Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Ga naar margenoot* Het xxxiiij. Capittel.

Mose klimt op den berch Nebo, van waer hem Godt het beloofde lant laet sien, vers 1, etc. Mose, noch frisch zijnde, sterft aldaer, wort van Godt begraven, ende van Israel beweent, 5. Iosua wort geroemt, maer Mose veel meer, 9.

1

DOe Ga naar margenoot1 ginck Mose op, uyt de vlacke velden Moabs nae den berch Ga naar margenoot2 Nebo, Ga naar margenoot3 op de hoochte van Pisga, welcke recht tegen Iericho over is: ende de

[Folio 98v]
[fol. 98v]

HEERE Ga naar margenoota wees hem dat gantsche lant, Ga naar margenoot4 Gilead tot Ga naar margenoot5 Dan toe;

2

Ende het gantsche Ga naar margenoot6 Naphtali, ende het lant van Ephraim, ende Manasse: ende het gantsche lant van Iuda, tot aen de Ga naar margenoot7 achterste Zee.

3

Ende het Suyden, ende het effene velt der valleye van Iericho, de Ga naar margenoot8 palm-stadt, tot Ga naar margenoot9 Zoar toe.

4

Ende de HEERE seyde tot hem; Dit is het lant, dat ick Ga naar margenootb Abraham, Isaac, ende Iacob gesworen hebbe, seggende; Uwen zade sal ick het geven: ick heb ’t u met uwe oogen doen sien, maer ghy en sult daer henen niet Ga naar margenoot10 overgaen.

5

Also sterf Mose, de knecht des HEEREN, aldaer, inden lande Moabs, nae des HEEREN Ga naar margenoot11 mont.

6

Ende Ga naar margenoot12 hy begroef hem in een dal, inden lande Moabs, tegen over Ga naar margenoot13 Beth Peor, ende Ga naar margenootc niemant heeft sijn Ga naar margenoot14 graf geweten, Ga naar margenoot15 tot op desen dach.

7

Mose nu was Ga naar margenoot16 hondert ende twintich jaer out, als hy sterf: Ga naar margenoot17 sijn ooge was niet doncker geworden, ende sijne Ga naar margenoot18 kracht en was niet Ga naar margenoot19 vergaen.

8

Ende de kinderen Israëls beweenden Mose in de vlacke velden Moabs, Ga naar margenoot20 dertich dagen: ende de dagen des weenens, der rouwe over Mose, werden voleyndt.

9

Iosua nu, de sone van Nun, was vol van den Ga naar margenoot21 Geest der wijsheyt, Ga naar margenootd want Mose hadde sijne Ga naar margenoot22 handen op hem geleyt: so hoorden de kinderen Israëls nae hem, ende deden gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.

10

Ende daer en stont geen Propheet meer op in Israël, gelijck Mose: Ga naar margenoot23 dien de HEERE gekent hadde, Ga naar margenoot24 van aengesichte tot aengesichte:

11

In alle de teeckenen, en de wonderen, daer toe hem de HEERE gesonden heeft, om die in Egyptenlant te doen aen Pharao, ende aen alle sijne knechten, ende aen al sijn lant:

12

Ende in alle die Ga naar margenoot25 stercke hant, ende in alle die groote Ga naar margenoot26 verschrickinge: die Ga naar margenoot27 Mose gedaen heeft voor de oogen des gantschen Israëls.

FINIS

margenoot*
Dit Cap. is (nae ’t meeste gevoelen) na Mosis doot van eenich ander man Godts (’t sy Iosua, Eleazar, ofte eenen anderen) door eene bysondere openbaringe ende ingeven des H. Geests beschreven. Sonder dat en hadde de autheur deses Cap. (als oock de Apostel Iudas, ’t gene hy in sijnen Sentbrief verhaelt) dese saken, die tusschen Godt ende Mosen alleen gepasseert waren, niet konnen weten.
margenoot1
Door Godts openbaringe te vooren wetende, dat hy aldaer soude sterven, ginck hy gewillichlick nae sijne sterf-plaetse.
margenoot2
Gelegen (soo eenige Caerten hebben) aen de Suyd-zijde van Pisga, dicht by de stadt Nebo, van de Rubeniten opgebouwt. Num. 32.38. Vergel. bov. 32.49.
margenoot3
Hebr. hooft. dit was een seer hooge berch, gelegen aen Nebo, die veel leeger was, dienende als tot eenen opganck nae de spitse van Pisga.
margenoota
Bov. 3.27.
margenoot4
Siet Gen. 31. op vers 21. ende Num. 32.1, 19, etc.
margenoot5
Gelegen in het Noord-eynde van Canaan, te vooren genoemt Leschem, ofte, Lais, ingenomen ende vernoemt van de stamme Dan. Ios. 19.47. Iudic. 18.29.
margenoot6
Dat is, lant van Naphtali.
margenoot7
Siet bov. cap. 11. op vers 24.
margenoot8
Om dat in de valleye van Iericho veel palmboomen wiessen, als oock balsem, waer van dese stadt vermaert was, ende den naem Iericho, van wegen den goeden reuck, hadde. Siet oock Iud. 1.16. 2.Chron. 28.15.
margenoot9
Siet Genes. 19. vers 20.
margenootb
Gen. 12.7. ende 13.5. ende 15.18. ende 26.4. ende 28.13.
margenoot10
Over de Iordane.
margenoot11
D. woort, seggen, ofte, ordinantie.
margenoot12
De HEERE.
margenoot13
Siet bov. cap. 3. op vers 29.
margenootc
Iudae vers 9.
margenoot14
De plaetse, daer hem de HEERE begraven hadde. Siet den Sent-brief Iude vers 9. Dit heeft Godt sonder twijfel gewilt, om alle occasie van superstitie ofte afgoderie (waer toe dit volck seer genegen was) voor te komen: gelijck de Duyvel het ter contrarie geerne ontdeckt hadde.
margenoot15
Uyt dese woorden blijckt klaerlick, dat dit Capit. nae Mosis doot beschreven is.
margenoot16
Hebr. een sone van hondert ende twintich jaer.
margenoot17
Vergel. Ios. 14.10, 11.
margenoot18
D. frisheyt, jeuchdicheyt. Hebr. eyg. groente, groenicheyt, eene gelijckenisse van groene kruyden, die vol saps ende bloeyende zijn. Desen niet tegenstaende, heeft Godt hem noch frisch ende sterck zijnde, doen sterven.
margenoot19
Hebr. wechgevloden.
margenoot20
Vergel. Gen. 50.3, 10. ende Num. 20.29.
margenoot21
D. van de gave der wijsheyt, die de H. Geest in hem tot verrichtinge van sulcken ampt gewerckt hadde.
margenootd
Num. 27.28.
margenoot22
Hebr. eyg. hadde met sijne handen op hem gesteunt. Siet hier van Num. 27. op vers 18. Item Gen. 48. op vers 14. ende Num. 8. op vers 10.
margenoot23
And. die den HEERE etc.
margenoot24
Siet bov. cap. 5. op vers 4. ende Exod. 33.11. Num. 12.8.
margenoot25
D. de wercken der Godtlicker kracht. Vergel. bov. cap. 4. op vers 34.
margenoot26
Dat is, schrickelicke miraculeuse daden.
margenoot27
Godt, door de hant, ofte den dienst van Mose.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken