Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxi Capittel.

De kinderen Israels drijven rouwe over den onderganck des stams Benjamin, vers 1, etc. Vinden raet om de overgeblevene aen wijven te helpen, sonder inbreucke hares eedts, 5. De inwoonders van Iabes in Gilead, als niet mede opgekomen zijnde tot desen strijt, worden alle uyt-geroeyt, behalven vier hondert jonge dochters, die de kinderen Israels geven aen een deel der over-geblevene Benjaminiten, 8. Den anderen vinden sy goet, oorlof te geven, datse op het feest te Silo van de reyende dochteren verrasschen ende wech-voeren, so veel hen noodich, 16. Bedenckende daer by, met hoedanigen antwoort sy de klagende vrienden souden bevredigen, 22.

1

DE mannen Israëls nu hadden te Ga naar margenoot1 Mizpa gesworen, seggende: Niemant van ons sal sijne dochter den Benjaminiten ter vrouwe geven.

2

So quam het volck tot Ga naar margenoot2 tot het huys Godes, ende sy bleven daer tot op den avont, Ga naar margenoot3 voor Godts aengesichte: ende sy hieven hare stemme op, ende weenden met groot geween,

3

Ende seyden; ô Ga naar margenoot4 HEERE, Godt van Israël, waerom is dit geschiet in Israël, datter heden een stam van Israël gemist wort?

4

Ende het geschiedde des anderen daegs, dat sich het volck vroech opmaeckte, ende bouwde aldaer Ga naar margenoot5 eenen altaer: ende sy offerden brant-offeren, ende danck-offeren.

5

Ende de kinderen Israëls seyden; Wie isser die niet en is op gekomen in de

[Folio 122r]
[fol. 122r]

vergaderinge uyt alle de stammen Israëls Ga naar margenoot6 tot den HEERE? want daer was een grooten eedt geschiet aengaende den genen, die niet opquam tot den HEERE te Mizpa, seggende; Hy sal Ga naar margenoot7 sekerlick gedoodt worden.

6

Ende het berouwde den kinderen Israëls over Benjamin haren broeder: ende sy seyden; Ga naar margenoot8 Heden is een stam van Israël afgesneden.

7

Wat sullen wy, Ga naar margenoot9 belangende de wijven, doen aen de gene die over gebleven zijn? want wy hebben by den HEERE gesworen, dat wy hen van onse dochteren geene tot wijven sullen geven.

8

Ende sy seyden; Isser yemant van de stammen Israëls, die niet opgekomen is tot den HEERE te Mizpa? Ende siet, van Ga naar margenoot10 Iabes in Gilead en was niemant op gekomen in ’t leger, tot de gemeynte.

9

Want het volck wert getelt, ende siet, daer en was niemant van de inwoonderen van Iabes in Gilead.

10

Doe sondt de vergaderinge daer henen twaelf duysent mannen, van de Ga naar margenoot11 strijtbaerste: ende sy geboden hen, seggende; Treckt henen, ende slaet met de scherpte des sweerts de inwoonderen van Iabes in Gilead, met de wijven ende de kinderkens.

11

Doch dit is de sake, die ghy doen sult: Ga naar margenoota Al wat manlick is, ende alle vrouwen, die de byligginge eens mans bekent hebben, sult ghy Ga naar margenoot12 verbannen.

12

Ende sy vonden onder de inwoonderen van Iabes in Gilead vier hondert jonge dochteren, die maechden waren, die geenen man bekent en hadden in byligginge des mans: ende sy brachten die in ’t leger te Ga naar margenoot13 Silo, Ga naar margenoot14 de welcke is in den lande Ga naar margenoot15 Canaan.

13

Doe Ga naar margenoot16 sondt de gantsche vergaderinge henen, ende sprack tot de kinderen Benjamins, die in den Ga naar margenootb rotzsteen van Rimmon waren: ende sy riepen hen vrede toe.

14

Also quamen de Benjamiten, ter selver tijt weder; ende sy gaven hen de wijven, Ga naar margenoot17 die sy in ’t leven behouden hadden van de wijven van Iabes in Gilead, maer also en Ga naar margenoot18 warender noch niet genoech voor hen.

15

Doe Ga naar margenoot19 berouwdet den volcke over Benjamin: om dat de HEERE eene scheure gemaeckt hadde in de stammen Israëls.

16

Ende de Outsten der vergaderinge seyden; Wat sullen wy, belangende de wijven, doen aen Ga naar margenoot20 de gene, die overgebleven zijn? want Ga naar margenoot21 de vrouwen zijn uyt Benjamin verdelgt,

17

Wyders seyden sy; De erffenisse Ga naar margenoot22 der gener, die ontkomen zijn, is Benjamins: ende daer en moet geen stam uytgedelgt worden uyt Israël.

18

Maer wy en sullen hen geene wijven van onse dochteren konnen geven: want de kinderen Israëls hebben gesworen, seggende; Vervloeckt zy, die den Benjaminiten eene vrouwe geeft.

19

Doe seyden sy; Siet, daer is een Ga naar margenoot23 Feest des HEEREN te Silo, van Ga naar margenoot24 jaer tot jaer, dat [gehouden wort] Ga naar margenoot25 tegen het Noorden van Ga naar margenoot26 het huys Godes, tegen der Sonnen opganck, aen den hoogen wech, die opgaet van het huys Godts nae Sichem; ende tegen ’t Suyden van Lebona.

20

Ende sy geboden den kinderen Benjamins, seggende: Gaet henen, ende loert in de wijngaerden:

21

Ende letter op; ende siet, als de dochters van Silo sullen uytgegaen zijn om met Ga naar margenoot27 reyen te dansen, so komt ghy voort uyt de wijngaerden, ende Ga naar margenoot28 schaeckt u, een yeder sijne huysvrouwe, uyt de dochteren van Silo: ende gaet henen Ga naar margenoot29 in ’t lant Benjamins.

22

Ende het sal geschieden, wanneer hare vaders, ofte hare broeders sullen komen, om voor ons te rechten, dat wy tot hen sullen seggen; Ga naar margenoot30 Zijt hen om onsent wille genadich; Ga naar margenoot31 om dat wy geene huysvrouwe voor eenen yederen van hen in desen krijch genomen hebben: want ghylieden en hebtse hen niet Ga naar margenoot32 gegeven, dat ghy te deser tijt schuldich soudet zijn.

23

Ende de kinderen Benjamins deden alsoo, ende voerden nae haer getal wijven wech, van de reyende dochteren, die sy roofden: ende sy togen henen, ende keerden weder tot haer erffenisse, ende herbouwden de Ga naar margenoot33 steden, ende woonden daer in.

24

Oock togen de kinderen Israëls te dier tijt van daer, een yegelijck nae sijnen stam, ende nae sijn geslachte: Also togen sy uyt van daer, een yegelick nae sijne erffenisse.

25

Ga naar margenootc In die dagen en wasser geen Ga naar margenoot34 Koninck in Israël: een yegelick dede wat recht was in sijne Ga naar margenoot25[35] oogen.

FINIS

margenoot1
Siet bov. cap. 20. op vers 1.
margenoot2
Ofte, Bethel.
margenoot3
Siet bov. cap. 20. op vers 23.
margenoot4
Hadden sy dit te vooren bedacht, ende hare victorie matiger gebruyckt, so hadden sy alle dese swaricheden ende bekommernissen bequamelick konnen ontgaen.
margenoot5
Verst. Eenen extraordinaren altaer, buyten den ordinaren, die inde Tente der t’samen-komste was: ende dit, van wegen de groote menichte der offerhanden des gantschen volcx. Vergel. 1.Reg. 8.64.
margenoot6
Siet bov. cap. 20. op vers 1.
margenoot7
Hebr. Hy sal stervende gedoodt worden, ofte, men sal hem stervende doen sterven.
margenoot8
Ofte, souden wy heden eenen stam van Israel afsnijden?
margenoot9
D. op dat sy wijven mogen bekomen, ende de stam onderhouden werde.
margenoot10
Gelegen over de Iordane, daer de selve loopt door de Zee Genesareth, tegen het Oosten. siet oock 1.Sam. 11. versen 1, 3, 9, etc. ende 31.11, etc.
margenoot11
Hebr. van de kinderen, ofte, sonen der strijdtbaerheyt, ofte, des heyrs.
margenoota
Num. 31.17.
margenoot12
D. uytroeyen, ombrengen. siet Deut. 2. op vers 34.
margenoot13
Siet Iosu. 18.1.
margenoot14
Ofte, het welcke(te weten, leger) was, etc.
margenoot15
Over de Iordane tegen ’t westen, te rekenen van Gilead, dat gelegen was aen gene zijde der Iordane, tegen het Oosten.
margenoot16
Hebr. sonden ende spraken, etc. D. sondt eenige, ende liet door de selve met hen spreken.
margenootb
Iudic. 20.47.
margenoot17
D’andere altemael verbannen, ofte, omgebracht zijnde, als vers 10. bevolen was.
margenoot18
Hebr. en vonden sy niet voor hen. Siet van dese maniere van spreken, Num. 11. op vers 22. ende Ios. 17.16, etc.
margenoot19
Om datter geen middel meer scheen overich te wesen, om de resterende met vrouwen te versorgen.
margenoot20
Verst. De andere, die noch tweehondert in getale waren.
margenoot21
Hebr. de vrouwe is verdelgt.
margenoot22
Hebr. der omkominge, D. der gener die omkomen zijn. De sin is: de overgeblevene moeten behouden de gantsche erffenisse, die den stam Benjamins ten tijde van Iosua by ’t lot te deel gevallen is: men en mach geenen anderen stam een gedeelte daer van ingeven. Dewijle nu dese overgeblevene weynich in getale zijn, so dienen sy immers alle van vrouwen versorgt, op dat de stam weder uytgebreydt zijnde, in wesen blijve, sijne erffenisse beslae ende bewoone. And. de gene, die van Benjamin ontkomen zijn, [moeten hare] erffenisse[behouden]: datter geen stam, etc.
margenoot23
Wat dit voor een Feest geweest zy, is onseker. Sommige gissen, dat het zy geweest het Feest der Loof-hutten.
margenoot24
Hebr. van dagen tot dagen, D. van jaer tot jaer: de sin is, alle jaren, ofte, jaerlicx. siet dese beteeckeninge van het woort, dagen. Levit. 25.29. ende d’aenteeckeninge aldaer.
margenoot25
Dit wort gehouden by de meeste uytleggers voor eene beschrijvinge der plaetsen, alwaer sich het volck, by menichten van alle quartieren opkomende, plach te verspreyden, ende te vermaken: dewijle sy geen ruymte daer toe binnen Silo en hadden. Dese beschrijvinge diende de Benjaminiten, om daer op te letten, als volgt.
margenoot26
And. Bethel.
margenoot27
Ofte, met pijpen te pijpen, met fluyten te fluyten.
margenoot28
Ofte, grijpt, rooft.
margenoot29
Nae de plaetsen, die ghy te vooren bewoont hebt, om die weder op te bouwen. Siet vers 23.
margenoot30
De sin is: Staet ons dese Benjaminiten gunstichlick toe, dat wijse op ditmael verschoonen: ofte (nae sommiger meyninge) staet ons dese dochteren voor ditmael toe, geeft, schencktse ons uyt gratie: om de volgende redenen. And. zijt hen (desen Benjaminiten) onsent halven genadich, ofte, hebt om onsent wille medelijden met hen, hebt medelijden met ons voor hen.
margenoot31
D. Om dat wy daer op niet gelet en hebben, dat wy voor alle de overgeblevene Benjaminiten vrouwen genoech mochten overhouden van de inwoonderen der stadt Iabes in Gilead. Siet bov. vers 11, 12. Also nemen sy op sich de schult van onbedachtelick ende onvoorsichtichlick gehandelt te hebben.
margenoot32
Maer sy hebbense self genomen, so dat ghy niet schuldich en zijt aen eenige inbreucke van uwen gedanen eedt. Siet bov. versen 1, 7, 18.
margenoot33
Die met vyer verbrant waren, bov. cap. 20.48.
margenootc
Iudic. 17.6. ende 18.1. ende 19.1.
margenoot34
Siet bov. cap. 17. op vers 6.
margenoot25[35]
D. Wat hem dochte recht te zijn: niet wat recht was in de oogen des Heeren.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken