Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxiiij. Capittel.

Iosua versamelt alle de stammen Israëls te Sichem, vers 1, etc. Hy maeckt haer indachtich de weldaden Godes aen hare vaderen ende aen haer gepleecht, 2. Hy vermaentse des halven dien waren Godt alleen getrouwelick te dienen, 14. Protesterende voor hem ende sijn huys in desen deele, 15. Het volck belooft oock tot vier mael toe, in den oprechten Godts-dienst te sullen volherden, 16. Iosua vernieuwt het verbont des HEEREN met den volcke, 25. Hy schrijft dit in ’t Wet-boeck des HEEREN, ende hy richtt eenen grooten steen op ter gedachtenisse daer van, 26. De doot, ouderdom, ende begraeffenisse van Iosua, 29. De begravinge van Iosephs beenderen, 32. De doot ende begravinge van Eleazar, 33.

1

DAerna versamelde Iosua alle de stammen Israëls Ga naar margenoot1 te Sichem: ende hy riep de Outste van Israël, ende desselven Hoofden, ende desselven Richters, ende desselven Amptlieden, ende sy stelden sich Ga naar margenoot2 voor het aengesichte Godes.

2

Doe seyde Iosua Ga naar margenoot3 tot den gantschen volcke, Alsoo seyt de HEERE de Godt Israëls, Ga naar margenoota Over gene zijde Ga naar margenoot4 der Riviere hebben uwe vaders van outs gewoont [namelick] Ga naar margenootb Therah, de vader Abrahams, ende de vader Nahors: ende sy hebben andere Goden gedient.

3

Ga naar margenootc Doe nam ick uwen vader Abraham van gene zijde der Riviere, ende dede hem wandelen door ’t gantsche lant Canaan: Ga naar margenootd Ick vermeerderde oock sijn zaet ende gaf hem Isaac.

4

Ga naar margenoote Ende Isaac gaf ick Ga naar margenoot5 Iacob ende Esau: ende Ga naar margenootf ick gaf Esau ’t geberchte Seïr, om dat erflick te besitten: maer Iacob ende sijne kinderen togen af in Egypten.

5

Ga naar margenootg Doe sondt ick Mose ende Aaron, ende ick plaechde Egypten, gelijck als ick in ’t midden desselven gedaen hebbe: ende daer na leydde ick u daer uyt.

6

Als ick uwe vaders uyt Egypten gevoert hadde, Ga naar margenooth so quaemt ghy aen de Zee, Ga naar margenooti ende de Egyptenaers jaegden uwe vaderen na met wagens, ende met ruyters, tot de schelf-Zee.

7

Sy nu riepen tot den HEERE, ende hy stelde een duysternisse tusschen u, ende tusschen de Egyptenaers, ende hy bracht de Zee over hen, ende bedecktese, ende Ga naar margenoot6 uwe oogen hebben gesien wat ick in Egypten gedaen hebbe: daer na hebt ghy vele dagen in de woestijne gewoont.

8

Ga naar margenootk Doe bracht ick u in ’t lant der Amoriten, die over gene zijde der Iordane woonden, die streden tegen u, maer ick gafse in uwe hant, ende ghy besaett haer lant erflick, ende ick verdelgdese voor ulieder aengesichte.

9

Ga naar margenootl Oock maeckte sich Balak op, de sone Zippor, de Koninck der Moabiten, ende Ga naar margenoot7 hy streedt tegen Israël: ende hy sondt henen, ende dede Bileam den sone Beors roepen, op dat hy u vervloecken soude.

10

Maer ick en wilde Bileam niet hooren: Dies segende hy u gestadelick, ende ick verloste u uyt sijne hant.

11

Ga naar margenootm Doe ghy over de Iordane getrocken waert, ende te Iericho quaemt, so Ga naar margenoot8 krijchden de Ga naar margenoot9 burgers van Iericho tegen u, de Amoriten ende de Phereziten, ende de Canaaniten, ende de Hethiten, ende de Gir-

[Folio 109v]
[fol. 109v]

gasiten, de Hivviten, ende de Iebusiten: Ga naar margenootn doch ick gafse in ulieder hant.

12

Ende Ga naar margenooto ick sondt Ga naar margenoot10 horselen voor u henen, die drevense wech van ulieder aengesichte, Ga naar margenoot11 [gelijck] Ga naar margenootp de beyde Koningen der Amoriten, niet door Ga naar margenoot12 u sweert, noch door uwen Ga naar margenoot12 boge.

13

Ga naar margenootq Dus hebbe ick u een lant gegeven, daer aen ghy niet gearbeydt en hebt, Ga naar margenoot13 ende steden, die ghy niet gebouwt en hebt, ende ghy woont in de selve, ghy etet van de Ga naar margenoot14 wijngaerden, ende olyf-boomen, die ghy niet geplant en hebt.

14

Ende nu, vreest den HEERE, ende dient hem Ga naar margenoot15 in oprechticheyt, ende in waerheyt: ende doet wech de Goden die Ga naar margenoot16 uwe vaders gedient hebben, aen gene zijde der Riviere, ende in Egypten, ende dient den HEERE.

15

Ga naar margenoot17 Doch so het quaet is in uwe oogen den HEERE te dienen, kiest u heden wien ghy dienen sult, ’t zy de Goden, welcke uwe vaders, die aen d’ander zijde der Riviere waren, gedient hebben: ofte de Goden der Amoriten, in welcker lant ghy woont: maer aengaende my, ende mijn huys, wy sullen den HEERE dienen.

16

Doe antwoordde het volck ende seyde: Ga naar margenoot18 ’T zy verre van ons, dat wy den HEERE verlaten souden, om andere Goden te dienen:

17

Want de HEERE is onse Godt, hy ist die ons ende onse vaderen uyt den lande van Egypten uyt den diensthuyse heeft opgebracht: Ende die dese groote teeckenen voor onse oogen gedaen heeft, ende heeft ons bewaert op al den wech door welcken wy getogen zijn, ende onder alle volcken, door welcker midden wy getrocken zijn.

18

Ende de HEERE heeft voor ons aengesichte uytgestooten alle die volcken, selfs den Amoriter, inwoonder des lants: Wy sullen Ga naar margenoot19 oock den HEERE dienen, want hy is onse Godt.

19

Doe seyde Iosua tot den volcke, Ga naar margenoot20 Ghy en sult den HEERE niet kunnen dienen, want hy is een Ga naar margenoot21 heylich Godt: Hy is een yverig Godt, hy en sal uwe overtredinge noch uwe sonden niet Ga naar margenoot22 vergeven.

20

Indien ghy den HEERE verlaten ende vreemde Goden dienen sult: Ga naar margenootr so sal hy sich om keeren, ende hy sal u quaet doen, ende hy sal u verdoen, na dat hy u goet gedaen sal hebben.

21

Doe seyde het volck tot Iosua: Ga naar margenoot23 Neen, maer wy sullen den HEERE dienen.

22

Iosua nu seyde tot den volcke, Ghy zijt getuygen over u selven, dat ghy u den HEERE verkoren hebt, om hem te dienen: Ende sy seyden, Wy zijn getuygen.

23

Ende nu, doet de Ga naar margenoot24 vreemde Goden wech, die in ’t midden van u zijn, ende neycht uwe herten tot den HEERE den Godt Israëls.

24

Ende het volck seyde tot Iosua: Wy sullen den HEERE onsen Godt dienen, ende wy sullen sijne stemme gehoorsamen.

25

Ga naar margenoot25 Also Ga naar margenoots maeckte Iosua op dien selven dach een verbont met den volcke: ende hy stelde ’t haer tot een insettinge ende recht Ga naar margenoot26 te Sichem.

26

Ende Iosua schreef dese Ga naar margenoot27 woorden in het Wet-boeck Godes: ende hy nam eenen grooten steen, ende hy rechtede dien daer op onder Ga naar margenoot28 de eycke, die by het heylichdom des HEEREN was.

27

Ende Iosua seyde tot den gantschen volcke, Siet desen steen sal ons tot een getuychenisse zijn, Ga naar margenoot29 want hy heeft gehoort alle de redenen des HEEREN, die hy tot ons gesproken heeft; ja hy sal tot een getuychenisse tegens ulieden zijn, op dat ghy uwen Gode Ga naar margenoot30 niet en liecht.

28

Doe sondt Iosua het volck wech, een yeder nae sijn erfdeel.

29

Ende ’tgeschiedde na dese dingen, dat Iosua de sone Nun, de knecht des HEEREN, sterf, Ga naar margenoot31 out zijnde hondert ende tien jaren.

30

Ende sy begroeven hem in de lantpale sijns erfdeels, Ga naar margenoott te Ga naar margenoot32 Timnath-Serah, welcke is op eenen berch Ephraims, aen ’t Noorden des Berchs Gaas.

31

Israël nu diende den HEERE alle de dagen van Iosua, ende alle de dagen van de Outste, Ga naar margenoot33 die lange na Iosua leefden, ende die al het werck des HEEREN Ga naar margenoot34 wisten, ’t welck hy aen Israël gedaen hadde.

32

Sy begroeven oock de beenderen Iosephs, Ga naar margenootv die de kinderen Israëls uyt Egypten opgebracht hadden, Ga naar margenoot35 te Sichem, in dat stuck velts, ’t welck Iacob gekocht hadde van de kinderen Hemors, des vaders van Sichem, voor Ga naar margenoot36 hondert stucken gelts: want Ga naar margenoot37 sy waren den kinderen Iosephs ter erffenisse geworden.

33

Oock sterf Eleazar de sone Aarons: Ende sy begroeven hem op den heuvel Pinehas sijns soons, die hem gegeven was geweest op ’t geberchte Ephraims.

FINIS

margenoot1
Dat is, nae sommiger meeninge, te Silo, het welck in het lant van Sichem leyt, want aldaer was de Tabernakel: verstaet dit oock alsoo ond. vers 32. Doch andere meynen, dat Iosua de Arke soude hebben brengen laten van Silo nae de stadt Sichem, op desen lant-dach, gelijck sulcks wel meer geschiet is, onder Eli, Samuël, Saul, ende David.
margenoot2
D. voor den Tabernakel in den welcken Godt woonde.
margenoot3
Siet cap. 23. op vers 2.
margenoota
Deut. 26.5.
margenoot4
Verst. de Riviere Euphrates, ende alsoo ond. versen 3, 14, 15.
margenootb
Gen. 11.26, 31.
margenootc
Gen. 12.1.
margenootd
Gen. 21.2.
margenoote
Gen. 25.24. ende 36.8.
margenoot5
Hier en wort Esau de eerstgeborene niet eerst genoemt, maer Iacob. Siet dergelijcke oock Gen. 11.26. ende 1.Chron. 1.28. en in dit cap. vers 5.
margenootf
Gen. 46.1.
margenootg
Exod. 3.10, etc.
margenooth
Exod. 12.37.
margenooti
Exod. 14.1, etc.
margenoot6
Dit is te verstaen van vele der gener die onder de 20 jaren out waren doe sy uyt Egypten togen, want die daer boven waren (uyt genomen Caleb ende Iosua) die waren alle in de woestijne gestorven.
margenootk
Num. 21.21, 33.
margenootl
Num. 22.5. Deut 23.4. Iud. 11.25.
margenoot7
D. wilde, oft gedachten te strijden. siet Iud. 11.25. Vergel. Ioh. 10.32, 33. daer steenigen voor willen steenigen gebruyckt wert: so dat het schijnt dat dit te verstaen is van Balaks vyandtlick gemoet, ’t welck hy tegen Israel heeft betoont, eerst als hyse door Bileam heeft willen doen vervloecken: Daer na, als hy door de Moabitische vrouwen de Israeliten tot hoererye, daer na tot afgoderie heeft gebracht, ende alsoo den toorn Godes over haer heeft doen komen, door Bileams raet.
margenootm
Ios. 3.14. ende 6.1.
margenoot8
T.w. die van Iericho met toesluytinge harer poorten: maer die natien die daer na genoemt worden, met wapenen.
margenoot9
Of, de Heeren, of mannen.
margenootn
Ios. 6.20. ende 10.8. ende 11.8.
margenooto
Exod. 23.28. Deut. 7.20.
margenoot10
Hebr. den horsel.
margenoot11
Hy wil seggen, Gelijck ghy te vooren de beyde Coningen der Amoriten verdreven hebt, te weten Sihon ende Og. siet ond. vers 18.
margenootp
Psal. 44.4.
margenoot12
Verst. hier onder oock alle andere wapenen, als Gen. 48.22. Psa. 7.13. ende 44.3, 13. De sin deser woorden is, dat hare sweerden ende bogen te vergeefs souden geweest zijn, ten ware dat Godt de Heere hare vyanden hadde verdelgt.
margenoot12
Verst. hier onder oock alle andere wapenen, als Gen. 48.22. Psa. 7.13. ende 44.3, 13. De sin deser woorden is, dat hare sweerden ende bogen te vergeefs souden geweest zijn, ten ware dat Godt de Heere hare vyanden hadde verdelgt.
margenootq
Deut. 6.10, 11, 12.
margenoot13
Ios. 11.13. staet, dat de Israeliten geene steden en verbanden, dan Hazor alleen. Dit is daerom geschiet, op dat de kinderen Israels huysen ende steden souden vinden, om te woonen.
margenoot14
D. van de vruchten der wijngaerden, ende van de Olyven, die op de boomen gewassen zijn, siet dergelijcke maniere van spreken, Gen. 3.12. ende Apoc. 2.7.
margenoot15
D. oprechtelick, van gantscher herten, sonder bedroch.
margenoot16
T.w. Therah, Nahor, etc. Ia oock Abraham, eer Godt de Heere hem uyt Ur der Chaldeen geroepen heeft.
margenoot17
Iosua en stelt het de Israëliten niet vry, Godt te dienen ofte niet: maer dit seyt hy, op datse vry ende ongedwongen souden verklaren wat sy te doen gesinnet waren, ende op dat sy des te vaster souden verbonden blijven Godt te dienen, na dat sy sulcks vrywillich aen genomen hadden te doen. siet dergelijcke maniere van spreken, Ruth 1.8, 15.
margenoot18
Hebr. Het zy ons verre van te verlaten.
margenoot19
T.w. soo wel als ghy, ende uwes vaders huys.
margenoot20
T.w. Indien ghy de vreemde Goden by u behoudet, vermengende den valschen Godts-dienst met den waren Godts-dienst, gelijck uyt het 23 vers af te nemen is.
margenoot21
Hebr. Elohim Kedoschim hu. Siet hier van Gen. 20 op vers 13.
margenoot22
Hebr. wech-nemen, gelijcke maniere van spreken. siet Genes. 50.17 And. niet verdragen.
margenootr
Ios. 23.15.
margenoot23
Verst. hier by, wy en sullen den Heere niet verlaten.
margenoot24
T.w. de Goden der vreemdelingen. uyt dese woorden is te sien, offer schoon opentlick geen afgoderye is geduldet geweest, datter nochtans eenige onder de Israëliten te deser tijdt waren, die d’afgoden in ’t verborgen by haer hadden, ende die eerden ende dienden. Siet Amos 5. versen 25, 26. ende Act. 7.43. siet oock Gen. 35. op vers 2.
margenoot25
D. hy vernieuwde ende bevestichde het verbont, ’t welck Godt, met den volcke van Israël hadde opgerichtet.
margenoots
Exod. 15.25.
margenoot26
Siet bov. vers 1.
margenoot27
D. de woorden deses verbonts.
margenoot28
Van dese Eycke siet Iud. 9.6.
margenoot29
D. hy is daer tegenwoordich geweest. den steen, die geen gevoel en heeft, wort hier gevoel toegeschreven. alsoo stater, hoort ghy hemelen, ende ghy aerde, Ios. 1.2. ende Deut. 32.1. De hemelen vertellen de eere Godes, Psal. 19.1. de steenen sullen roepen. Luc. 19.40.
margenoot30
Maer houdt ende doet wat ghy hem belooft hebt.
margenoot31
Hebr. een sone van 100 ende tien jaren.
margenoott
Ios. 19.50. Iud. 2.9.
margenoot32
Anders genoemt Timnath-Heres. Iudic. 2.9.
margenoot33
Hebr. die hare dagen verlengden na Iosua, siet Exod. 20.12.
margenoot34
Verst. hier de gene, die met Iosua het volck geregeert, ende hem overleeft hadden, Siet Iud. 2.7.
margenootv
Gen. 50.25. Exod. 13.19.
margenoot35
Verstaet dit als bov. vers 1. want hier volgt, dat Iosephs beenderen begraven zijn in het stuck velts etc. welck stuck velts in de stadt van Sichem niet en lach, als af te nemen is uyt Genes. 33.18.
margenoot36
Siet Genes. 33.19. ende de aenteec. daer op. Stephanus Actor. 7.16. seyt, voor den prijs des silvers.
margenoot37
T.w. dat stuck velts, ende de begraeffenisse die daer in was.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken