Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

Een kort verhael ofte Register der Coningen, ende harer Rijcken, die van de Israëliten zijn verslagen, op dat sy der selver lant erffelick souden besitten, eerst ten tijde Mosis aen gene zyde der Iordane, vers 1, etc. Daer na door Iosua op dese zyde der Iordane, 7. Zijnde t’samen een ende dertich Coningen, 24.

1

DIt nu zijn de Koningen des lants, die de kinderen Israëls geslagen hebben, ende haer lant erflick besaten aen gene zijde der Iordane, tegen den opganck der sonne: van de beke Arnon af, tot den berch Hermon, ende ’t gantsche vlacke velt tegen ’t Oosten:

2

Sihon den Koninck der Amoriten, die te Hesbon woonde: Die van Aroër af heerschte, welke aenden Ga naar margenoot1 oever der beke Arnon is, Ga naar margenoota ende [over] ’t midden der beke, ende de helft van Gilead, ende tot aen de beke Iabbok, de lantpale der kinderen Ammons.

3

Ende [over] het vlacke velt tot aen de zee Ga naar margenoot2 Cinneroth tegen ’t oosten, ende tot aen Ga naar margenoot3 de zee des vlacken velts, de sout-zee, tegen ’t oosten, des weegs nae Ga naar margenoot4 Beth-Iesimoth: ende van het zuyden beneden Ga naar margenoot5 Asdoth Pisga.

4

Ga naar margenootb Daer toe de lantpale van Og den Koninck van Basan, die van ’t overblijfsel der Ga naar margenoot6 Reusen was, woonende te Astharoth ende te Edreï.

5

Ende heerschte over den berch Hermon, ende over Salcha, ende over geheel Basan tot aen de lantpale Ga naar margenoot7 der Gesuriten, ende der Maachatiten: ende de helft van Gilead de lantpale Sihons des Conincx van Hesbon.

6

Mose de knecht des HEEREN, ende de kinderen Israëls sloegense, Ga naar margenootc ende Mose de knecht des HEEREN gaf de Rubeniten ende de Gaditen, ende den halven stamme Manasse dat [lant] tot eene erffelicke besittinge.

7

Dit nu zijn de Koningen des lants, die Iosua sloech, ende de kinderen Israëls, Ga naar margenootd aen deze zijde der Iordane tegen ’t Westen, van Baal-Gad aen, in ’t dal van Libanon, ende tot Ga naar margenoot8 aen den kalen berch, die nae Seïr opgaet: ende Iosua gaf het den stammen Israëls tot een erffelicke besittinge, Ga naar margenoot9 nae hare afdeylingen.

8

Wat op ’t geberchte, ende in de leegte, ende in ’t vlacke velt, ende in de afloopingen der wateren, ende in de woestijne, ende tegen ’t Zuyden was: de Hethiten, de Amoriten, ende Canaaniten, de Phereziten, de Heviten, ende de Iebusiten.

9

De Koninck van Iericho een: De Koninck van Ai, die ter zijden Bethel is, een.

10

De Koninck van Ierusalem een, de Koninck van Hebron een.

11

De Koninck van Iarmuth een, de Koninck van Lachis een.

12

De Koninck van Eglon een, de Koninck van Geser een.

13

De Koninck van Debir een, de Koninck van Geder een.

[Folio 104v]
[fol. 104v]

14

De Koninck van Ga naar margenoot10 Horma een, de Koninck van Harad een.

15

De Koninck van Libna een, de Koninck van Ga naar margenoot11 Adullam een.

16

De Koninck van Makkeda een, de Koninck van Beth-el een.

17

De Koninck van Tappuah een, de Koninck van Hepher een.

18

De Koninck van Aphek een, de Koninck van Lassaron een.

19

De Koninck van Madon een, de Koninck van Hazor een.

20

De Koninck van Simron Meron een, de Koninck van Achsaph een.

21

De Koninck van Taanach een, de Koninck van Megiddo een.

22

De Koninck van Kedes een, de Koninck van Iokneam, aen den Carmel, een.

23

De Koninck van Dor, Ga naar margenoot12 tot Naphath Dor, een: Ga naar margenoot13 De Koninck der Heydenen te Gilgal een.

24

De Koninck van Tirza een: Alle dese Koningen zijn eenendertich.

margenoot1
Hebr. Lippe.
margenoota
Deut. 3.8, 16.
margenoot2
Siet Ios. 11.2. ende Deut. 3.17.
margenoot3
Aldus wort genoemt de doode Zee. D. de sout-Zee, ende de poel van Sodoma, ende de poel Asphaltites.
margenoot4
D. Gelegen inde lant-pale der Moabiten, Ezech. 25.9.
margenoot5
D. afloop des heuvels, het is een deel des berchs Abarim.
margenootb
Deut. 1.4.
margenoot6
Hebr. Rephaim.
margenoot7
Dese woonden in ’t Lant Basan aen de uyterste palen des selven lants. ’twelck 2.Sam. 15.8. van Absalom genoemt wort Gesur in Syria, om dat het ontrent de Stadt ende ’t lant van Damasco lach. Gesur was een Conincklicke Stadt: De dochter Thalmai des Conincks te Gesur, was Davids huysvrouwe, ende de moeder Absaloms, 2.Sam. 3.3. Tot den welcken oock Absalom gevluchtt is, als hy sijnen broeder Amnon hadde omgebracht, 2.Sam. 13.37. het lant der Gesuriten is wel den halven stamme Manasse te deele gevallen, maer sy en hebben de inwoonders des selven niet verdreven, Ios. 13.13.
margenootc
Num. 21.24. ende cap. 32. vers 33.
margenootd
Ios. 10.40.
margenoot8
Siet bov. cap. 11.17.
margenoot9
D. eenen yegelicken sijn deel.
margenoot10
Siet de aenteeckeninge, Iud. 1.71.
margenoot11
Dit was een stadt in het lant Iuda, van de welcke oock gesproken wort, 1.Chron. 11.15. by de selve was een speloncke daer in sich David heeft gehouden, vluchtende voor Saul, 1.Sam. 22.1. Ende daer heeft hy den lvij. Psalm gemaeckt.
margenoot12
Siet Ios. 11.3.
margenoot13
Of, de Coninck van Gojim.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken