Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

Alle de Koningen der Amoriten, ende der Canaaniten verschricken seer, hoorende van het opdroogen der Iordane, ende der Israëliten doortocht, vers 1, etc. Het manne-volck der Israëliten, dat op de reyse geboren was, wort te Gilgal besneden, door het bevel Godes, 2. alwaer sy oock ’t Pascha gebruycken, 10. Het Manna houdt op, na dat sy van het coorn des lants gegeten hadden, 12. CHRISTUS, de Vorst sijnes volcx, verschijnt Iosua in de gedaente eenes Krijchs-mans, 13.

1

ENde ’t geschiedde, doe alle de Koningen der Amoriten, die aen dese zyde der Iordane Ga naar margenoot1 westwaerts, ende alle de Koningen der Canaaniten, die aen de Zee [waren], hoorden dat de HEERE de wateren der Iordane hadde uytgedroocht, voor het aengesichte der kinderen Israëls, tot dat wy daer door gegaen waren: Ga naar margenoot2 So versmolt haer herte, ende daer en was geen moet meer in hen, voor het aengesichte der kinderen Israëls.

2

Te dier tijt sprack de HEERE tot Iosua, Maeckt Ga naar margenoota u Ga naar margenoot3 steenen messen, ende Ga naar margenoot4 besnijdt wederomme de kinderen Israëls ten tweeden male.

3

Doe maeckte sich Iosua steenen messen, ende Ga naar margenoot5 besneedt de kinderen Israëls op den Ga naar margenoot6 heuvel der voorhuyden.

4

Dit nu was d’oorsake waeromse Iosua besneedt: Al het volck dat uyt Egypten getogen was, de manspersoonen, alle krijchslieden, waren gestorven in de woestijne op den wech, na dat sy uyt Egypten getogen waren.

5

Want al het volck datter uyttooch was besneden: maer al het volck dat geboren was in de woestijne op den wech, na dat sy uyt Egypten getrocken waren, en hadden Ga naar margenoot7 sy niet besneden.

6

Want de kinderen Israëls wandelden veertich jaer in de woestijne, tot dat vergaen was ’t gantsche volck der krijchslieden, die uyt Egypten gegaen waren, die de stemme des HEEREN niet gehoorsaem geweest waren: den welcken de HEERE gesworen hadde, Ga naar margenootb dat hy hen niet en soude sien laten het lant, ’t welck de HEERE haren vaderen gesworen hadde ons te sullen geven, een lant vloeyende van melck ende honich.

7

Maer hare sonen heeft Ga naar margenoot8 hy aen hare plaetse gestelt, die heeft Iosua besneden, om dat sy de voor-huyt hadden, want sy en haddense op den wech niet besneden.

8

Ende ’t geschiedde alsmen een eynde gemaeckt hadde van al dat volck te besnijden, soo bleven sy in hare plaetse in ’t leger, Ga naar margenoot9 tot dat sy genesen waren.

9

Voorder sprack de HEERE tot Iosua, Heden hebbe ick Ga naar margenoot10 den smaet van Egypten Ga naar margenoot11 van ulieden afgewentelt: daerom noemdemen den name dier plaetse Ga naar margenoot12 Gilgal, Ga naar margenoot13 tot op desen dach.

10

Terwijle de kinderen Israëls te Gilgal gelegert lagen, so Ga naar margenoot14 hielden sy Paesschen Ga naar margenootc op den veertienden dach Ga naar margenoot15 der selver maent, in den avont, op de vlacke velden van Iericho.

11

Ende sy aten, van ’t over-jarige koorn des lants, ’s anderdaechs van Paesschen, Ga naar margenootd ongesuerde brooden, ende versengde aren, even op dien selven dach:

12

Ende het Man hieldt op ’s anderen daechs na dat sy van ’s lants over-jarige koorn gegeten hadden, ende de kinderen Israëls en hadden geen Man meer, maer sy aten in den selven jare van de inkomste des lants Canaan.

13

Voorder geschieddet, als Iosua by Iericho was, dat hy sijne oogen op hief, ende sach toe, ende siet, Ga naar margenoote daer stont Ga naar margenoot16 een man tegen over hem, die een Ga naar margenoot17 uytgetogen sweert in sijne hant hadde: Ende Iosua ginck tot hem, ende seyde tot hem, Zijt ghy onse, of onser vyanden?

14

Ende hy seyde: Ga naar margenoot18 Neen, maer ick

[Folio 101r]
[fol. 101r]

ben Ga naar margenoot19 de Vorst van het heyr des HEEREN, ick ben nu gekomen: doe viel Iosua op sijn aengesichte ter aerde, ende Ga naar margenoot20 badt aen, ende seyde tot hem, Wat spreeckt mijn HEERE tot sijnen knecht?

15

Doe seyde de Vorst des heyrs des HEEREN tot Iosua, Ga naar margenoot21 Treckt uwe schoenen af van uwe voeten, want de plaetse daer ghy op staet, is Ga naar margenoot22 heylich: ende Iosua dede alsoo.

margenoot1
D. aen de West-zijde woonende, in ’t lant Canaan.
margenoot2
D. Sy sijn vertsaecht geworden. Siet cap. 2.9, 24.
margenoota
Exod. 4.25.
margenoot3
And. scherpe messen. Hebr. sweerden, ofte, messen van rotzen. als Exod. 4.25.
margenoot4
Hebr. keert weder besnijdt, D. besnijdt wederom, een Hebr. maniere van spreken. siet Num. 11. op vers 4. Psal. 85.7. Ezec. 8.6. De besnijdenisse is eerst bevolen aen Abraham ende sijn zaet, ende daer in gecontinueert tot in Egypten. alwaer die gene die uyt Egypten getogen zijn, oock waren besneden. maer also aende gene, die in de woestijne geboren zijn, de besnijdenisse niet en was geschiet, so wortse hier door Godts bevel aen deselve hervatt.
margenoot5
T.w. die gene, die noch niet besneden en waren, dwelcke die waren die inde Woestijne geboren waren.
margenoot6
Eenige behouden. ’t Hebr. woort Araloth in den text, beteeckenende voor-huyden, om dat de voor-huyden der kinderen Israëls daer besneden waren.
margenoot7
T.w. De ouders. Dit is nagebleven, ofte door slofficheyt ende onachtsaemheyt: ofte om dat sy niet en wisten, wanneer dat sy voortreysen souden, ende het den versch-besnedenen swaer soude gevallen hebben, ja oock periculeus, voort te reysen.
margenootb
Num. 14.23.
margenoot8
T.w. Godt de Heere.
margenoot9
Hebr. tot dat sy leefden, als Num. 21.8.
margenoot10
Alsoo noemt hy de voor-huyt, die de Israëliten aen hare kinderen gelaten hadden, hier in meer het exempel der onbesnedene Egyptenaeren navolgende, dan het bevel Godes. Siet Ier. 9.25, 26. sommige verstaen door den smaet Egypti, den smaet die de Egyptenaren Godt ende sijn volck souden opgeleyt ende na-geseyt hebben, indiense buyten het lant Canaan hadden moeten blijven. siet Deut. 9.28.
margenoot11
Hebr. Van op ulieden. D. die op ulieden lach.
margenoot12
D. Rollinge, afwentelinge, om dat door de besnijdenisse de schande vande Israëliten afgewentelt is.
margenoot13
T.w. blijft dese name, of houdt die plaetse desen name.
margenoot14
Hebr. maecten sy; het houden van Pascha is oock in de Woestijne nagelaten geweest, uytgenomen in het tweede jaer na den uyttocht, Siet Num. 9.1.
margenootc
Exod. 12.6.
margenoot15
T.w. op den 14 dach der eerster maent des jaers, als blijckt Ios. 4.19.
margenootd
Exod. 12.39. Levit. 2.14.
margenoote
Exod. 23.23.
margenoot16
Dit was de Heere Christus in de gedaente eenes mans, als af te nemen is uyt cap. 6.2.
margenoot17
T.w. om Iosua daer mede te verkloecken, hem te kennen gevende, dat hy met hem soude zijn, ende strijden tegen de Canaaniten, ende hem de victorie soude doen hebben.
margenoot18
T.w. Ick en gehoore uwe vyanden niet toe.
margenoot19
T.w. Christus, die over het Leger der Israëliten, welcke des Heeren volck zijn, sorge drage.
margenoot20
Want hy kende hem te zijn den waren Godt: Indien dit maer een geschapen Engel geweest ware, hy en soude niet geleden hebben, datmen hem alsoo soude ge-eert hebben, gelijck te sien is Apoc. 19.20. ende 22.6.
margenoot21
Dit heeft oock Godt Mosi bevolen Exod. 3.5. Siet oock Actor. 7.33.
margenoot22
Hebr. heylicheyt. Waerom was dese plaetse heylich? om datse de Heere door sijne besondere tegenwoordicheyt geheylicht hadde, Siet Exod. 3.5. ende d’ aenteeck. aldaer.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken