Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[Folio 135v]
[fol. 135v]

Het xxij. Capittel.

David van de Philistijnen ontvlucht zijnde, komt te Adullam: alwaer sijne bloet-vrienden ende andere verdruckte lieden by hem komen, vers 1, etc. van daer treckt hy nae Mizpa in der Moabiten lant, 3. daer sy, met consent des Conincks der Moabiten, een tijt lanck blijven, 4. Maer door vermaninge des Propheten Gads, treckt hy weder nae het lant Iuda, 5. ’t welck Saul vernemende, 6. so beschuldigt hy sijne knechten, ja oock Ionathan, van heymelick verdrach met David, 7. Doëg openbaert den Coninck wat hy te Nob gehoort ende gesien hadde, 9. Daerom verwijst Saul den Hoogen-priester Achimelech, ende alle de ander Priesters te dooden, 17. ’t welck Doëg gedaen heeft, doodende Lxxxv Priesters, 18. Saul laet de stadt Nob, met al datter in is, verwoesten, 19. De Priester Abjathar blijft alleen in ’t leven, die tot David vluchtte, 20. die hem verkondicht wat te Nob geschiet was, 21. David bekent dat hy oorsake van desen moort ende elende was, 22. Ende hy neemt Abjathar in sijne bescherminge, 23.

1

DOe ginck David van daer, ende ontquam in de speloncke Ga naar margenoot1 Adullams: Ende sijne broeders hoorden’t, ende ’t gantsche huys sijnes vaders, ende quamen derwaerts tot hem af.

2

Ende tot hem vergaderden, Ga naar margenoot2 alle man die Ga naar margenoot3 benauwt was, ende alle man Ga naar margenoot4 die eenen schult-eyscher hadde, ende alle man Ga naar margenoot5 wiens ziele bitterlick bedroeft was, ende hy wert tot Overste over haer: so dat by hem waren ontrent vier hondert mannen.

3

Ende David ginck van daer nae Ga naar margenoot6 Mizpe der Moabiten: ende hy seyde tot Ga naar margenoot7 den Coninck der Moabiten, Laet doch mijn vader, ende mijne moeder Ga naar margenoot8 by ulieden uytgaen, tot dat ick weet wat Godt my doen sal.

4

Ende hy brachtse voor het aengesichte des Conincx der Moabiten: ende sy bleven by hem alle de dagen die David in de Ga naar margenoot9 vestinge was.

5

Doch de Prophete Ga naar margenoot10 Gad seyde tot David, En blijft in de vestinge niet, gaet henen, ende gaet in het lant Iuda: doe ginck David henen, ende hy quam in het wout Chereth.

6

Ende Saul hoorde, dat David bekent geworden was, ende de mannen die by hem waren: Saul nu sat Ga naar margenoot11 op eenen heuvel onder het geboomte te Rama, ende hy hadde sijn spiesse in sijne hant, ende alle sijne knechten stonden by hem.

7

Doe seyde Saul tot sijne knechten die by hem stonden, Hoort doch, ghy sonen Ga naar margenoot12 Iemini: sal oock Ga naar margenoot13 de sone Isai u allegaer ackers ende wijnbergen geven? sal hy u alle tot Overste van duysenden, ende Overste van honderden stellen?

8

Dat ghy u alle tegen my verbonden hebt, ende niemant Ga naar margenoot14 [voor] mijn oore en openbaert, dat Ga naar margenoot15 mijn sone een verbont gemaeckt heeft met den sone Isai, ende niemant is onder ulieden dien het wee doet van mijnent wegen, ende die het [voor] mijn oore openbare: want Ga naar margenoot16 mijn sone heeft mijnen knecht tegen my opgeweckt tot eenen lagen-legger, gelijck het te desen dage is.

9

Doe antwoordde Doëg de Ga naar margenoot17 Edomiter, die Ga naar margenoot18 by de knechten Sauls stont, ende seyde, Ick sach Ga naar margenoot19 den sone Isai, komende te Nob, tot Achimelech den sone van Ga naar margenoot20 Ahitub:

10

Die den HEERE voor hem vraechde, ende gaf hem teer-kost: hy gaf hem oock het sweert Goliaths des Philistijns.

11

Doe sondt de Koninck henen, om den Priester Achimelech den sone van Ga naar margenoot21 Ahitub te roepen, ende sijnes vaders gantsche huys, de Priesters die te Nob waren: ende sy quamen alle tot den Coninck.

12

Ende Saul seyde, Hoort nu, ghy sone van Ahitub: ende hy seyde, Siet [hier] ben ick, mijn heere:

13

Doe seyde Saul tot hem, Waerom hebt ghylieden t’ samen u tegen my verbonden, ghy, ende de sone Isai? mits dat ghy hem gegeven hebt broot, ende het sweert, ende Godt voor hem gevraecht, dat hy soude opstaen tegen my, tot eenen lagen-legger, gelijck het te desen dage is.

14

Ende Achimelech antwoordde den Coninck, ende seyde: Wie is doch onder alle uwe knechten getrouwe als David, ende des Conincks schoon-sone, ende Ga naar margenoot22 voort gaende in uwer gehoorsaemheyt, ende is eerlick in uwen huyse?

15

Hebbe ick heden begonnen Godt voor hem te vragen? Ga naar margenoot23 dat zy verre van my: de Coninck en legge Ga naar margenoot24 op sijnen knecht Ga naar margenoot25 geen dinck, [noch] op het gantsche huys mijnes vaders, want uwe knecht en heeft Ga naar margenoot26 van alle dese dingen niet geweten, kleyn noch groot.

16

Doch de Coninck seyde: Achimelech, Ga naar margenoot27 ghy moet den doot sterven; ghy ende ’t gantsche huys uwes vaders.

17

Ende de Coninck seyde tot de Trauwanten, die by hem stonden, Wendet u, ende Ga naar margenoot28 doodet de Priesters des HEEREN, Ga naar margenoot29 om dat hare hant oock met David is, ende om dat sy geweten hebben dat hy vluchtte, ende en hebben ’t voor mijne ooren niet geopenbaert: doch de knechten des Conincx en wouden hare hant niet uytsteken, om op de Priesters des HEEREN aen te vallen.

18

Doe seyde de Coninck tot Doëg, Wendet ghy u, ende valt aen op de Priesters: doe wendde sich Doëg de Edomiter, ende hy viel aen op de Priesters, ende doodde te dien dage vijf ende tachtentich mannen, Ga naar margenoot30 die den linnen lijf-rock droegen.

19

Hy sloech oock Nob de stadt deser Priesteren met de Ga naar margenoot31 scherpte des sweerts, van den man tot de vrouwe, van de kinderen tot de soogelingen, selfs de ossen, ende esels, ende de schapen [sloech hy] met de scherpte des sweerts.

20

Doch een der sonen Achimelechs des soons van Ahitub ontquam, wiens name was Abjathar: Ga naar margenoot32 die vluchtte David na.

21

Ende Abjathar Ga naar margenoot33 bootschapte’t David, dat Saul de Priesteren des HEEREN gedoodt hadde.

22

Doe seyde David tot Abjathar, Ick wist wel de dien dage doe Doëg de Edomiter daer was, dat hy het Ga naar margenoot34 voor seker Saul soude te kennen geven: ick hebbe oorsake gegeven tegen alle Ga naar margenoot35 de zielen van uwes vaders huys.

23

Blijft by my, vreest niet, want wie mijne ziele soecken sal, die sal uwe ziele soecken: maer Ga naar margenoot36 ghy sult met my in bewaringe zijn.

margenoot1
Siet d’aenteeck. op Ios, 12.15.
margenoot2
Hebr. alle man der benautheyt.
margenoot3
T.w. door armoede, of eenige andere elende.
margenoot4
T.w. die hem hart viel, ende dagelicks maende om betaelt te zijn, tegen de Wet Exod. 22.25.
margenoot5
Hebr. dien de ziele bitter was. siet gelijcke maniere van spreken, 1.Sam. 1.10. ende 2.Reg. 4.27.
margenoot6
Siet van dese Stadt d’aenteeck. op Iud. 11.1.
margenoot7
Desen Coninck was Sauls vyant als te sien is, 1.Sam. 14.48. daerom heeft hy des te liever David plaetse in sijn lant gegunt: Gelijck de Philistijnen oock gedaen hebben, ond. cap. 27. Andere meynen, dat David derwaerts gevlucht is, om dat sijnes groot-vaders, T.w. Obeds moeder een Moabitische vrouwe geweest sy, hopende derhalven meer gunste by de Moabiteren te vinden, dan by andere natien.
margenoot8
D. onder uwe bescherminge uyt ende in gaen: voor een tijtlanck woonen ende verkeeren. And. tot u lieden uytgaen.
margenoot9
Verstaet dit van Mizpa der Moabiten, vers 3.
margenoot10
Desen Prophete is vele by David geweest, als te sien is 2.Sam. 24.11. ende 1.Chron. 21.9. ende 2.Chron. 29.25. ende elders.
margenoot11
And. In Gibea. And. in een hoochte.
margenoot12
Siet Iud. 19. op vers 16.
margenoot13
Siet bov. capit. 20.27. Als oock onder vers 9.
margenoot14
D. my ontdeckt, ofte te kennen geeft, siet Ruth. 4.4.
margenoot15
Dit spreeckt Saul ofte by gissinge, om dat Ionathan het beste voor David sprack: ofte het was hem van yemant geseyt, dat Ionathan ende David een verbont t’ samen gemaeckt hadden, daer van gesproken wort bov. cap. 18.3.
margenoot16
Dit seyt Saul uyt suspitie, te meer om dat David met 400 man in’t lant Iuda gekomen was, meenende dat hy secreet verstant met Ionathan hadde.
margenoot17
And. Adomiter, Siet bov. cap. 21.7.
margenoot18
And. ende die over de knechten Sauls gestelt was.
margenoot19
Desen hoofschen pluym-strijcker spreeckt oock al gelijck sijn meester Saul vers 7. Siet oock van Doëg, 1.Sam. 21.7. ende Psal. 52.1, 2, etc.
margenoot20
Van Ahitub wort gesproken, bov. c. 14.3.
margenoot21
Desen Ahitub was de sone Pinehas des soons Eli: Hy hadde twee sonen, N. Ahija, daer van gewach wort gemaeckt bov. c. 14.3. ende Achimelech daer van hier gesproken wort.
margenoot22
D. Hy gaet alom henen waer ghy hem schickt of henen sendt. siet bov. cap. 21. vers 2. Achimelech en heeft niet anders geweten, dan hy hier spreeckt, doe hy David de toon-brooden ende het sweert Goliaths gegeven heeft.
margenoot23
T.w. dat ick my met David tegen u soude verbonden hebben: gelijck Saul hem verweet vers 13.
margenoot24
D. op my.
margenoot25
T.w. Geen sake van t’samen-spanninge, ofte rebellie tegen den Coninck.
margenoot26
T.w. van eenige verbindinge of t’samen-rottinge tegen den Coninck, daer van vers 8. gesproken wort.
margenoot27
Hebr. stervende sult ghy sterven, hy wil seggen, ick sal u stracx dooden laten.
margenoot28
Saul heeft wel dese Priesters t’onrechte veroordeelt, ende door sijnen eygenen moetwille laten omme brengen: Evenwel dit doende volbrengt hy ’t gene de Heere in sijn rechtveerdich oordeel besloten hadde over het huys Eli. Siet bov. cap. 2.30.
margenoot29
D. Om dat sy oock verstant met David hebben, ende sijne mede-gesellen zijn in sijne ontrouwe tegens my.
margenoot30
D. die den dienst Godes pleechden in de Tente: want als sy dien pleechden, so moesten sy linnen kleederen aen-trecken. Siet Exod. 28.42.
margenoot31
Hebr. mont.
margenoot32
Hy quam by hem te Kehila, 1.Sam.23.6.
margenoot33
T.w. doe hy by David te Kehila gekomen was.
margenoot34
Hebr. te kennen gevende, te kennen geven soude.
margenoot35
D. menschen, als Genes. 14.21. Als of David seyde, ick ben occasie van het gene dat over alle de persoonen des huyses uwes vaders gecomen is: het is mijnent halven geschiet, doch buyten mijn voornemen.
margenoot36
D. Godt sal ons t’samen bewaren. Ofte, Ick neme u in mijne bewaringe. And. want ghy sult bewaringe (ofte wacht) by my zijn. D. ghy sult by my zijn, om de wacht te houden over den Godts-dienst, ende ick sal in alle voor-vallende saken den Heere door u vragen, Siet 1.Sam. 30.7.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken