Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxj. Capittel.

Mose verklaert voor den volcke, dat hy haest sal sterven, ende in ’t lant Canaan niet komen, belovende, dat Godt hen door Iosua daer in brengen, ende hare vyanden verdelgen sal, vers 1, etc. hy sterckt ende troost Iosua, 7. schrijft ende levert dit Wet-boeck den Priesteren, Leviten ende Outsten over, met bevel, van het selve alle seven jaren voor den gantschen volcke te lesen, 9. Godt stelt Iosua in sijn ampt, 14. ende voorseyt Mose ende Iosue de ongehoorsaemheyt ende afwijckinge des volcx, mitsgaders de toekomstige straffen, 16. beveelt Mose een Liedt tot waerschouwinge ende overtuyginge des volcx te schrijven, ende hen dat te leeren, 19. Mose beveelt den Leviten dit Wet-boeck te leggen aen de zyde der Arke des verbonts, 24. gebiedt het gantsche volck te versamelen, om het Liedt te aenhooren, 28.

1

DAerna ginck Mose henen, ende sprack dese woorden tot gantsch Israël,

2

Ende seyde tot hen; Ick ben heden Ga naar margenoot1 hondert en twintich jaer out; ick sal niet meer konnen Ga naar margenoot2 uytgaen ende ingaen: daer toe heeft de HEERE tot my geseyt; Ga naar margenoota Ghy en sult over dese Iordane niet gaen:

3

De HEERE uwe Godt, die sal voor u aengesichte overgaen, die sal dese volcken van voor u aengesicht verdelgen, Ga naar margenoot3 dat ghyse erflick besittet: Ga naar margenootb Iosua, die sal voor u aengesichte overgaen, gelijck als de HEERE gesproken heeft.

4

Ende de HEERE sal hen doen,

[Folio 96v]
[fol. 96v]

gelijck als hy Ga naar margenootc Sihon ende Og, Coningen der Amoriten, ende haren lande gedaen heeft; die hy verdelgt heeft.

5

Wanneerse nu de HEERE Ga naar margenoot4 voor u aengesichte sal gegeven hebben; dan sult ghy hen doen Ga naar margenoot5 nae allen gebodt, Ga naar margenootd dat ick ulieden geboden hebbe.

6

Weest sterck ende hebt goeden moet, en vreest niet, ende en verschrickt niet voor haer aengesichte: want het is de HEERE uwe Godt die met u gaet; Ga naar margenoote Ga naar margenoot6 hy en sal u niet begeven noch u verlaten.

7

Ende Mose riep Iosua, ende seyde tot hem voor de oogen des gantschen Israëls; Zijt sterck, ende hebt goeden moet; want ghy sult met dit volck ingaen in ’t lant, dat de HEERE haren vaderen gesworen heeft, haer te sullen geven: ende ghy sult het haer doen erven.

8

De HEERE nu is de gene, die voor u aengesichte gaet, die sal met u zijn, hy en sal u niet begeven, noch u verlaten: en Ga naar margenootf vreest niet, ende en ontsett u niet.

9

Ende Mose schreef dese wet, ende gafse aen de Ga naar margenoot7 Priesteren, de sonen van Levi, Ga naar margenoot8 die de Arke des verbonts des HEEREN droegen, ende aen alle Outsten van Israël.

10

Ende Mose geboodt hen, seggende: Ten eynde van seven jaren, Ga naar margenoot9 op den gesetten tijt van ’t jaer der vrylatinge, op het feest der Ga naar margenoot10 Loofhutten:

11

Als gantsch Israël sal komen om te verschijnen voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts, inde plaetse, die hy sal verkoren hebben, sult Ga naar margenoot11 ghy dese wet voor gantsch Israël uytroepen, voor hare ooren:

12

Ga naar margenoot12 Vergadert het volck, de mannen ende de wijven, ende de kinderkens, ende uwe vreemdelingen, die in uwe Ga naar margenoot13 poorten zijn: op dat sy hooren, ende op dat sy leeren, ende vreesen den HEERE uwen Godt, ende waernemen te doen alle woorden deser wet.

13

Ende dat hare kinderen, die ’t niet Ga naar margenoot14 geweten en hebben, hooren ende leeren, om te vreesen den HEERE uwen Godt: alle de dagen, die ghy leeft op het lant, nae ’t welcke ghy over de Iordane zijt henen gaende, om dat te erven.

14

Ende de HEERE seyde tot Mose; Siet, Ga naar margenoot15 uwe dagen zijn genaedert, om te sterven; roept Iosua, ende stelt ulieden in de Tente der t’samen-komste, dat ick hem bevel geve: So ginck Mose, ende Iosua, ende sy stelden sich in de Tente der t’samen-komste.

15

Doe verscheen de HEERE in de Tente, in de Ga naar margenoot16 wolcken-columne: ende de wolcken-columne stont boven de deure der Tente.

16

Ende de HEERE seyde tot Mose; Siet, ghy sult Ga naar margenoot17 slapen met uwe vaderen: ende dit volck sal opstaen, ende na- Ga naar margenoot18hoereren de Goden Ga naar margenoot19 der vreemden van dat lant, daer het nae toegaet in ’t midden van Ga naar margenoot20 dien; ende het sal my verlaten, ende vernietigen mijn verbont, dat ick met Ga naar margenoot21 het selve gemaeckt hebbe.

17

So sal mijn toorn te dien dage tegens het selve ontsteken, ende ick salse verlaten, ende Ga naar margenoot22 mijn aengesicht van hen verbergen, dat sy Ga naar margenoot23 ter spijse zijn, ende vele Ga naar margenoot24 quaden, ende benaeutheden sullen Ga naar margenoot25 het treffen: dat het te dien dage sal seggen: Hebben my dese quaden niet Ga naar margenoot26 getroffen, om dat mijn Godt Ga naar margenoot27 in ’t midden van my niet en is?

18

Ick dan sal mijn aengesichte te dien dage Ga naar margenoot28 gantschlick verbergen, om al het quaet, dat het gedaen heeft: want het heeft sich gewendt tot andere Goden.

19

Ende nu, schrijft ulieden Ga naar margenoot29 dit Liedt, ende leert het den kinderen Israëls, Ga naar margenoot30 legt het in haren mont: op dat dit Liedt, my Ga naar margenoot31 ten getuyge zy tegens de kinderen Israëls.

20

Want ick sal dit [volck] inbrengen in ’t lant, dat ick sijnen vaderen gesworen hebbe, vloeyende van melck ende honich, ende ’t sal eten, ende versadicht, ende vet worden: dan sal ’t sich wenden tot andere Goden, ende hen dienen, ende sy sullen my tergen, ende mijn verbont vernietigen.

21

Ende ’t sal geschieden, wanneer vele quaden ende benautheden Ga naar margenoot32 het selve sullen treffen, dan sal dit Liedt voor sijn aengesichte antwoorden tot getuyge; want het sal uyt den mont sijns zaets niet vergeten worden: dewijle ick weet sijn Ga naar margenoot33 gedichtsel, dat het heden maeckt, aleer ick het inbrenge in ’t lant, dat ick Ga naar margenoot34 gesworen hebbe.

22

So schreef Mose dit Liedt te dien dage: ende hy leerde het den kinderen Israëls.

23

Ende Ga naar margenoot35 hy geboodt Iosua, den sone van Nun, ende seyde; Ga naar margenootg Zijt sterck, ende hebt goeden moet, want ghy sult de kinderen Israëls inbrengen in ’t lant, dat ick hen gesworen hebbe: ende ick sal met u zijn.

24

Ende het geschiedde, als Mose voleyndt hadde de woorden deser Ga naar margenoot36 wet te schrijven in een boeck; tot datse voltrocken waren:

25

So geboodt Mose den Leviten, die de Arke des verbonts des HEEREN droegen, seggende:

26

Neemt dit Ga naar margenooth wetboeck, ende legt het Ga naar margenoot37 aen de zijde der Arke des verbonts des HEEREN uwes Godts: dat het aldaer zy ten getuyge tegens Ga naar margenoot38 u.

27

Want ick kenne uwe wederspannicheyt, ende uwen Ga naar margenoot39 harden necke: Siet, terwijlen ick noch heden met ulieden leve, Ga naar margenoot40 zijt ghy wederspannich geweest, tegens den HEERE, hoe veel te meer na mijnen doot?

28

Vergadert tot my alle de Outsten uwer stammen, ende uwe Amptlieden: dat ick voor hare ooren dese woorden spreke, ende tegens hen den hemel ende de aerde tot getuyge neme.

29

Want ick weet, dat ghy het na mijnen doot Ga naar margenoot41 sekerlick sult verderven, ende afwijcken vanden wech, dien ick u geboden hebbe: dan sal u Ga naar margenoot42 dit quaet in ’t laetste der dagen ontmoeten, wanneer ghy sult gedaen hebben, dat Ga naar margenoot43 quaet is inde oogen des HEEREN, om hem door het werck uwer handen tot toorn te verwecken.

30

Doe sprack Mose, voor de ooren der gantscher gemeynte van Israël, de woorden deses Liedts, tot datse voltrocken waren.

margenoot1
Hebr. een soon van hondert ende twintich jaer.
margenoot2
D. mijn ampt, als te vooren, onder u bedienen. siet Num. 27.16, 17. ende verg. bov. cap. 28.6.
margenoota
Num. 27 12. Bov. 3.26.
margenoot3
T.w. de volckeren, dat is, hare landen: als bov. cap. 9.1. ende elders dickwijls.
margenootb
Num. 27.18.
margenootc
Num. 21.24, 33.
margenoot4
Siet bov. cap. 1. op vers 8.
margenoot5
Ghy sultse gantschelick verbannen. Siet bov. cap. 7.1, 2.
margenootd
Bov. 7.1, 2.
margenoote
Ios. 1.5. Hebr. 13.5.
margenoot6
Dese belofte wort allen geloovigen toegeeygent. Heb. 13.5.
margenootf
Ios. 1.9.
margenoot7
Verg. bov. c. 17.18.
margenoot8
Verg. ond. vers 25. ende siet Num. 4. op vers 15.
margenoot9
Siet bov. cap. 15.1, etc.
margenoot10
Siet bov. cap. 16.13, etc. ende Lev. 23.34, etc.
margenoot11
T.w. Priester, met de bystaende Priesteren ende Leviten, etc. siet een exempel Nehem. 8.1, 5, 7, 8.
margenoot12
Ofte, vergaderende etc. De sin is, dat dit t’elckens ten eynde van seven jaren geschieden moeste.
margenoot13
D. steden, woonplaetsen.
margenoot14
Ofte, ervaren, ondervonden hebben: dat is, niet gesien alle mijne wonderen, gelijck ghyse gesien hebt.
margenoot15
D. uwe sterfdach is gekomen.
margenoot16
Uyt de welcke Godt met Mose plach te spreken. siet Exod. 33.9. Psal. 99.7.
margenoot17
Ofte, nederliggen, te weten, om te slapen. Dat is, ghy sult sterven: Alsoo wort de doot een slaep genoemt, om dat de lichamen rusten, tot den tijt der opweckinge. Psal. 13.4. ende 76.6. Dan. 12.2. Iohan. 11.11. 1.Thess. 4.13, 14, 15. 2.Pet. 3.4.
margenoot18
Siet Exod. 34. op vers 15 ende Levit. 20. op vers 5.
margenoot19
Hebr. des vreemden van dat lant: D. der Canaaniten, die van Godt ende sijn volck vervreemt waren, dienende vreemde Goden.
margenoot20
Verstaet, het lant, ofte, de vreemde Canaanitische inwoonders van dien.
margenoot21
T.w. volck, ende soo in ’t volgende doorgaens, hoewel het getal van eenen, ende velen, onder malkanderen vermengt is.
margenoot22
D. mijnen segen, ende hulpe, waer door ick mijne genadige tegenwoordicheyt plach te bewijsen, haerlieden onttrecken: ende alsoo in ’t volgende vers.
margenoot23
Hebr. om te eten. dat is, van den vyanden, als wilde dieren, verscheurt ende verslonden te worden. Verg. bov. cap. 7. op vers 16. Ezech. 34.5, 8, 10. ende 35.12.
margenoot24
D. ongelucken, ellenden, ende soo in ’t volgende.
margenoot25
T.w. volck, als bov. ende in ’t volgende.
margenoot26
Hebr. gevonden: ende soo vers 21.
margenoot27
Als bov. cap. 1.42.
margenoot28
Hebr. verbergende verbergen.
margenoot29
Dat in ’t volgende cap. beschreven is: zijnde van Godt gestelt in forme van een liet, op dat het volck het selve te bequamer mochte leeren, ende onthouden.
margenoot30
D. maeckt, dat sy ’t wel verstaen, van buyten leeren, ende singen konnen, ende alsoo dagelicx in den mont hebben. Vergel. Exo. 4.15. 2.Sam. 14.3, etc.
margenoot31
Tot eene gedachtenisse van alle mijne getrouwe waerschouwingen, ende tot harer overtuyginge van de rechtveerdicheyt mijner straffe, alsse wederspannich sullen zijn.
margenoot32
T.w. volck: als bov. ende ond.
margenoot33
Het gedichtsel sijns herten. Siet Genes. 6.5.
margenoot34
Hen te sullen geven.
margenoot35
De HEERE.
margenootg
Ios. 1.6.
margenoot36
Dit wort verstaen niet alleen van de tafelen der 10 geboden, ende dit liet, maer van de gantsche verklaringe der wet, alsoose in dese boecken Mosis begrepen is.
margenooth
2.Reg. 22.8.
margenoot37
In ’t heylige der heyligen, om de weerdicheyt, ende Godtlickheyt van dit boeck te betuygen. de 2 tafelen des verbonts lagen in de Arke: ende dit boeck (om de Arke niet te openen) buyten aen de zijde der arke. Dit boeck wert gevonden ten tijde des Konincx Iosia, 2.Reg. 22.8.
margenoot38
Niet alleen de Leviten, maer mede ’t gantsche volck.
margenoot39
Verg. Ies. 48.4.
margenoot40
Siet bov. cap. 9.7, 23, 24.
margenoot41
Hebr. verdervende sult verderven.
margenoot42
Verstaet, het quaet der straffe, ofte allerleye plagen, die boven verhaelt zijn.
margenoot43
Verstaet, het quaet der sonde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken