Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiiij. Capittel.

Alsmen het lant aen dese zyde der Iordane soude uyt-deylen, vers 1, etc. So gaf Caleb voor, dat hem het lant Hebrons belooft was door Mose, 6. Doe hy was weder-gekomen van het bespieden des lants, den volcke goeden moet gevende, 7. Iosua geeft Caleb het lant ’t welcke hy begeerde, 13.

1

DIt Ga naar margenoot1 is nu ’tgene dat de kinderen Israëls ge-erft hebben in ’t lant Canaan: Ga naar margenoota ’t welck de Priester Eleazar, ende Iosua de sone Nun, ende Ga naar margenoot2 de hoofden der vaderen van de stammen der kinderen Israëls, haer hebben doen erven;

2

Door het lot harer erffenisse: gelijck als de HEERE door den Ga naar margenoot3 dienst Mose geboden hadde, Ga naar margenootb aengaende de negen stammen ende den Ga naar margenoot4 halven stamme:

3

Want den tween stammen, ende den halven stamme hadde Mose een erfdeel gegeven op gene zijde der Iordane: maer den Leviten en hadde hy geen erfdeel Ga naar margenoot5 onder hen gegeven.

4

Want de kinderen Iosephs Ga naar margenoot6 waren twee stammen: Manasse ende Ephraim: ende den Leviten en gaven sy geen deel in den lande, maer steden om te bewonen, ende Ga naar margenoot7 der selver voorsteden voor haer vee ende voor hare besittinge.

5

Gelijck als de HEERE Mose geboden hadde, alsoo deden de kinderen Israëls, ende Ga naar margenoot8 sy deylden het lant.

6

Ga naar margenoot9 Doe naederden de kinderen Iuda tot Iosua te Ga naar margenoot10 Gilgal, ende Caleb de sone Iephunne, de Kenesiter, seyde tot hem: Ghy weet Ga naar margenootc het woort dat de HEERE tot Mose Ga naar margenoot11 den man Godts gesproken heeft te Kades Barnea, ter oorsake van my, ende ter oorsake van u.

7

Ick was Ga naar margenoot12 veertich jaer out, doe Mose de knecht des HEEREN my uytgesonden heeft van Kades Barnea, om het lant te verspieden: ende ick hem antwoorde bracht, Ga naar margenoot13 gelijck alst in mijn herte was.

8

Maer Ga naar margenoot14 mijne broederen die met my opgegaen waren, Ga naar margenoot15 deden het herte des volcx smelten: Ga naar margenootd doch Ga naar margenoot16 ick volherdde den HEERE mijnen Godt na te volgen.

9

Ga naar margenoot17 Doe swoer Mose te dien selven dage, seggende: Ga naar margenoot18 Indien niet het lant daer uwen voet op getreden heeft, u, ende uwen kinderen ten erfdeele sal zijn in eeuwicheyt! Dewijle ghy volhert hebt den HEERE mijnen Godt na te volgen.

10

Ende Ga naar margenoot19 nu, siet, de HEERE heeft my in ’t leven behouden, gelijck als hy gesproken heeft: ’t zijn nu vijf ende veertich jaer sedert dat de HEERE dit woort tot Mose gesproken heeft, doe Israël inde woestijne wandelde: ende nu, siet ick ben heden Ga naar margenoot20 vijf en tachtentich jaer out.

11

Ick ben noch heden soo sterck, gelijck als ick was ten dage, doe Mose my uytsondt: gelijck mijn kracht doe was, alsoo is nu mijne kracht, tot de oorloge, ende Ga naar margenoot21 om Ga naar margenoote uyt te gaen, ende om in te gaen.

12

Ende nu, geeft my Ga naar margenoot22 dit geberchte, daer van de HEERE te dien dage gesproken heeft: want Ga naar margenoot23 ghy hebt het te dien selven dage gehoort, dat de Enakim aldaer waren, ende datter groote vaste steden waren, of de HEERE met my ware, dat ickse verdreve, gelijck als de HEERE gesproken heeft.

13

Doe Ga naar margenoot24 segende hem Iosua, ende hy gaf Caleb den sone Iephunne Hebron ten erfdeele.

14

Daerom wert Ga naar margenoot25 Hebron, Caleb den sone Iephunne den Kenesiter, ten erfdeele tot op desen dach: om dat hy volherdt hadde den HEERE den Godt Israëls na te volgen.

15

De name nu van Ga naar margenoot26 Hebron was eertijts Kiriath-Arba, Ga naar margenoot27 die Ga naar margenoot28 een groot mensche geweest is onder de Enakim: ende Ga naar margenoot29 het lant rustede van den krijch.

margenoot1
T.w. Dat verhaelt wort in dit ende de vijf volgende cap.
margenoota
Num. 34.17.
margenoot2
D. De overste Vaders der stammen Israels. Dese mannen die over dese uytdeelinge des lants souden staen, zijn te vooren van Godt selve gestelt, ende met namen uytgedruckt ten tijde Mose, Num. 34.16.
margenoot3
Hebr. de hant.
margenootb
Num. 26.55.
margenoot4
T.w. Den halven stamme Manasse.
margenoot5
Hebr. In het midden van haer.
margenoot6
Dit hadde Iacob also op sijn dootbedde verordineert, Gen. 48.5.
margenoot7
T.w. Steden.
margenoot8
Niet met der daet, maer nae de ordre die sy in haren sin ofte by haer selven maeckten. alsoo stater Gen. 37.21. Sy verloste hem, D. Sy meynde, of poochde hem te verlossen. Alsoo oock Exo. 12.48. ende het Pascha houdt, dat is, houden wil.
margenoot9
T.w. om Caleb, die van hare stamme was, by te staen, in ’t bevorderen sijns rechts ende erfdeels ’t welck hem belooft was.
margenoot10
Het schijnt dat dese deylinge is geschiet als het Leger ende de Tente noch te Gilgal was: De andere deelingen zijn te Silo geschiet, daer de tente henen gebracht is van Gilgal, gelijck hier ond. c. 16 verhaelt wort.
margenootc
Num. 14.24. Deut 1.36.
margenoot11
Siet Iud. 13. op vers 6.
margenoot12
Hebr. een sone van veertich jaer, alsoo oock vers 10.
margenoot13
D. gelijck ick in mijn herte wist waer te zijn. T.w. dat Godt ons in het lant Canaan brengen soude.
margenoot14
D. Mijne lants-lieden, verstaende de tien verspieders, die met hem uyt-gesonden waren.
margenoot15
D. sy maeckten het herte des volcks vertsaegt, ende moedeloos.
margenootd
Num. 14.24.
margenoot16
Hebr. vervulde achter den Heere: alsoo oock vers 9. ende 14. siet Num. 14. vers 24.
margenoot17
Sonder twijfel door Godts last ende ingeven. Vergel. den eedt Godts. Num. 14.21, 24.
margenoot18
Siet Gen. 14. op vers 23. ende de volkomene reden Ios. 22.22. ende 1.Sam. 24.22. ende 25.22.
margenoot19
Dit was het sevende jaer na dat de Israëliten in’t lant Canaan gekomen waren.
margenoot20
Hebr. een sone van vijf en tachtentich jaer.
margenoot21
Siet Deut. 31. vers 2.
margenoote
Num. 27.17. Deut. 31.2.
margenoot22
D. dit berch-lant. T.w. ’t geberchte Iuda, daer de stadt Hebron op lach.
margenoot23
Hier uyt is af te nemen, dat Caleb dese bede aen Iosua gedaen heeft eer dat het lant Canaan geheel ingenomen was, onaengesien dat cap. 10.36, 37. verhaelt is, dat Iosua Hebron heeft in genomen ende verstoort.
margenoot24
D. Hy consenteerde hem sijn begeerte, ende hy wenschte hem geluck, ende alles goets daer mede
margenoot25
Verst. dit niet soo seer vande Stadt Hebron (want sy was een vry-Stadt, ende quam de Leviten toe) als van het lant, dorpen, ende vlecken daer rondom gelegen, siet Ios. 21. versen 11, 12. ende 1.Chron. 6.56.
margenoot26
Vele houden ’t daer voor, dat Kiriath-Arba is genoemt geworden Hebron, nae Hebron den sone Calebs, die 1.Chro. 2.41. genoemt wort de vader van Hebron.
margenoot27
Arba is de name eenes mans, vanden welcken de stadt haren name heeft.
margenoot28
Soo ten aensiene sijner macht ende auctoriteyt, als der grootte sijnes lichaems: ende groot onder de Enakim, D. de grootste onder haer, alsoo oock Luc. 1.28.
margenoot29
T.w. Na dat Iosua aen Caleb de stadt Hebron gegeven, ende Caleb de selve hadde ingenomen: maer niet te dier tijt doese Caleb van Iosua begeerde vers 12. want doe was Hebron ende noch vele lants te winnen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken