Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

David te Ziklag zijnde, ontfangt de tijdinge van Sauls ende Ionathans doot, vers 1, etc. Waer over hy met de sijne rouwe bedrijft, 11. Ende laet den bode, die sich roemde Saul gedoodt te hebben, ombrengen, 13. Davids klaech-liedt over Saul ende Ionathan, 17.

1

VOorts geschiedde het na Sauls doot, als David van den Ga naar margenoot1 slach der Ga naar margenoota Amalekiten was weder-gekomen; ende David twee dagen te Ga naar margenoot2 Ziklag gebleven was:

2

So geschieddet op den derden dach, dat, siet, uyt den heyrleger, van Saul, een man quam, wiens kleederen Ga naar margenoot3 gescheurt waren, ende Ga naar margenoot4 aerde was op sijn hooft: ende het geschiedde, als hy tot David quam, so viel hy ter aerden, ende booch sich neder.

3

Ende David seyde tot hem; Van waer komt ghy? ende hy seyde tot hem; Ick ben ontkomen uyt den heyrleger Israëls.

4

Voorts seyde David tot hem; Ga naar margenoot5 Wat is de sake? verhaelt het my doch: ende hy seyde, Dat het volck uyt den strijt gevloden was; ende datter oock vele van den volcke gevallen ende gestorven waren, dat oock Saul, ende sijn soon Ionathan, doodt waren.

5

Ende David seyde tot den Ga naar margenoot6 jongen, die hem de bootschap bracht: Hoe weet ghy, dat Saul doodt is, ende sijn soon Ionathan?

6

Doe seyde de jonge, die hem de bootschap brachte; Ick Ga naar margenoot7 quam by geval op het geberchte van Ga naar margenoot8 Gilboa; ende siet, Saul Ga naar margenoot9 leende op sijne spiesse: ende siet, de wagens, ende Ga naar margenoot10 Ridtmeesters Ga naar margenoot11 hielden dicht op hem.

7

So sach hy achter sich om, ende sach my: ende hy riep my, ende ick seyde; Siet, [hier] ben ick.

8

Ende hy seyde tot my; Wie zijt ghy? ende ick seyde tot hem; Ick ben een Amalekiter.

9

Doe seyde hy tot my; Staet doch Ga naar margenoot12 by my, ende doodt my, want dese Ga naar margenoot13 malien-koller heeft my Ga naar margenoot14 opgehouden: Ga naar margenoot15 want mijn leven is noch gantsch in my.

10

So stont ick by hem, ende doodde hem; want ick wiste, dat hy na Ga naar margenoot16 sijnen val niet leven soude: ende ick nam de Croone, die op sijn hooft was, ende het arm-gesmijde, dat aen sijnen arm was, ende hebse hier tot mijnen Ga naar margenoot17 heere gebracht.

11

Ga naar margenootb Doe vattede David sijne kleederen, ende Ga naar margenoot18 scheurdese: desgelijcx oock alle de mannen, die met hem waren.

12

Ende sy weeklaechden ende weenden, ende vasteden tot op den avont: over Saul, ende over Ionathan sijnen sone, ende over het volck des HEEREN, ende over het huys Israëls, om dat sy door het sweert gevallen waren.

13

Voorts seyde David tot den jongen, die hem de bootschap gebracht hadde; Van waer zijt ghy? ende hy seyde; Ick ben eens vreemden mans, eens Amalekiters sone.

14

Ende David seyde tot hem: Hoe? en hebt ghy niet gevreest uwe hant uyt te strecken, om den Ga naar margenoot19 gesalfden des HEEREN te Ga naar margenoot20 verderven?

15

Ende David riep eenen van de Ga naar margenoot21 jongens ende seyde; Treedt toe, valt op hem aen: ende hy sloech hem, dat hy sterf.

16

Ende David seyde tot hem; Ga naar margenoot22 U bloet zy op uwen kop: want uwe mont heeft tegens u getuycht, seggende; Ick hebbe den gesalfden des HEEREN gedoodt.

[Folio 140v]
[fol. 140v]

17

David nu klaechde Ga naar margenoot23 dese klage, over Saul, ende over Ionathan sijnen sone;

18

Als hy Ga naar margenoot24 geseyt hadde, datmen de kinderen Ga naar margenoot25 van Iuda den boge Ga naar margenoot26 soude leeren: siet Ga naar margenoot27 het is geschreven in het boeck Ga naar margenoot28 des Ga naar margenootc Oprechten.

19

O Ga naar margenoot29 cieraet Israëls, op uwe Ga naar margenoot30 hoochten is hy verslagen: hoe zijn de helden gevallen?

20

Ga naar margenootd En verkondigt het niet te Ga naar margenoot31 Gath, en bootschapt het niet op de straten van Askelon: op dat de dochters der Philistijnen haer niet en Ga naar margenoot32 verblijden, op dat de dochters Ga naar margenoot33 der onbesnedenen niet Ga naar margenoot34 opspringen van vreuchde.

21

Ga naar margenoot35 Ghy bergen van Gilboa, noch dauw, noch regen moet zijn op u, Ga naar margenoot36 noch velden der hef-offeren: want aldaer is der helden schilt Ga naar margenoot37 smadelick wechgeworpen, den schilt Sauls, alsof Ga naar margenoot38 hy niet gesalft en ware geweest met olye.

22

Ga naar margenoot39 Van het bloet der verslagenen, van het vette der helden, en wert Ionathans boge niet achterwaerts gedreven; ende Sauls sweert en keerde niet ledich weder.

23

Saul ende Ionathan, die beminde, ende die lieflicke in haer leven, en zijn oock in haren doot niet gescheyden: sy waren Ga naar margenoot40 lichter dan Arenden, sy waren stercker dan Leeuwen.

24

Ghy dochteren Israëls, weent over Saul: die u Ga naar margenoot41 kleedde met scharlaken, Ga naar margenoot42 met weelden; Ga naar margenoot43 die u cieraet van gout deed dragen over uwe kleedinge.

25

Hoe zijn de helden gevallen in ’t midden van den strijt? Ionathan is verslagen op Ga naar margenoot44 uwe hoochten.

26

Ick ben benauwt om uwent wille, mijn broeder Ionathan; ghy waert my seer lieflick: Ga naar margenoot45 uwe liefde was my wonderlicker dan liefde der Ga naar margenoot46 wijven.

27

Hoe zijn de helden gevallen, ende de Ga naar margenoot47 krijchs-wapenen verloren?

margenoot1
Hebr. Van den Amaleck te slaen. Siet de Historie, 1.Sam. 30.
margenoota
1.Sam. 30.17.
margenoot2
Siet 1.Sam. 27.6.
margenoot3
Tot teecken van rouwe ende herten-leet. Siet Genes. 37. op vers 29.
margenoot4
Vergel. Ios. 7.6. 1.Sam. 4.12. ende ond. cap. 13.19. ende 15.32. Iob 2.12. Dit was in rouwe een teecken van schaemte, niet-weerdicheyt, ende diepe vernederinge.
margenoot5
Ofte eyg. wat is de sake, ofte, den handel geweest?
margenoot6
D. jongman, jongelinck. siet Gen. 22. op vers 5.
margenoot7
Hebr. ontmoetende ben ick ontmoet, ofte, by geval komende, quam ick by geval.
margenoot8
Gelegen in Issaschar, aen de Suyder grensen. siet 1.Sam. 29.1. ende 31.1.
margenoot9
D. druckte, om het scherp sijner spiesse te doen doordringen in sijn lichaem.
margenoot10
Hebr. de meesters, ofte, heeren der Ruyteren.
margenoot11
Hebr. kleefden hem aen.
margenoot12
Ofte, tegen my, op my: ofte, staet op tegen my, alsoo vers 10.
margenoot13
Ofte, geoogde, ofte, geborduerde krijchs-rock. het Hebreeusch woort wort aldus hier alleen gevonden, ende komt van een woort dat bordure-werck, ofte, geoocht-werck maken, item omvatten, inhechten der edelgesteenten in kassekens, ofte schildekens, beteeckent. Daerom settent sommige over: dese omcingelinge, besettinge, benauwinge (der Ruyteren) oock schrick, benautheyt, heeft my aengegrepen.
margenoot14
Dat de spiesse niet heeft konnen doordringen in mijn lichaem.
margenoot15
Als of hy seyde: Ick hebbe vast gearbeydt, om my selven met mijn spiesse het leven te benemen, maer het heeft niet willen zijn, mijn leven is noch gantsch in my.
margenoot16
Na dat hy in de spiesse, ende met de selve was nedergevallen: dit voecht hy daer by om sich te ontschuldigen van Sauls doot, ende de tijdinge die hy brachte, te bevestigen, ende buyten twijffel te stellen. De leser kan dit gantsche verhael vergelijcken met 1.Sam. 31. ende oordeelen, wat van de sake zy.
margenoot17
t.w. David. D. tot u.
margenootb
2.Sam. 3.31. ende 13.31.
margenoot18
Als bov. vers 2.
margenoot19
Siet 1.Sam. 10.1. ende 1.Reg. 1.24.
margenoot20
D. te verslaen, nedervellen, dooden. Vergel. Iudic. 20. op versen 21, 25, 35, 42. ende elders.
margenoot21
Sijne dienstknechten, ofte hovelingen.
margenoot22
Siet Iud. 9. op vers 24. ende Levit. 20. op vers 9.
margenoot23
Die in’t 19. vers begint.
margenoot24
D. bevolen, ordre gestelt. Om het volck Godts nae hares Conincx doodt voor eerst op te richten, ende tot kloeckmoedicheyt te vermanen, op dat sy door sijn volgende klaech-liet niet vertsaecht mochten worden.
margenoot25
Uyt welcken stam David selfs gesproten was, ende die de belofte Godts hadde van het Conincrijcke, ende dapperheyt inden oorloge. Genes. 49.8, 9, 10.
margenoot26
Verstaet het hanteeren van den boge, om geoeffende schutters, ende krijchslieden te worden, nae Sauls ende Ionathans exempel. Siet vers 22.
margenoot27
Dit kanmen alsoo verstaen, dat in dit boeck geschreven zy geweest, wat David, dien aengaende, voor order gestelt heeft, om de oeffeninge der Krijchswapenen by sijnen stam gemeen te maken.
margenoot28
Van dit boeck siet Ios. 10. op vers 13.
margenootc
Ios. 10.13.
margenoot29
Alsoo noemt hy Godt, van welcken alle Israels heerlickheyt, ende cieraet afquam, vergel. Deut. 4.7, 8. ende 33.29. andere duydent op Saul, ofte, het beloofde Lant.
margenoot30
T.w. op de bergen van Gilboa, (vers 21. ende 1.Sam. 31.8.) die hy Godts hoochten noemt, om datse Gode bysonderlick (als in Israel gelegen) toe-behoorden.
margenootd
Mich. 1.10.
margenoot31
Gath ende Askelon waren beyde bewoont van de Philistijnen, liggende in’t Zuyd-westen van de bergen Gilboa aen de Zee, Gath in Dan, ende Askelon in Simeon. Siet Iudic. 14. op vers 19. ende ond. cap. 21.20, 22.
margenoot32
Godt ende sijn volck lasterende ende beschimpende: als Iudic. 16.23, etc.
margenoot33
Siet Iudic. 15. op vers 18.
margenoot34
Met uyterlicke gebeerden ende teeckenen van vreuchde haren Goden den lof deser victorie toeschrijvende.
margenoot35
Dit dient tot beweginge ende schrick der Israeliten over de saken, die aldaer gebeurt waren. Vergel. Iudic. 5.23. Iob 3. ende elders.
margenoot36
D. daer en moeten op dese bergen geene vruchtbare velden zijn, waer van men hef-offeren soude konnen doen. Ofte: op de verhevene velden, hooge velden. Hebr. velden der verheffingen.
margenoot37
Ofte, verfoeyelick, verachtelick.
margenoot38
N. Saul, die soo smadelick ende verachtelick gevallen was, dat het seer deerlick was voor eenen gesalfden des Heeren. Andere duyden ’t op Sauls schilt: gelijckmen te dier tijt de schilden (als met leder overtrocken) met olye plach te salven. Siet Iesa. 21.5. And. sonder den gesalfden met olye. D. afgesondert van den gesalfden, etc. N. van Saul.
margenoot39
De sin is: Ionathans boge, ende Sauls sweert plegen altijts sekerlick te treffen, so dat sy niet weder-keerden, sonder de dapperste krijchs-lieden des vyants neder-gevelt te hebben: hoe wel het nu, leyder, gantsch anders gevallen is.
margenoot40
D. sneller.
margenoot41
Het lant tegen de vyanden beschermende, dat het in vrede ende overvloet van allen rijckdom bloeyde, waer van dit een teecken was.
margenoot42
D. lustichlick, lieflick, tederlick, dat het lieflick was om sien. And. met [allerleye, ofte, met andere] wellusticheden.
margenoot43
Hebr. die cieraet van gout deed opkomen op uwe kleedinge, door d’ oorsake in de voorgaende aenteeck. vermeldt, als mede door den roof, dien hy bequam van den vyanden.
margenoot44
Siet vers 19.
margenoot45
Die ghy my toedroecht.
margenoot46
Met de welcke men de wijven lief heeft: D. sy overtrof de aldergenauste vrientschap, die tusschen menschen kan wesen, zijnde tot Davids troost in Ionathans herte ontsteken ende onderhouden door den H. Geest.
margenoot47
Ofte, instrumenten van oorloge: T.w. Saul, ende Ionathan, die als wapenen Israels waren, ende middelen, waer door Israel beschermt wierde. Men kan’t oock eygentlick verstaen van de krijchs-wapenen die de Philistijnen ten buyte hebben gekregen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken