Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vj. Capittel.

De HEERE geeft Iosua de stadt van Iericho in sijne hant, vers 1, etc. doch eerst doet hy de krijchs-lieden, als oock de Arke ende seven Priesters, seven dagen lanck rontom de stadt gaen, 2. op den sevenden dach wort de stadt ingenomen, de muer invallende, 20. De Israëliten vallen van alle kanten daer in, ende sy vernielen met den sweerde beyde menschen en vee, 21. Doch sy verschoonen Rachab, met alles dat sy heeft, 22. De stadt, ende al wat daer in is, wort verbrant, uytgesondert het gout, silver, koper ende yseren vaten, 24. Iosua vervloeckt dien man, die Iericho soude herbouwen, 26. Godt is met Iosua, 26.

1

IEricho nu sloot [de poorten] toe, ende was gesloten, Ga naar margenoot1 voor het aengesichte der kinderen Israëls, daer en ginck niemant uyt, noch daer en ginck niemant in.

2

Doe seyde Ga naar margenoot2 de HEERE tot Iosua, Siet ick hebbe Iericho met haren Koninck [ende] strijtbare helden in uwe hant gegeven.

3

Ghy dan alle die krijchslieden zijt, sult rontomme de stadt gaen, de stadt omringende eenmael: alsoo sult ghy doen ses dagen lanck.

4

Ende seven Priesters sullen seven Ga naar margenoot3 ramsbasuynen dragen voor de Arke, ende ghylieden sult op den sevensten dach de stadt sevenmael ommegaen: ende de Priesters sullen met de basuynen blasen.

5

Ende ’t sal geschieden, alsmen langsaem met den ramshoorn blaest, als ghylieden het geluyt der basuyne hoort, so sal al het volck juychen met een groot gejuych, dan sal de Ga naar margenoot4 stadtmuer Ga naar margenoot5 onder sich vallen, ende ’t volck salder inklimmen, een yegelick tegen over hem.

6

Doe riep Iosua de sone Nun, de Priesters, ende seyde tot hen, Draegt de Arke des verbonts: ende dat seven Priesters seven rams-basuynen dragen, voor de Arke des HEEREN.

7

Ende tot den volcke seyde hy, Treckt door, ende gaet rontom dese stadt: ende wie Ga naar margenoot6 toegerust is, die gae door voor de Arke des HEEREN.

8

Ende ’t geschiedde, gelijck Iosua tot den volcke gesproken hadde, so gingen de seven Priesters, dragende seven ramsbasuynen Ga naar margenoot7 voor het aengesichte des HEEREN, sy trocken door ende bliesen met de basuynen: ende Ga naar margenoot8 de Arke des verbonts des HEEREN volgdese na.

9

Ende wie toe gerust was, ginck voor het aengesichte der Priesteren die de basuynen bliesen: ende de Ga naar margenoot9 achtertocht volgde de Arke na, terwijlen men ginck ende blies met de basuynen.

10

Iosua nu hadde ’t volck geboden, seggende: Ghy en sult niet juychen, ja ghy en sult uwe stemme niet laten hooren, ende geen woort salder uyt uwen monde uytgaen, tot op den dach, wanneer ick tot ulieden seggen sal, Iuycht, dan sult ghy juychen.

11

Ende hy dede de Arke des HEEREN rontom de stadt gaen, omringende [de selve] eenmael: doe quamen sy [weder] in het leger, ende vernachtten in het leger.

12

Daerna stont Iosua des morgens vroech op, ende de Priesters droegen de Arke des HEEREN.

13

Ende de seven Priesters dragende de seven ramsbasuynen voor de Arke des HEEREN, gingen voort, ende bliesen met de basuynen: ende de toegeruste gingen voor hare aengesichten, ende de achtertocht volgde de Arke des HEEREN na, terwijlen men ginck ende blies met de basuynen.

14

Also gingen sy eenmael rontom de stadt op den tweeden dach, ende sy keerden weder in het leger: alsoo deden sy ses dagen lanck.

15

Ende ’t geschiedde op den sevenden dach, dat sy haer vroech op maeckten, met het opgaen des dageraets, ende sy gingen rontom de stadt nae de selve wijse sevenmael: alleenlick op dien dach gingen sy sevenmael rontom de stadt.

16

Ende ’t geschiedde ten sevenden male als de Priesters met de basuynen bliesen: dat Iosua tot den volcke sprack, Iuycht, want de HEERE heeft u lieden de stadt gegeven.

17

Ga naar margenoot10 Doch sal dese stadt den HEERE verbannen zijn, sy, ende al dat daer inne is: alleenlick sal de hoere Rachab levendich blijven, sy, ende alle die met haer in den huyse zijn, om dat sy de boden, die Ga naar margenoot11 wy uytgesonden hadden, Ga naar margenoot12 verborgen heeft.

18

Alleenlick dat ghylieden u wacht van ’t verbannene, op dat ghy u misschien niet Ga naar margenoot13 en verbannet, mits nemende van ’t verbannene, ende ’t leger Israëls niet stellet tot eenen ban, noch dat selve en beroeret.

19

Ga naar margenoota Maer al het silver ende gout, ende de koperen ende yseren vaten, sullen den HEERE Ga naar margenoot14 heylich zijn: tot den schat des HEEREN sullen sy komen.

20

Het volck dan juychte als Ga naar margenoot15 sy met de basuynen bliesen: ende ’t geschiedde als het volck het geluyt der basuyne hoorde, so juychte het volck met een groot gejuych, Ga naar margenootb ende de muer viel onder sich, ende ’tvolck klom in de stadt, een yder tegen over hem, ende sy namen de stadt in.

21

Ende Ga naar margenoot16 sy verbanden alles wat in de stadt was, van den man tot de vrouwe toe, van het kint tot den ouden, ende tot den osse en ’t kleyn vee, ende den esel, door Ga naar margenoot17 de scherpte des sweerts.

22

Iosua nu seyde tot de twee mannen, de verspieders des lants, Gaet in het huys der vrouwe, der hoere, ende brengt die vrouwe van daer uyt, met al dat sy heeft, Ga naar margenootc gelijck als ghy haer gesworen hebt.

23

Doe gingen de Iongelingen de verspieders daer in, ende brachtender Rachab uyt, ende haren vader, ende hare moeder, ende hare broederen, ende al wat sy hadde, oock brachten sy uyt Ga naar margenoot18 alle hare huysgesinnen, ende sy Ga naar margenoot19 steldense buyten den leger Israëls.

24

De stadt nu verbrandden sy met vyere, ende alles wat daer in was: alleenlick het silver ende gout, mitsgaders de koperen ende yseren vaten, gaven sy tot den schat van het Ga naar margenoot20 huys des HEEREN.

25

Dus liet Iosua de hoere Rachab leven, ende het huysgesin hares vaders, ende al wat sy hadde, Ga naar margenoot21 ende sy heeft gewoont in het midden van Israël Ga naar margenoot22 tot op

[Folio 101v]
[fol. 101v]

desen dach: om dat sy de boden verborgen hadde, die Iosua gesonden hadde om Iericho te verspieden.

26

Ende ter selver tijt Ga naar margenoot23 beswoerse Iosua, seggende: Vervloeckt zy die man voor het aengesichte des HEEREN, die sich op maken, ende dese stadt Iericho bouwen sal: dat hyse grontveste Ga naar margenoot24 op sijnen eerstgeborenen sone, ende hare poorten stelle op sijnen jongsten sone.

27

Also was de HEERE met Iosua: ende sijn geruchte Ga naar margenoot25 liep door ’t gantsche lant.

margenoot1
T.w. uyt vreese van de kinderen Israëls.
margenoot2
Bov. 5.13. wort hy een man genoemt.
margenoot3
D. Basuynen van Rams-hoornen gemaeckt.
margenoot4
Verst. dit van een deel des muers: ware de heele muer gevallen, so moste oock Rachabs huys gevallen zijn, want het stont op den muer, bov. cap. 2. vers 15.
margenoot5
Hebr. aen sijne plaetse.
margenoot6
D. gewapent.
margenoot7
Siet bov. de aent. op cap. 4. vers 13.
margenoot8
D. de Arke in de welcke lagen de twee tafelen, daer het verbondt op geschreven was.
margenoot9
Siet Num. 10. op vers 25.
margenoot10
Siet Deut. 2.34.
margenoot11
T.w. Ick, ende de Overste, sonder kennisse des volcx, bov. 2.1, 4, 6.
margenoot12
Sommige: wel, oft, neerstelick verborgen heeft.
margenoot13
D. geen oorsake en zijt, dat ghy selfs verdelget wort.
margenoota
Num. 31.54.
margenoot14
Hebr. Heylicheyt.
margenoot15
T.w. De seven Priesters.
margenootb
Hebr. 11.30.
margenoot16
D. sy vernielden alles, gelijckmen de verbannene dingen pleecht te doen. Siet Deut. 2. op vers 34.
margenoot17
Hebr. den mont.
margenootc
Ios. 2.14. Hebr. 11.31.
margenoot18
Ofte, geslachten, ofte, maechschappen. T.w. die haer aengingen.
margenoot19
T.w. soo lange, tot dat sy in der Israëliten religie wel onderwesen, ende alsoo in de Gemeynte Godes aengenomen waren. Siet Deut. 21.10.
margenoot20
D. Des Tabernakels. Siet bov. vers 19. ende Num. 31.54.
margenoot21
Ia sy is naederhant getrouwt in de Stamme Iuda, aen Salmon, den sone Nahasson, Matth. 1.5.
margenoot22
Dit en sluyt niet uyt, dat Rachab ende hare naekomelingen, oock niet na der tijdt, souden gewoont hebben onder de Israëliten.
margenoot23
T.w. Door het ingeven des H. Geestes.
margenoot24
Ofte, Om, voor, dat is, dat het hem sijnen eerst-geborenen sone koste. Siet de vervullinge hier van aen Hiël, ende sijne sonen, 1.Reg. 16.34.
margenoot25
Hebr. was. dat is, men sprack van hem in alle omliggende landen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken