Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxvj. Capittel.

Offeringe van de eerstelingen aller vruchten, met eene schoone belijdenisse, danck-segginge, ende vrolickheyt voor den HEERE, vers 1, etc. als oock vande drie-jarige tienden, 12. Bevestinge des verbonts tusschen Godt ende sijn volck van wederzijden, 16.

1

VOorts sal ’t geschieden, wanneer ghy sult gekomen zijn in ’t lant, dat u de HEERE uwe Godt ten erve geven sal; ende ghy dat erflick sult besitten, ende daer in woonen:

2

So sult ghy nemen vande Ga naar margenoota eerstelingen aller vrucht des lants, die ghy opbrengen sult van u lant, dat u de HEERE uwe Godt geeft, ende sultse in eenen korf leggen: ende ghy sult henen gaen tot de plaetse, die de HEERE uwe Godt verkoren sal hebben, om sijnen name aldaer te doen woonen.

3

Ende ghy sult komen tot den Priester, de welcke in die dagen zijn sal, ende tot hem seggen; Ick verklare heden voor den HEERE uwen Godt, dat ick gekomen ben in ’t lant, het welcke de HEERE onsen vaderen gesworen heeft, ons te sullen geven.

4

Ende de Priester sal den korf van uwer hant nemen: ende hy sal dien voor den altaer des HEEREN uwes Godts neder setten.

5

Dan sult ghy voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts betuygen, ende seggen; Mijn Ga naar margenoot1 vader was een Ga naar margenoot2 bedorven Ga naar margenoot3 Syrier, ende hy Ga naar margenootb tooch af nae Egypten, ende verkeerde aldaer als vreemdelinck met weynich Ga naar margenoot4 volcx: maer hy wert aldaer tot een groot, machtich, ende menichvuldich volck.

6

Doch de Egyptenaers deden ons quaet, ende verdruckten ons; ende leyden ons eenen harden dienst op.

7

Doe riepen wy tot den HEERE, den Godt onser vaderen: ende de HEERE Ga naar margenootc verhoorde onse stemme, ende Ga naar margenoot5 aensach onse elende, ende onsen arbeyt, ende onse onderdruckinge.

8

Ende de HEERE voerde ons uyt Egypten, door eene stercke hant, ende door eenen uytgestreckten arm, ende door grooten schrick: ende door teeckenen, ende door wonderen.

9

Ende hy heeft ons gebracht tot dese plaetse: ende hy heeft ons dit lant gegeven, een lant vloeyende van melck ende honich.

10

Ende nu, siet ick hebbe gebracht de eerstelingen van de vrucht deses lants, dat ghy, HEERE, my gegeven hebt: dan sult ghyse nedersetten voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts, ende sult u buygen voor ’t aengesichte des HEEREN uwes Godts.

11

Ende ghy sult vrolick zijn over al ’t goet, dat de HEERE uwe Godt u ende uwen huyse gegeven heeft: ghy, ende de Levijt, ende de vreemdelinck, die in ’t midden van u is.

12

Wanneer ghy Ga naar margenoot6 sult ge-eyndigt hebben Ga naar margenootd alle tienden uwes inkomens te vertienen, in het derde jaer, zijnde een jaer der tienden: dan sult ghy den Levijt, den vreemdelinck, den weese, ende der weduwe geven, dat sy in uwe Ga naar margenoot7 poorten eten, ende versadicht worden.

13

Ende ghy sult voor ’t aengesichte des HEEREN uwes Godts seggen; Ick heb het Ga naar margenoot8 heylige uyt den huyse wechgenomen, ende hebbe het oock den Levijt, ende den vreemdelinck, den weese, ende der weduwe gegeven, Ga naar margenoote nae alle uwe geboden, die ghy my geboden hebt: ick en heb niets van uwe geboden over getreden, ende niets vergeten.

14

Ick en hebbe daer van niet gegeten Ga naar margenoot9 in mijn leet, ende hebbe daer van niets wech genomen Ga naar margenoot10 tot yets onreyns, noch daer van gegeven Ga naar margenoot11 tot eenen dooden: ick ben der stemme des HEEREN mijnes Godts gehoorsaem geweest, ick hebbe gedaen nae alles, dat ghy my geboden hebt.

15

Siet nederwaerts van uwe heylige wooninge, van den hemel, ende segent u volck, Ga naar margenoot12 den Israël, ende het lant, dat

[Folio 94r]
[fol. 94r]

ghy ons gegeven hebt: gelijck als ghy onsen vaderen gesworen hebt; een lant van melck ende honich vloeyende.

16

Te desen dage gebiedt u de HEERE uwe Godt dese insettingen ende rechten te doen: houdt dan ende doet deselve, met u gantsche herte, ende met uwe gantsche ziele.

17

Ga naar margenoot13 Heden Ga naar margenootf hebt ghy den HEERE doen Ga naar margenoot14 seggen, dat hy u Ga naar margenoot15 tot eenen Godt sal zijn, ende dat ghy sult wandelen in sijne wegen, ende houden Ga naar margenoot16 sijne insettingen, ende sijne geboden, ende sijne rechten, ende dat ghy sijner stemme sult gehoorsaem zijn.

18

Ende de HEERE heeft u heden doen seggen, dat ghy hem tot een Ga naar margenootg volck des eygendoms sult zijn, gelijck als hy u gesproken heeft, ende dat ghy alle sijne geboden sult houden.

19

Ga naar margenooth Op dat hy u also boven alle de volcken, die hy gemaeckt heeft, Ga naar margenoot17 hooch sette, tot lof, ende tot eenen name, ende tot Ga naar margenoot18 heerlickheyt: ende op dat ghy een heylich volck zijt den HEERE uwen Gode, gelijck als hy gesproken heeft.

margenoota
Exod. 23.19. ende 34.26. Levit. 2.14. ende 23.10. Num. 15.17.
margenoot1
D. voorvader, naemlick, Iacob.
margenoot2
Ofte, vergaende, verloren gaende: dat is, naeby om te vergaen (als dickwijls, een verlooren schaep, dat is, verbijstert, ende in perijckel zijnde van vergaen) ten aensien van al ’t ongelijck, dat hem sijn schoonvader aengedaen hadde, mitsgaders andere moeyelickheden ende swaricheden, die hy soo in den dienst by Laban, als in ende na het wederkeeren van daer, geleden heeft. Vergelijckt de capp. Genes. 31.33, 34, 37. ende cap. 47.9. dese belijdenisse diende ter eeren Godes, die het aenstaende verderf van Iacob, ende sijn gantsch geslachte, volgens sijne beloften, wonderbaerlick hadde verhoedt.
margenoot3
Ten aensien van sijne langduerige wooninge in Syrien by Laban: andersins was hy in ’t lant Canaan geboren. And. bedorven [van] den Syrier. te weten, Laban. Genes. 25.26.
margenootb
Genes. 46.1.
margenoot4
Hebr. mannen.
margenootc
Exod. 2.23.
margenoot5
Siet Genes. 16. op vers 13.
margenoot6
D. alle tienden by een sult gebracht hebben. Siet vande tienden Lev. 27. op vers 30.
margenootd
Levit. 27.30. Num. 18.24.
margenoot7
D. steden, ofte, plaetsen uwer wooninge.
margenoot8
Verstaet, de tienden, die den Heere geheylicht waren, voor den Levit, vreemdelinck, etc.
margenoote
Bov. 14.27.
margenoot9
D. in mijnen tegenspoet: al schoon het my niet wel en ginck, heb ick evenwel de tienden voor my niet aengetast. Ofte in mijn rouwe. waer door het onreyn soude zijn geworden, waer op de volgende woorden mede sien.
margenoot10
D. tot eenich onreyn gebruyck, ofte in onreynicheyt, dat is, sulcx dat ick daer door soude verontreynicht zijn.
margenoot11
Tot eenige leed maeltijt, ofte begravinge der dooden, daer inne men sulcx met eenigen schijn van heylicheyt soude mogen soecken t’ excuseren, ende nochtans verontreynicht worden.
margenoot12
D. den kinderen, ofte nakomelingen van Israël, ofte Iacob.
margenoot13
D. te deser tijt is het verbont, eertijts met Abraham ende sijn zaet opgericht, vernieuwt, ende door de vervullinge van Godes belofte, ende het bewijs uwer danckbaerheyt bekrachticht.
margenootf
Genes. 17.7.
margenoot14
D. verklaren, beloven: ende soo in ’t volgende vers.
margenoot15
Siet Genes. 17. op vers 7.
margenoot16
Siet bov. cap. 5. op vers 31.
margenootg
Exod. 19.5. Bov. 7.6. ende 14.2.
margenooth
Bov. 4.7.
margenoot17
U alsoo doe uytsteken, dat ghy boven alle volckeren geroemt, vermaert, ende vereerlickt zijt: ende dat tot prijs ende eerlickheyt van Godts hoogen ende heerlicken naem, die d’eenige autheur is van allen genadigen, soo geestelicken als lichamelicken segen. Vergel. ond. c. 28.1. ende bov. 10. op vers 21. ende 2.Sam. 7.23. Ier. 33.9, etc.
margenoot18
Ofte, cieraet, smuck.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken