Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Hoe de kinderen Israëls hen moesten houden tegen de Heydensche inwoonderen van Canaan, ende der selver afgoderyen, vers 1, etc. de heerlickheyt Israëls boven alle volcken, met de oorsake van dien, 6. Beloften van menigerleye segeningen, indien sy Gode sullen gehoorsaem zijn, 9. Troost ende versterckinge tegen de veelheyt ende macht der Heydensche volcken, 17. Verbodt van der Afgoden silver ende gout te behouden, 25.

1

WAnneer u de HEERE uwe Godt sal gebracht hebben in ’t lant, daer ghy nae toegaet om dat te erven; ende hy Ga naar margenoota vele volckeren voor u aengesichte sal hebben uytgeworpen, de Ga naar margenoot1 Hethiten, ende de Girgasiten, ende de Amoriten, ende de Canaaniten, ende de Phereziten, ende de Heviten, ende de Iebusiten, seven volckeren, die meerder ende machtiger zijn dan ghy:

2

Ende de HEERE uwe Godt haer sal gegeven hebben voor u aengesichte, Ga naar margenootb dat ghyse slaet: so sult ghyse Ga naar margenoot2 gantschelick verbannen, Ga naar margenootc ghy en sult geen verbont met hen maken, noch hen genadich zijn.

3

Ghy en sult u oock met hen niet Ga naar margenootd vermaechschappen: ghy en sult Ga naar margenoot3 uwe dochters niet geven aen hare sonen, ende hare dochters niet nemen voor uwe sonen.

4

Want sy souden uwe sonen van my doen afwijcken, dat sy andere Goden souden dienen: ende de toorn des HEEREN soude tegens u lieden ontsteken, ende u haest verdelgen.

5

Maer alsoo sult ghy hen doen; Ga naar margenoote hare altaren sult ghy af werpen, ende hare Ga naar margenoot4 opgerichte beelden verbreken: ende hare Ga naar margenoot5 bosschen sult ghy afhouwen, ende hare gesnedene beelden met vyer verbranden.

6

Want Ga naar margenootf ghy zijt een Ga naar margenoot6 heylich volck den HEERE uwen Godt: u heeft de HEERE uwe Godt verkoren, dat ghy hem ten volcke des eygendoms soudet zijn uyt alle volcken, die op den aerdbodem zijn.

7

De HEERE en heeft geenen lust tot u gehadt, noch u verkoren, om uwe veelheyt boven alle andere volcken; want ghy waert het weynichste van alle volcken:

8

Maer Ga naar margenoot7 om dat de HEERE ulieden Ga naar margenootg liefhadde, ende op dat hy hielde den eedt, dien hy uwen vaderen gesworen hadde, heeft u de HEERE met stercker hant uytgevoert; ende heeft u verlost uyt den diensthuyse, uyt de hant van Pharao, Coninck van Egypten.

9

Ghy sult dan weten, dat de HEERE uwe Godt, Ga naar margenooth die Godt is: die Ga naar margenoot8 ge-

[Folio 86r]
[fol. 86r]

trouwe Godt, dewelcke het verbont ende de weldadicheyt houdt dien, die hem lief hebben, ende sijne geboden houden, tot in duysent geslachten:

10

Ende hy vergeldt eenen yederen van dien, die hem haten, Ga naar margenoot9 in sijn aengesicht, om hem te verderven: hy en sal ’t sijnen hater niet Ga naar margenooti vertrecken, in sijn aengesicht sal hy ’t hem vergelden.

11

Houdt dan de geboden, ende de insettingen, ende de rechten, die ick u heden gebiede, om die te doen.

12

So sal’t geschieden, Ga naar margenootk om dat ghy dese rechten sult hooren, ende houden, ende deselve doen; dat de HEERE, uwe Godt, u het verbont ende de weldadicheyt sal houden, die hy uwen vaderen gesworen heeft.

13

Ende hy sal u lief hebben, ende sal u segenen, ende u doen vermenichvuldigen: ende hy sal segenen de vrucht uwes buycks, ende de vrucht uwes lants, u koorn, ende uwen most, ende uwe olye, de Ga naar margenoot10 voortsettinge uwer koeyen, ende de kudden van u kleyn vee, in ’t lant, dat hy uwen vaderen gesworen heeft u te geven.

14

Gesegent sult ghy zijn boven alle volcken: daer en sal onder u Ga naar margenootl noch man noch vrouwe onvruchtbaer zijn; oock [niet] onder uwe beesten.

15

Ende de HEERE sal alle kranckheyt van u afweeren: ende hy en sal u geene vander Egyptenaren quade sieckten, Ga naar margenoot11 die ghy kent, opleggen, maer salse leggen op alle die u haten.

16

Ghy sult dan alle die volcken Ga naar margenoot12 verteeren, die de HEERE uwe Godt u geven sal; u ooge en salse niet verschoonen: ende ghy sult hare Goden niet dienen; want dat soude u een Ga naar margenoot13 strick zijn.

17

Ga naar margenoot14 So ghy in u herte seydet; Dese volcken zijn meerder dan ick: hoe soud ickse uyt de besittinge konnen verdrijven?

18

En vreest niet voor hen: Ga naar margenoot15 gedenckt steets, wat de HEERE, uwe Godt, aen Pharao ende aen alle Egyptenaren gedaen heeft.

19

Ga naar margenootm De groote Ga naar margenoot16 versoeckingen, die uwe oogen gesien hebben, ende de teeckenen, ende de wonderen, ende de stercke hant, ende den uytgestreckten arm, door welcken u de HEERE uwe Godt heeft uytgevoert: alsoo sal de HEERE uwe Godt doen aen alle volcken, voor welcker aengesichte ghy vreest.

20

Daer toe sal de HEERE, uwe Godt, oock Ga naar margenootn Ga naar margenoot17 horselen onder hen senden: tot datse omkomen, die overgebleven, ende voor u aengesichte Ga naar margenoot18 verborgen zijn.

21

En ontsett u niet voor haer lieder aengesicht: want de HEERE uwe Godt is in ’t Ga naar margenoot19 midden van u, een groot ende vreeslick Godt.

22

Ende de HEERE, uwe Godt, sal dese volcken voor u aengesichte Ga naar margenoot20 allencxkens Ga naar margenoot21 uyt werpen: haestelick en sult ghyse niet Ga naar margenoot22 mogen te niete doen, op dat het wilt des veldes niet Ga naar margenoot23 tegens u vermenichvuldige.

23

Ende de HEERE salse geven voor u aengesichte: ende hy salse Ga naar margenoot24 verschricken met groote verschrickinge, tot datse verdelcht worden.

24

Oock sal hy hare Coningen in uwe hant geven, dat ghy haren name van onder den hemel te niete doet: geen man sal voor u aengesichte bestaen, tot dat ghyse sult hebben verdelcht.

25

De gesnedene beelden van hare Goden, sult ghy met vyer verbranden: het silver ende gout, dat daer aen is, en sult ghy niet begeeren, noch voor u nemen; op dat ghy daer door niet verstrickt en wordet: want dat is den HEERE uwen Godt een grouwel.

26

Ghy en sult dan den grouwel in u huys niet brengen, dat ghy Ga naar margenoot25 eenen ban soudt worden, gelijck Ga naar margenoot26 dat selve is: ghy sult het Ga naar margenoot27 gantschelick verfoeyen, ende teenemael eenen grouwel daer van hebben; want het is Ga naar margenoot28 eenen ban.

margenoota
Ond. 31.3.
margenoot1
Siet Genes. 10.15. etc. ende 15.19. etc.
margenootb
Num. 33.52. Ios. 11.11.
margenoot2
Hebr. verbannende verbannen. Siet bov. cap. 2. op vers 34.
margenootc
Exod. 23.32. ende 34.15.
margenootd
Exod. 34.16. 1.Reg. 11.2.
margenoot3
In ’t Hebreeusch staet dit, ende eenige navolgende woorden in ’t eenvoudich getal, siende op yder van dese volcken, sonen, ende dochteren.
margenoote
Exod. 23.24. ende 34.13. Ond. 12.2, 3.
margenoot4
And. statuen. ofte, pilaer-beelden.
margenoot5
Verstaet de Afgodische bosschen, de sy ter afgoderye gesticht hebben. Siet ond. cap. 12.3.
margenootf
Exod. 19.5. Bov. 4.20. ende 14.21. ende 26.18. ende 28.9. 1.Pet. 2.9.
margenoot6
D. een volck, uyt alle volcken van Gode afgesondert, ende hem toegeeygent, op dat hy u nae luyt der beloften sijns verbonts segene, ende ghy in sijne geboden heylichlick (gelijck hy, uwe bontgenoot, heylich is) volgens uwe verbonts-beloften wandelet. Siet onder capit. 28.9. 1.Pet. 2.9.
margenoot7
Hebr. om, ofte, uyt, vermits. de liefde des HEEREN [tot] u lieden.
margenootg
Ond. 10.15.
margenooth
Exod. 20.5. Bov. 5.9.
margenoot8
D. die waerachtich is in sijne woorden, ende sijne beloften sekerlick volbrengt. siet Ies. 49.7. 1.Cor. 1.9. ende 10.13. 2.Cor. 1.18. 1.Thess. 5.24. 2.Thess. 3.3. 2.Tim. 2.13. Hebr. 11.11. 1.Iohan.1.9.
margenoot9
D. in hare tegenwoordicheyt, onder hare oogen, alsmen seyt, ofte in ’t openbaer, sonder hare wereltsche hoocheyt, macht, ofte trotsheyt t’ontsien; ende alsoo, dat sy des HEEREN straffende hant tegens hen moeten mercken ende gevoelen.
margenooti
Nahum. 1.2.
margenootk
Levit. 26.3. Ond. 28.1.
margenoot10
Ofte, aenwas. dat is, de vrucht.
margenootl
Exod. 23.26.
margenoot11
Die ghy aen den Egyptenaren hebt gesien. Vergel. ond. cap. 28.60.
margenoot12
Hebr. eygentlick, eten, op-eten, ende also voorts, verteeren, dat is, ghy sultse vernielen, verdelgen, sonder verschoonen, ofte schromen, gelijck de spijse niet gespaert en wort, veel weyniger een roof van een wilt dier. Vergel. ond. cap. 31.17.
margenoot13
Siet Exo. 23.33. ende 34.12. Iud. 2.3.
margenoot14
D. so ghy by u selven mochtet dencken: alsoo ond. cap.8.17. ende 9.4. etc.
margenoot15
Hebr. gedenckende gedenckt.
margenootm
Bov. 4.34. ende ond. 29.3.
margenoot16
Siet bov. cap. 4. op vers 34.
margenootn
Exod. 23.28. Ios. 24.12.
margenoot17
Siet Exo. 23. 28.
margenoot18
D. die sich versteken hebben, ende uwe hant mogen ontkomen zijn.
margenoot19
T.w. met sijne genade ende hulpe.
margenoot20
Hebr. een weynich, een weynich. dat is, al gemackelick, den eenen voor, den anderen na.
margenoot21
Ofte, uyttrecken, uytwortelen, nederstorten.
margenoot22
Ofte, konnen.
margenoot23
Ofte, boven u.
margenoot24
Ofte: verbaest maken met groote verbaestheyt.
margenoot25
D. verbannen. siet hier van een aenmerckelick exempel. Ios. 7.11, 21, 24, 25, 26.
margenoot26
T.w. het verbannen goet.
margenoot27
Hebr. verfoeyende verfoeyen, ende grouwelende grouwelen.
margenoot28
D. ten verderve overgegeven om dat het ter afgoderye gedient heeft.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken