Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vj. Capittel.

Bevel vande geboden Godts te houden, ende hem als den eenigen waren Godth lief te hebben, met by-gevoegde belofte, vers 1, etc. Bevel van Godts geboden den kinderen in te scherpen, ende andersins altijt voor oogen te hebben, 6. Item, van Godt ende sijne weldaden niet te vergeten, 10. Van Godes vreese, ende vermijdinge der afgoderye, 13. Van Godt niet te versoecken, maer hem onderdanich te zijn, 16. Vande verlossinge uyt Egypten den kinderen vlijtichlick voor te houden, op dat sy Godt leeren vreesen ende gehoorsaem zijn, 20.

1

DIt zijn dan Ga naar margenoot1 de geboden, de insettingen, ende de rechten, die de HEERE uwe Godt geboden heeft om u te leeren: op dat ghyse doet inden lande, nae het welcke ghy henen treckt, om dat erflick te besitten:

2

Op dat ghy den HEERE uwen Godt vreeset, om te houden alle sijne insettingen, ende sijne geboden, die ick u gebiede; ghy, ende u kint, ende kints kint, alle

[Folio 85v]
[fol. 85v]

de dagen uwes levens: ende op dat uwe dagen verlengt worden.

3

Hoort dan, Israël, ende neemt waer dat ghyse doet; op dat het u wel gae, ende op dat ghy seer vermenichvuldiget (gelijck als u de HEERE, uwer vaderen Godt, gesproken heeft) in ’t lant, dat van Ga naar margenoot2 melck ende honich is vloeyende.

4

Ga naar margenoota Hoort, Israël, de HEERE onse Godt, is een Ga naar margenoot3 eenich HEERE.

5

So sult ghy den HEERE uwen Godt Ga naar margenootb lief hebben: met u gantsche herte, ende met uwe gantsche ziele, ende met al u vermogen.

6

Ende dese woorden, die ick u heden gebiede, sullen in u herte zijn.

7

Ende ghy sultse uwen Ga naar margenootc kinderen Ga naar margenoot4 inscherpen, ende daer van spreken: als ghy in uwen huyse sittet, ende als ghy op den wech gaet, ende als ghy nederligt, ende als ghy opstaet.

8

Oock sult ghyse tot een Ga naar margenoot5 teecken binden op uwe hant: ende sy sullen u tot voorhooft-spanselen zijn tusschen uwe oogen.

9

Ende ghy sultse op de posten uwes huyses, ende aen uwe poorten schrijven.

10

Alst dan sal geschiet zijn, dat de HEERE uwe Godt u sal hebben ingebracht in dat lant, dat hy uwen vaderen, Abraham, Isaac, ende Iacob gesworen heeft, u te sullen geven: groote ende goede steden, die ghy niet gebouwt en hebt,

11

Ende huysen, alles goedes vol, die ghy niet gevult en hebt, ende uytgehouwene bornputten, die ghy niet uytgehouwen en hebt, wijngaerden ende olijfgaerden, die ghy niet geplant en hebt: Ga naar margenootd ende ghy Ga naar margenoot6 gegeten hebt ende versadigt zijt;

12

So wacht u, dat ghy des HEEREN niet en vergetet: die u uyt Egyptenlant uyt den Ga naar margenoot7 diensthuyse heeft uytgevoert.

13

Ghy sult den HEERE uwen Ga naar margenoot8 Godt Ga naar margenoote vreesen, ende hem dienen: ende ghy sult Ga naar margenoot9 by sijnen name sweeren.

14

Ghy en sult andere Goden niet na volgen; vande Goden der volcken, die rontomme u zijn.

15

Want de HEERE uwe Godt is een Ga naar margenoot10 yverich Godt in ’t midden van u: dat de toorn des HEEREN uwes Godts tegens u niet en ontsteke, ende hy u vanden aerdbodem verdelge.

16

Ghy en sult den HEERE uwen Godt Ga naar margenootf niet Ga naar margenoot11 versoecken, gelijck als ghy hem versocht hebt te Ga naar margenootg Massa.

17

Ghy sult de geboden des HEEREN, uwes Godts, Ga naar margenoot12 vlijtichlick houden: mitsgades sijne getuychenissen, ende sijne insettingen, die hy u geboden heeft.

18

Ende ghy sult doen, dat recht ende goet is in de oogen des HEEREN: op dat het u wel gae, ende dat ghy in komet, ende ervet dat goede lant, dat de HEERE uwen vaderen gesworen heeft;

19

Om alle uwe vyanden voor u aengesichte te verdrijven: gelijck als de HEERE gesproken heeft.

20

Wanneer uwe soon u Ga naar margenoot13 morgen sal vragen, seggende: Wat zijn dat voor getuychenissen, ende insettingen, ende rechten, die de HEERE onse Godt ulieden geboden heeft?

21

So sult ghy tot uwen sone seggen; Wy waren Pharaos dienst-knechten in Egypten: maer de HEERE heeft ons door eene stercke hant uyt Egypten uytgevoert.

22

Ende de HEERE gaf teeckenen, ende groote Ga naar margenoot14 ende quade wonderen, in Egypten, aen Pharao ende aen sijn gantsche huys, voor onse oogen:

23

Ende hy voerde ons van daer uyt: op dat hy ons in brachte, om ons het lant te geven, dat hy onsen vaderen gesworen hadde.

24

Ende de HEERE geboodt ons te doen alle dese insettingen, om te vreesen den HEERE onsen Godt: ons Ga naar margenoot15 voor altoos ten goede, om ons in ’t leven te behouden, gelijck het te desen dage is.

25

Ende ’tsal ons Ga naar margenoot16 gerechticheyt zijn, als wy sullen waernemen te doen alle dese geboden, voor het aengesichte des HEEREN onses Godts, gelijck als hy ons geboden heeft.

margenoot1
Hebr. het gebodt. Siet bov. cap. 5. op vers 31.
margenoot2
Siet Exod. 3.8.
margenoota
Bov. 4.35. Marc. 12.29. Iohan. 17.3. 1.Corinth. 8.4, 6.
margenoot3
D. een eenich, eeuwich, almachtich, Godtlick wesen. siet van’t woort HEERE, ofte, Iehovah. Genes. 2. op vers 4.
margenootb
Ond. 10.12. Matth. 22.37. Luc. 10.27.
margenootc
Bov. 4.9. ende 11.19.
margenoot4
Hebr. scherpen, wetten, slijpen, dat is, alsoo voordragen, datse in haer herte mogen doordringen: gelijck wapenen gescherpt worden, om nae’t voornemen des genen, diese gebruyct, door te dringen.
margenoot5
D. ghy sult alle middelen gebruycken, om de selve in gestadige gedachtenisse te houden, ende uwe kinderen deselve voor oogen te leggen, om daernae te leven. siet Exod. 13.9. ende van de voorhooft-spanselen, op vers 16.
margenootd
Ond. 8.9, 10.
margenoot6
And. dat ghy dan sult eten en versadigt worden [maer] etc.
margenoot7
Hebr. uyt het huys der dienstknechten: als bov. cap. 5.6.
margenoot8
Verstaet, alleen, gelijck het volgende versken uytwijst, ende te sien is Mat. 4.10.
margenoote
Ond. 10.20. Matth. 4.10. Luc. 4.8.
margenoot9
Wanneer de publijcke ofte private noot sulcx vereyscht, soo sult ghy uwen Godt dese eere aen doen, dat ghy by hem alleen sweert.
margenoot10
Siet Exod. 20.5. ende bov. cap. 4. op vers 24.
margenootf
Matth. 4.7. Luc. 4.12.
margenoot11
Godt versoecken, is ofte uyt misvertrouwen op hem, oft uyt hoochachtinge van sich selven het Godtlicke voorschrift, de rechte ordre ende d’ordinare middelen te verlaten, om sijn eygen goetduncken te volgen, ende van Godt, sijne eygenschappen, ende wille preuve te nemen. Siet Exod. 17. 2. Num. 14.22. Psal. 78.18. Matth. 4.7. Actor. 15.10.
margenootg
Exod. 17.2. Num. 20.4.
margenoot12
Hebr. houdende houden
margenoot13
D. na desen, heden ofte morgen, alsmen seyt. Siet Gen. 30. op vers 33.
margenoot14
Dat is, vreemde, schrickelicke, schadelicke, ende verderflicke plagen, waer door de Egyptenaers seer gequelt ende gepijnicht wierden.
margenoot15
Hebr. alle de dagen.
margenoot16
Nae de wet, by conditie, indien wy de gantsche wet volkomelick onderhouden, gelijck de volgende woorden uytwijsen. Verg. Levit. 18.5. Ezech. 20.11. Mat. 19.17. Rom. 10.5. Gal. 3.12. Iac. 2.10. Maer nademael alle weder-geborene kinderen Godts in desen leven onvolmaeckt blijven, sulcx dat sy de voorseyde conditie niet konnen volbrengen, so en isser geen ander wech om voor Godt gerechtveerdicht te worden, als door een oprecht geloove aen Iesum Christum, wiens gerechticheyt ende voldoeninge ons vanden vader uyt genade geschoncken, toegerekent, ende door ’t geloove toege-eygent wort. Siet Ierem. 33.16. Dan. 9.24. Rom. 3.27. ende 8.3. 1.Corinth. 1.30. 2.Corinth. 5.21. Galat. 3.10, 11 waer op dan de goede wercken volgen, als een vrucht des geloofs, ende bewijs van schuldige danckbaerheyt, nae ’t voorschrift van Godts wet, etc. Galat. 5.6. Iacob. 2.18. ende 1.Corinth. 6.20. Philip. 1.11. Sommige verstaen hier door gerechticheyt, het bewijs ende uyterlick betoon der gerechticheyt, die wy door ’t geloove hebben.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken