant meer Ga naar margenootn Ga naar margenoot43 dan hy alleen.

36

Ga naar margenoot44 Van den hemel heeft hy u sijne stemme laten hooren, om u te onderwijsen: ende Ga naar margenoot45 op der aerde heeft hy u sijn groot vyer laten sien, ende ghy hebt sijne woorden uyt het midden des vyers gehoort.

37

Ende om dat hy uwe vaderen lief hadde, ende Ga naar margenoot46 haer zaet nae hen verkoren hadde; so Ga naar margenooto heeft hy u Ga naar margenoot47 voor sijn aengesichte door sijne groote kracht uyt Egypten uytgevoert:

38

Om volcken, die grooter ende machtiger waren, als ghy, voor u aengesichte uyt de besittinge te verdrijven: om u in te brengen, dat hy u haerlieder lant ter erffenisse gave, als het te desen dage is.

39

So sult ghy heden weten, ende Ga naar margenoot48 in u herte hervatten; dat de HEERE die Godt is, boven in den hemel, ende onder op der aerden, niemant meer.

40

Ende ghy sult houden sijne insettingen, ende sijne geboden, die ick u heden gebiede, op dat het u ende uwen kinderen na u wel gae: ende op dat ghy de dagen verlenget in den lande, dat de HEERE uwe Godt u geeft, Ga naar margenoot49voor altoos.

41

Ga naar margenootp Doe Ga naar margenoot50 scheydde Mose drie steden uyt, aen dese zijde der Iordane, tegen den opganck der Sonne:

42

Op dat daer henen vloode de dootslager, die sijnen naesten onwetende doot slaet, dien hy Ga naar margenoot51 van gisteren [ende] eergisteren niet en hatede: dat hy in eene van dese steden vloode, ende levendich bleve:

43

Ga naar margenootq Ga naar margenoot52 Bezer, inde woestijne, in ’t effen lant, Ga naar margenoot53 voor de Rubeniten: ende Ramoth in Gilead, voor de Gaditen, ende Golan in Basan, voor de Manassiten.

44

Dit is nu de wet, die Mose den kinderen Israëls voor stelde.

45

Ga naar margenoot54 Dit zijn de Ga naar margenoot55 getuygenissen, ende de insettingen, ende de rechten, die Mose sprack tot de kinderen Israëls, als sy uyt Egypten waren uyt getogen.

46

Aen dese zijde van de Iordane, in het dal tegen over Ga naar margenoot56 Beth-Peor, inden lande Sihons, des Conincx der Amoriten, die te Hesbon woonde: welcken Mose Ga naar margenootr sloech, ende de kinderen Israëls, als sy uyt Egypten waren uyt getogen.

47

Ende sijn lant in besittinge genomen hadden; daer toe het lant van Ga naar margenoots Og, Coninck van Basan; twee Coningen der Amoriten, die aen dese zijde van de Iordane waren, tegen der Sonnen opganck.

48

Van Aroër af, dat aen den Ga naar margenoot57 oever der beke Arnon is, tot aenden berch Ga naar margenoot58 Sion, welcke is Hermon.

49

Ende al ’t vlacke velt aen dese zijde der Iordane, nae ’t oosten, tot aen de Ga naar margenoot59 Zee des vlacken veldes, onder Ga naar margenoot60 Asdoth Pisga.

margenoota
Levit. 19.37. ende 20.8 ende 22.31.
margenootb
Ond. 12.32. Prov. 30.6. Apoc. 22.18.
margenoot1
D. om d’afgoderye met den Baal-Peor bedreven. And. tegen, van wegen, met.
margenootc
Num. 25.4. Ios. 22.17.
margenoot2
D. dit sult ghy voor de ware wijsheyt ende kloekcheydt houden, ende daer van onder de omliggende volcken openbare professie doen: waer by ick alsoo sal wercken, dat se u alleen voor een recht wijs ende kloeck volck sullen houden.
margenoot3
And. immers, ofte, gewisselijck, is dit groote volck, etc.
margenootd
Deut. 20.19.
margenoot4
D. Godtlicke genadige tegenwoordicheyt alsoo bewijsende met allerleye segeningen, ende bysonderlick met seer wonderlicke, gereede, ende krachtige hulpe in nooden ende swaricheden.
margenoot5
Hebr. in al ons roepen tot hem: dat is, so dickwijls wy hem aenroepen: ofte, in alles, daerom wy hem aenroepen.
margenoot6
And. u voorstelle.
margenoot7
Hebr. seer: ende alsoo vers 15. etc.
margenoote
Ond. 6.7. ende 11.19.
margenoot8
Dit moetmen in ’t gros verstaen van ’t gantsche volck Israëls: want de gene die te dier tyt aen den berch Horeb stonden, waren nu al verstorven, bov. cap. 2.14, 15, 16. hoewel ’t gelooflick is, datter van de tegenwoordichlick levende, die doe jonck waren, mede by hare vaderen aen den berch Horeb, gestaen hebben.
margenootf
Exod. 19.18.
margenoot9
Hebr. tot aen ’t herte des Hemels. Dat is, midden in de lucht. Alsoo in ’t herte van de zee. Exod. 15.8. Prov. 23.34. ende 30.19 item, in ’t herte der eycke. 2.Sam. 18.14. in ’t herte der aerde. Matth. 12.40.
margenoot10
T.w. waer door Godt soude afgebeeldet zijn.
margenoot11
D. maer hoordet alleen de stemme.
margenoot12
D. geboden.
margenoot13
D. ten besten van uwe zielen, draecht goede sorge voor uwe zielen. Verg. Ios. 23.11. Ier. 17.21. Mal. 2. 15, 16.
margenoot14
And. het niet en verdervet.
margenoot15
Verstaet, tot eenich Religieus ofte Godts-dienstich gebruyck. want dit gaet het burgerlick, noodich, ende matich gebruyck van schilderyen, statuen, caerten, munten, etc. niet aen, nochte oock den cieraet des Tabernakels, dien de Heere selfs bevolen heeft.
margenoot16
D. door, ofte inde lucht.
margenoot17
D. om datse geen Godt, maer Godts schepselen zijn, die hy tot een gemeyn gebruyck ende dienst der menschen geschapen heeft.
margenoot18
Verstaet, eenen smelt-oven, ofte, smelt-ketel, daer men yser in smelt. Siet 1.Reg. 8.51. Egypten wort daer by vergeleken, van wegen de benautheyt ende de elende, die Israël aldaer uytgestaen ende geleden hadde.
margenoot19
Siet Exo. 19.5. Tit. 2.14.
margenootg
Exod.19.5.
margenoot20
Siet bov. cap. 1. vers 37
margenooth
Ond. 1.37. ende 3.26 ende 31.2. ende 34.4.
margenoot21
Siet Genes. 15. op versen 17, 18.
margenoot22
Ofte, gegraven
margenoot23
Hebr. geboden heeft. van dit gebruyck deses woorts. Siet Lev. 4. op vers 2 ende bov. cap. 2.36.
margenooti
Ond. 9.3. Hebr. 12.29.
margenoot24
Godt wort vergeleken by een vyer, van wegen sijnen haet ende schrickelicken toorn tegens de sonde, ende den sondaer, die hy met tijdelicke, ende insonderheyt eeuwige straffen (so hy ongeloovich ende onboetveerdich blijft) vervolgt ende verteert, gelijck een aengesteken ende brandende vyer seer sterck doordringt, ende alles, wat brandelick is, wijt ende zijt verteert. siet onder cap. 9.3. ende 32.22. Psal. 21.10. ende 78.21. Ies. 33.14, etc. Ierem. 4.4. Hebr. 12.29.
margenootk
Exod. 20.5. ende 34.14. Ond. 5.9. ende 6.16.
margenoot25
Die jaloers is, alleen als Godt wil gekent ende ge-eert zijn, ende geenen medegenoot neffens sich, die eere toestaet. (Ies. 42.8. ende 48.11.) houdende sterck ende vyerichlick over alles, wat sijne eere aengaet, ende vyantlick hatende alles wat daer tegens strijdt.
margenoot26
Dat is, lange gewoont sult hebben.
margenoot27
Siet bov. vers 16, 17, 18, 19. ende Exo. 20. op vers 4.
margenoot28
D. dat hem mishaecht, ofte qualick bevalt.
margenoot29
D. alle Hemelsche ende aerdsche schepselen. Dit is eene maniere van spreken, waer door de onvernuftige schepselen tegens den mensche, vermits verstocktheyt ende ongevoelicheyt, worden ingevoert, om hem door natuerlicke redenen die hy in ’t aenschouwen ende gebruycken van dien behoort te betrachten, van sijne hartneckicheyt ende ondanckbaerheyt tegen den machtigen ende goedigen Godt aen te klagen ende t’ overtuygen. Siet onder cap. 30.19 ende 31.28 ende verg. onder cap. 32.1. Ies. 1.1. Mich. 6.2.
margenoot30
Hebr. omkomende omkomen.
margenoot31
Hebr. verdelgt wordende verdelgt worden.
margenootl
Ond. 28.62, 64
margenoot32
Hebr. lieden van getale, dat is, die haest getelt sijn. siet Genes. 34.30.
margenootm
Psal. 115.4. ende 135.15.
margenoot33
Siet ond. cap. 6 op vers 5.
margenoot34
Hebr. alle dese woorden, ofte, saken sullen vinden: Siet gelijcke maniere van spreken ond. 31.17. ende 1.Sam. 23.17. verstaet die voorgeseyde elenden. Siet bov. versen 26, 27.
margenoot35
Dit (als oock het voorgaende vers) schijnt eene prophetie te zijn van de bekeeringe der Ioden. Vergel. ond. cap. 30.1, 2, 3, etc. Hos. 13.5. And. ende ghy u bekeeren sult tot den Heere uwen Godt etc. ende dan in’t volgende vers so en sal hy u niet verlaten, etc.
margenoot36
And. tot den Heere uwen Godt toe: Siet hier van Ioël 2. op vers 12.
margenoot37
D. met uwe vaderen opgerecht, als de volgende woorden aenwijsen.
margenoot38
D. in de gantsche werelt, die onder den Hemel gelegen is, van ’t een eynde der werelt tot het ander, alsoo onder 30.4. Matth. 24.31. Marc. 13.27.
margenoot39
Door de welcke Pharao versocht wert, of hy Israël soude laten trecken: ende Israël, oft sy haren Godt souden vertrouwen. Siet van het woort, versoecken, Genes. 21. op vers 1.
margenoot40
Soo tegen Pharao, dien Godt met sijn gantsch heyrleger in de roode zee gestort ende verdelgt heeft, als tegen Sihon, ende Og, de Koningen der Amoriten.
margenoot41
Die eerst over d’ Egyptenaren, ende daer na over andere volcken gekomen zijn. Siet Exod. 23.27. ende bov. cap. 2.25. ende ond. cap. 34.12. And. verschrickelickheden, dat is, schrickelicke daden.
margenoot42
D. alleen de ware Godt zy, als de volgende woorden uytwijsen.
margenootn
Ond. 32.39. Ies. 45.5, 18, 22. Marc. 12. 29, 32.
margenoot43
Ofte, behalven hy alleen, buyten hem alleen.
margenoot44
D. uyt de lucht.
margenoot45
T.w. op den berch Sinai.
margenoot46
Hebr. sijn zaet nae hem: dat is, eens yederen zaet nae hem.
margenooto
Exod. 13.3, 9, 14.
margenoot47
And. met sijn aengesichte, dat is, sijne tegenwoordicheyt sonderlinge betoonende door de wolcken-columne ende vyer-columne, ende u steets als onder sijne oogen hebbende, om u over al te geleyden. Vergel. Exod. 13.21. ende 14.19, 20.
margenoot48
D. indachtig zijn ende behertigen.
margenoot49
Verstaet, met conditie van gehoorsaemheyt. Vergel. bov. versen 26. 27. Hebr. alle de dagen. Welcke woorden oock konnen gevoecht worden in ’t begin van ’t vers: houdt alle de dagen, te weten, uwes levens, altijt.
margenootp
Num. 35.6, 14.
margenoot50
Volgens Godts bevel. Num. 35.14.
margenoot51
D. van te vooren.
margenootq
Ios. 20.8.
margenoot52
Siet Gen. 6. op vers 12.
margenoot53
Hebr. voor den Rubenijt, ende soo in ’t volgende. And. van, of der. ende soo in ’t volgende.
margenoot54
Verstaet, die in de volgende capittelen verhaelt worden.
margenoot55
Verstaet Godts heylige leere, getuygende van sijn wesen, wille, ende wercken. Siet ond. 6.17. ende Psal. 19.8, etc.
margenoot56
Siet bov. cap. 3. op vers 29.
margenootr
Num. 21.24. Bov. 1.4.
margenoots
Num. 21.33. Bov. 3.3.
margenoot57
Hebr. aen de lippe. Siet Genes. 41. op vers 3.
margenoot58
Siet bov. cap. 3.9.
margenoot59
Verstaet, de doode zee, ofte sout-zee. Siet Genes. 14. op vers 3.
margenoot60
Siet bov. cap. 3. op vers 17.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken