Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

Lof-sanck Hannae, in welcken sy de weldadicheyt des Heeren roemt, soo in ’t gemeen, als in ’t besonder, vers 1, etc. Dreygende de hoochmoedige met een eyndelick verderf, 3. De moetwillige boosheyt der sonen Eli wort verhaelt, 12. ende ter contrarie hoewel sich Samuel in sijnen dienst gequeten heeft, 18. Hanna baert meer kinderen, 21. Eli berispt wel sijne sonen over hare boose stucken, maer niet met sulcke gestrengicheyt alst behoorde, 22. De Heere laet door eenen Prophete Eli aenzeggen, dat hy met sijn gantsche huys jammerlick soude om-komen, 27.

1

DOe badt Hanna ende seyde: Ga naar margenoota Mijn herte springt op van vreuchde Ga naar margenoot1 inden HEERE, Ga naar margenoot2 mijn hoorn is verhoocht inden HEERE: Ga naar margenoot3 mijn mont is wijt opgedaen over mijne vyanden, Ga naar margenoot4 want ick verheuge my Ga naar margenoot5 in u heyl.

2

Daer en is niemant heylich gelijck de HEERE, want Ga naar margenootb daer en is niemant dan ghy, ende Ga naar margenoot6 daer en is geen Ga naar margenoot7 rotzsteen, gelijck onse Godt.

3

En maecktet niet te veel dat Ga naar margenoot8 ghy hooge, hooge soudet spreken, dat yet Ga naar margenoot9 hardts uyt uwen monde soude gaen: want de Heere is een Godt Ga naar margenoot10 der wetenschappen, ende Ga naar margenoot11 sijne daden, zijn recht gedaen.

4

De boge der stercken is Ga naar margenoot12 gebroken: ende die Ga naar margenoot13 struyckelden zijn met sterckte omgordet.

5

Die Ga naar margenootc versadicht waren Ga naar margenoot14 hebben haer verhuert om broot, ende die Ga naar margenoot15 hongerich waren Ga naar margenoot16 en zijn ’t niet meer: tot dat de onvruchtbare Ga naar margenoot17 seven heeft gebaert, ende die veel kinderen hadde, Ga naar margenoot18 krachteloos is geworden.

6

De Ga naar margenootd HEERE Ga naar margenoot19 doodet ende Ga naar margenoot20 maeckt levendich: Ga naar margenoot21 Hy doet ter Ga naar margenoot22 helle nederdalen, ende hy doet [weder] opkomen.

7

De HEERE maeckt arm ende maeckt rijck, hy vernedert, oock verhoogt hy.

8

Ga naar margenoote Hy verheft den geringen uyt den stof, [ende] den nootdurftigen verhoocht hy Ga naar margenoot23 uyt den dreck, om te doen sitten by de Vorsten, dat hyse den stoel der eere doe be-erven: Ga naar margenootf want de gront-vesten des aerdrijcx

[Folio 125v]
[fol. 125v]

zijn des HEEREN, ende hy heeft de werelt daer op gesett.

9

Hy sal de voeten sijner gunst-genooten bewaren, maer de godtloose Ga naar margenoot24 sullen swijgen in duysternisse: want een man en vermach niet door kracht.

10

Die met den HEERE twisten, sullen verplettert werden; Ga naar margenootg hy sal in den Hemel over hen donderen: de HEERE sal Ga naar margenoot25 de eynden der aerde richten, ende sal Ga naar margenoot26 sijnen Ga naar margenooth Koninck sterckte geven, ende den hoorn Ga naar margenoot27 sijnes gesalfden verhoogen.

11

Daerna ginck Elkana nae Rama in sijn huys, maer de jongelinck was den HEERE dienende voor het aenschijn des Priesters Eli.

12

Doch de sonen Eli waren Ga naar margenoot28 kinderen Belials: sy en kenden den HEERE niet.

13

Want Ga naar margenoot29 de wijse dier Priesteren met den volcke was, dat, [wanneer] yemant een offerhande Ga naar margenoot30 offerde, des Priesters jonge quam, dewijle het vleesch koockte, met eenen drye-tandigen krauwel in sijne hant,

14

Ende sloech inde teyle, of in den ketel, of inde panne, of in den pot, Ga naar margenoot31 al wat de krauwel optrock, dat nam de Priester Ga naar margenoot32 voor hem: alsoo deden sy Ga naar margenoot33 allen den Israëliten die daer te Silo quamen.

15

Oock eer sy het vet Ga naar margenoot34 aenstaken, quam des Priesters jonge, ende seyde tot den man, die offerde, Geeft dat vleesch om te braden voor den Priester: want Ga naar margenoot35 hy en sal geen gekoockt vleesch van u nemen, maer Ga naar margenoot36 raeuw.

16

Wanneer nu die man tot hem seyde, Sy sullen dat vet als heden gantschelick Ga naar margenoot37 aensteken, so neemt dan voor u gelijck alst uwe ziele lusten sal: so seyde hy tot hem, Nu sult ghy het immers geven, ende so niet, ick sal ’t met gewelt nemen.

17

Also was de sonde Ga naar margenoot38 deser jongelingen seer groot voor het aengesichte des HEEREN: want Ga naar margenoot39 de lieden verachteden het spijs-offer des HEEREN.

18

Doch Samuel diende voor het aengesichte des HEEREN, zijnde een jongelinck, omgordet met den linnen Ga naar margenoot40 lijfrock.

19

Ende sijne moeder maeckte hem eenen kleynen rock, ende brachte hem dien Ga naar margenoot41 van jaer tot jaer, als sy opquam met haren man, om het Ga naar margenoot42 jaerlicksche offer te offeren.

20

Ga naar margenoot43 Ende Eli segende Elkana ende sijne huysvrouwe, ende seyde, De HEERE geve u Ga naar margenoot44 zaet uyt dese vrouwe Ga naar margenoot45 voor de bede die Ga naar margenoot46 sy den HEERE afgebeden heeft: ende sy gingen na Ga naar margenoot47 sijne plaetse.

21

Want de HEERE Ga naar margenoot48 besocht Hanna, ende sy wert bevrucht, ende Ga naar margenoot49 baerde drye sonen ende twee dochteren, ende de jongelinck Samuel Ga naar margenoot50 wert groot Ga naar margenoot51 by den HEERE.

22

Doch Eli was seer out, ende hoorde al wat sijne sonen aen gantsch Israël deden, ende dat sy sliepen by de wijven, die Ga naar margenoot52 met hoopen t’ samen quamen Ga naar margenoot53 aen de deure der Tente der t’samenkomste.

23

Ende hy seyde tot hen, Waerom doet ghy alsulcke dingen, dat ick dese uwe boose stucken hoore van desen gantschen volcke?

24

Ga naar margenoot54 Niet mijne sonen: want dit en is geen goet geruchte, dat ick hoore, ghy maeckt dat het volck des HEEREN Ga naar margenoot55 overtreedt.

25

Wanneer Ga naar margenoot56 een mensche tegen een mensche sondigt, so sullen de Ga naar margenoot57 goden hem oordeelen, maer wanneer een mensche tegen den HEERE Ga naar margenoot58 sondigt, wie sal voor hem bidden? doch sy en hoorden de stemme hares vaders niet, Ga naar margenoot59 want de HEERE wildese dooden.

26

Ga naar margenooti Ende de jongelinck Samuel Ga naar margenoot60 nam toe, ende wert groot ende Ga naar margenoot61 aengenaem beyde by den HEERE, ende oock by de menschen.

27

Ende daer quam Ga naar margenoot62 een man Godes tot Eli, ende seyde tot hem, Soo seyt de HEERE, Ga naar margenoot63 Hebbe ick my niet klaerlick geopenbaert den huyse Ga naar margenoot64 uwes vaders, Ga naar margenootk doe Ga naar margenoot65 sy in Egypten waren, in het Ga naar margenoot66 huys van Pharao?

28

Ende ick hebbe Ga naar margenoot67 hem uyt alle stammen Israëls my ten Priester verkooren, om te offeren op mijnen altaer, om het reuck-werck aen te steken, om den Ephod voor mijn aengesichte te dragen: ende Ga naar margenootl hebbe den huyse uwes vaders gegeven Ga naar margenoot68 alle de vyer-offeren der kinderen Israëls.

29

Waerom slaet Ga naar margenoot69 ghylieden Ga naar margenootm achter uyt tegen mijn slacht-offer, ende mijn spijs-offer, welck ick geboden hebbe in de Ga naar margenoot70 wooninge? ende Ga naar margenoot71 eert uwe sonen meer dan my, dat Ga naar margenoot72 ghylieden u mestet van het voorneemste aller spijsofferen mijnes volcx Israël?

30

Daerom spreeckt de HEERE de Godt Israëls, Ga naar margenoot73 Ick hadde Ga naar margenoot74 wel klaerlick geseyt, U Ga naar margenootn huys ende uwes vaders huys souden Ga naar margenoot75 voor mijn aengesicht wandelen tot in eeuwicheyt: maer nu spreeckt de HEERE, Ga naar margenoot76 Dat zy verre van my, want die my eeren, sal ick eeren, maer die my versmaden, Ga naar margenoot77 sullen licht geachtt worden.

31

Siet de dagen komen, Ga naar margenoot78 dat ick uwen arm sal afhouwen, ende den arm van uwes vaders huys: datter geen out man in uwen huyse wesen sal.

32

Ende ghy sult aenschouwen Ga naar margenoot79 de benautheyt der wooninge [Godts] in Ga naar margenoot80 plaetse van al ’t goede dat hy Israël soude gedaen hebben: ende daer en sal tot geenen dage een out man in uwen huyse zijn.

33

Ga naar margenoot81 Doch de man dien ick Ga naar margenoot82 u niet en sal uytroeyen van mijnen altaer, Ga naar margenoot83 soude zijn om uwe oogen te verteeren, ende om uwe ziele te bedroeven: ende Ga naar margenoot84 al de menichte uwes huyses sal sterven, Ga naar margenoot85 mannen geworden zijnde.

34

Dit nu sal u een teecken zijn, ’twelck over uwe beyde sonen, over Ga naar margenoot86 Hophni ende Pinehas komen sal: op eenen dach sullen sy beyde sterven.

35

Ende ick sal my Ga naar margenoot87 eenen getrouwen

[Folio 126r]
[fol. 126r]

Priester verwecken, die sal doen gelijck als Ga naar margenoot88 in mijn herte, ende in mijne ziele zijn sal: dien sal ick een Ga naar margenoot89 bestandich huys bouwen, ende Ga naar margenoot90 hy sal Ga naar margenoot91 altijt voor het aengesichte Ga naar margenoot92 mijnes gesalfden Ga naar margenoot93 wandelen.

36

Ende het sal geschieden, dat al die van uwen huyse sal overich zijn: Ga naar margenoot94 sal komen, om sich voor Ga naar margenoot95 hem neder te buygen voor een stucxken gelts, ende een bolle broots, ende sal seggen, Neemt my doch aen tot eenige Priesterlicke bedieninge, dat ick een bete broots moge eten.

margenoota
Luce 1.46.
margenoot1
T.w. Dewijle hy my dese groote weldaet bewesen heeft, dat hy my desen sone gegeven heeft.
margenoot2
D. ick hebbe als een nieuwe kracht van den Heere ontfangen, ick ben nu wel gemoet ende onvertsaegt. het is een gelijckenisse genomen van de gehoornde beesten, die hare meeste sterckte, ende oock haer verciersel in de hoornen hebben. siet Psal. 92.11.
margenoot3
Als of sy seyde, nu my de Heere desen sone gegeven heeft, nu darf ick met openen monde spreken tegen mijne vyanden, insonderheyt tegen Peninna, hare kinderen, ende vrienden, die my mijne onvruchtbaerheyt verweten hebben.
margenoot4
And. want ghy hebt my verheucht mits u heyl.
margenoot5
D. in de gelucksalicheyt, die ghy my gedaen hebt, ô Heere.
margenootb
Deut. 3.24. Psal. 86.8.
margenoot6
D. daer en is niemant daermen sich sekerlick op verlaten mach, dan op u, Heere, siet Deut. 32.4.
margenoot7
De stercke Godt wort oock een steenrotze genoemt, Deut. 32.15. ende elders meer.
margenoot8
Hanna spreeckt hier Peninna aen (siet bov. c. 1. versen 6, 7.) mitsgaders alle trotse, vermetene menschen.
margenoot9
Ofte, het oude. D. gelijck ghy voor desen pleecht te doen.
margenoot10
D. van alle, ofte groote wetenschap. Vergel. Prov. 1.20. met d’aenteeck.
margenoot11
Vergel. Ezech. 18.25. And. de daden, ofte, wercken, worden van hem bestiert, ofte, gewogen. sommige aldus: en zijn sijne wercken [niet] recht gemaeckt?
margenoot12
Hebr. de bogen zijn gebroken. Siet gelijcke veranderinge van getal Iob 29.10. And. de stercke [met] den boge zijn gebroken.
margenoot13
T.w. soo uyt swackheyt des lichaems, als uyt kleynmoedicheyt.
margenootc
Psal. 34.11. Thren. 5.6. Luce 1.53.
margenoot14
D. sy zijn soo arm geworden, dat sy haer hebben moeten verhueren, op dat sy den kost krygen mochten.
margenoot15
Vergel. Iob 18. op vers 12.
margenoot16
Hebr. hebben opgehouden. T.w. te zijn. ofte, hongerich te zijn.
margenoot17
D. vele, als Ruth 4.15. siet ond. vers 21.
margenoot18
T.w. Om kinderen te ontfangen ende te baren.
margenootd
Deut. 32.39. Ezech. 37.11, 12, etc.
margenoot19
D. Hy sendt den menschen groote benautheyt ende elenden toe, die met de doot te vergelijcken zijn.
margenoot20
D. hy verlost de treurige wederom uyt hare benauwtheyt ende angst.
margenoot21
D. Hy brengt in de uyterste verachtinge ende smaet.
margenoot22
Dat is, in de uyterste benautheyt. Siet Genes. 37. op vers 57.
margenoote
Iob 36.15. Psal. 113.7, 8. Luce 1.52.
margenoot23
Ofte, uyt den misthoop.
margenootf
Psal. 42.2. ende 102.25. ende 104.5.
margenoot24
Ofte, sullen uytgeroeyt worden. [ende geworpen] in de duysternisse.
margenootg
1.Sam. 7.10.
margenoot25
D. oock die, die aen de uyterste eynden der werelt zijn.
margenoot26
T.w. Christo, den welcken hy heeft verordineert, ende den welcken hy ter bestemder tijdt senden sal.
margenooth
Psal. 2.6. ende 89.25.
margenoot27
D. Christi. Siet Psal. 2.2.
margenoot28
Siet Deut. 13. vers 13.
margenoot29
Hebr. Misphat, het recht, welck woort een gewoonte ofte gebruyck somtijdts beteeckent, niet alleen een goet ende pryselick, maer oock een quaet ende misprijselick gebruyck, ofte wijse.
margenoot30
D. brachte om geoffert te worden. alsoo vers 15.
margenoot31
Godt hadde de Priesteren sekere deelen of stucken der beesten, die geoffert wierden, tot hare spijse gegeven: T.w. de borst, ende de rechter schouder, Exod. 29.27, 28. ende Levit. 7.21, 32, 33. maer sy en mochten niet nemen wat haer beliefde, of wat de gaffel haer gaf: oock moste het deel ’t welck de Priesteren toequam, eerst voor den Heere opgeheven ende beweecht worden, Lev. 7.34.
margenoot32
Ofte, daermede, T.w. met de crauwel.
margenoot33
Hebr. al Israël.
margenoot34
Siet Levit. 3.3, etc.
margenoot35
Nochtans nam de Priester oock wel gekoockt vleesch, als te sien is vers 13. hier wort te kennen gegeven, dat hy liever rauw vleesch hadde, dan gekoockt.
margenoot36
Hebr. levendich.
margenoot37
Hebr. aenstekende aensteken.
margenoot38
T.w. der sonen Eli.
margenoot39
Hy wil seggen, als het volck sach dat de sonen Eli de offerhanden soo schandelick misbruyckten tot hare wel-lusten, so wierden sy daer door afgekeert van den Godts-dienst, also dat sy niet meer spijs-offeren tot den Heere en brachten.
margenoot40
Hebr. Ephod. Vergel. 2.Sam. 6.14.
margenoot41
Hebr. van dagen tot dagen.
margenoot42
Hebr. het offer der dagen.
margenoot43
D. hy als Hooge-priester hadde haer veel gelucks gewenscht.
margenoot44
D. kinderen.
margenoot45
D. voor den afgebedenen, ende nu Gode gegevenen sone.
margenoot46
Hebr. hy. siet diergelijcke verwisselinge van het vrouwelick ende mannelick geslachte Genes. 6.1. Exo. 31.14. Lev. 2.8. 1.Sam. 25.27. 2.Reg. 3.26. Hos. 14.7. Ruth 1.8, 9, 11, 19, 22. And. diemen den HEERE afgebeden heeft, ofte, die men voor den HEERE gebeden, ofte, begeert heeft. Het is als of hy seyde, Sy en heeft desen sone niet voor haer selven, ofte tot haer voordeel begeert ende den Heere afgebeden: maer op dat sy den selven den Heere soude toe-eygenen tot sijnen dienste.
margenoot47
T.w. nae Elkanae plaetse.
margenoot48
Bevestigende den segen van Eli, dien sy vertrouwt hadden, dat de Heere volbrengen soude.
margenoot49
Welverstaende tot verscheydene drachten.
margenoot50
Verstaet dit van den wasdom des lichaems in grootte, ende der ziele in wijsheyt ende kennisse. Siet Luce 1.80. ende 2.40, 52.
margenoot51
And. voor, of, met den Heere.
margenoot52
Siet de aenteeck. op Exod. 38.8.
margenoot53
D. Tot voor de Tente, want in de Tente en mochten sy niet komen.
margenoot54
D. ’t en betaemt u niet alsoo te handelen.
margenoot55
T.w. Het bevel des offers. Siet bov. vers 17.
margenoot56
Hebr. een man.
margenoot57
And. de Overicheyt, de Richters. siet Exod. 21.6. ende de aenteeck. aldaer.
margenoot58
T.w. opsettelick, ende met moetwillicheyt.
margenoot59
Daerom en gaf haer de Heere de genade niet, dat sy haer bekeerden, maer hy heeftse meer ende meer verlaten, ende heeftse rechtveerdelick overgegeven in eenen verkeerden sin, ten verderve.
margenooti
Luce 2.52.
margenoot60
Hebr. ginck. Vergel. Gen. 26.13. met d’aenteeck.
margenoot61
Hebr. goet.
margenoot62
D. een Prophete des Heeren, als 2.Pet. 1.21. ende 1.Timot. 6.11. ende 2.Timot. 3.17. wie dese Prophete geweest zy is ons onbekent. Siet d’aenteeck. Iud. 13. op vers 6.
margenoot63
Ofte, ben ick niet, etc. Hebr. openbarende geopenbaert.
margenoot64
T.w. Aarons, van welcken Eli afkomstich was door Ithamar.
margenootk
Actor. 7.25. etc.
margenoot65
T.w. De kinderen Israels.
margenoot66
D. Doe sy noch waren onder de heerschappye ende tyrannye van Pharao.
margenoot67
T.w. Aaron.
margenootl
Levit. 10.14.
margenoot68
Verstaet alle de stucken van de beesten, die in de offeren, op den Altaer niet en mosten verbrant worden. siet Levit. 7.34. ende Num. 18.18.
margenoot69
T.w. ghy Eli, ende uwe sonen.
margenootm
Deut. 32.15.
margenoot70
D. Tabernakel, ’t welck Godes wooninge was.
margenoot71
Den selven meer respect toe-dragende dan my, want ghy en durftse niet eens vertoornen, noch te dege berispen, veel min straffen nae behooren, of van het Priesterdom afsetten, gelijck hare snoode boeve-stucken dat wel verdient hebben.
margenoot72
T.w. Ghy Eli so wel als uwe sonen.
margenoot73
T.w. Doe ick het Priesterlick ampt in uwes Vaders huys hebbe ingestelt.
margenoot74
Hebr. Ick hadde seggende geseyt.
margenootn
Exod. 28.43. ende 29.9.
margenoot75
D. Het Priesterdom bedienen: verstaet hier by, Indien sy in mijne geboden souden wandelen.
margenoot76
T.w. van wegen uwe ongehoorsaemheyt.
margenoot77
Hebr. sullen licht worden.
margenoot78
D. Ick sal u berooven van uwe sterckte. T.w. van uwe kinderen ende het Priesterlicke ampt, want doe het Hooge-priester-ampt van Eli ende de sijne genomen was, so en vermochten sy gantsch niet. siet ond. vers 36. het woort Arm, voor sterckte, wort oock gebruyckt Iob 22.9. Psal. 37.17. ende elders meer.
margenoot79
Van de wechvoeringe der Arke uyt den Tabernakel, ofte wooninge, de nederlage Israels, ende de gevanckenisse der Arke, siet ond. c. 4. vers 11. And. ghy sult een tegenpartye in de wooninge sien. Ghy, D. uwe nakomelingen (want Eli is sijn leven lanck Priester gebleven) maer nader hant salder een ander (de uwe uytgestooten zijnde) in de plaetse der selver gestelt worden. Siet 1.Reg. 2.27.
margenoot80
And. In alles waer mede hy Israël goet gedaen soude hebben.
margenoot81
D. die aen den dienst des Altaers blijven sal.
margenoot82
D. van den uwen.
margenoot83
D. waert dat ghy dan noch leefdet, ende alle dese dingen saecht, ghy soudet uwe oogen uyt schreyen. Dit kan verstaen worden van het jammerlick vermoorden der Priesteren te Nobe, 1.Sam. 22.18. ofte oock wel van de schandelicke af-settinge Abjathars, 1.Reg. 2.26. daer de eerste woorden deses vers oock wel op-passen.
margenoot84
D. meest al.
margenoot85
D. in het beste van haer leven.
margenoot86
Siet de vervullinge hier van ond. cap. 4.11.
margenoot87
T.w. Zadok, die van den geslachte Eleazars was. Siet de vervullinge, 1.Chron. 29.22.
margenoot88
D. gelijck als my behaecht.
margenoot89
Hebr. een getrouwe huys. In Zadoks geslachte is het Hooge-priester-ampt lange gebleven, achtervolgens ’t gene dat Godt Pinehas den sone Eleazars belooft heeft, Num. 25.13.
margenoot90
Verstaet hier by, ende sijne nae-komelingen.
margenoot91
Hebr. alle de dagen, T.w. sijnes levens.
margenoot92
Dat is, voor den Coninck dien ick verkiesen sal, die oock een voorbeelt sal zijn van Christo, dien ick tot eenen Coninck over Zion mijnen heyligen berch gesalft hebbe.
margenoot93
D. Het Priester-ampt bedienen, als vers 30.
margenoot94
Siet de vervullinge, 1.Reg. 2.26. ende 2.Reg. 23.9. Siet oock merck-teeckenen hier van Ezech. 44.14.
margenoot95
T.w. voor Zadok, ende sijne nakomelingen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken