Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

David wort out, ende gedient van Abisag, vers 1, etc. Sijn sone Adonia staet nae het Coninckrijcke, 5. Sulcks wort verhindert van Bathseba door den raet des Propheten Nathans, 11. David vernieuwt sijne belofte, van het Coninckrijcke sijnen sone Salomo na te laten, 28. die tot Coninck gesalft wort, 32. het geruchte daer van komt tot kennisse van Adonia ende sijne aenhangers, die hem verlaten, 41. Adonia vreest Salomo, die hem sijne misdaet vergeeft, ende soo nae huys sendt, 50.

1

DE Coninck David nu Ga naar margenoot1 was out, Ga naar margenoot2 wel bedaecht: ende sy deckten hem met kleederen, doch Ga naar margenoot3 hy en kreech geene warmte.#

2

Doe seyden sijne Ga naar margenoot4 knechten tot hem: Laetse mijnen heere den Coninck eene jonge-dochter, eene maget soecken, die Ga naar margenoot5 voor het aengesicht des Conincks stae, ende hem koestere: ende Ga naar margenoot6 sy slape in uwe schoot, dat mijn heere de Coninck warm worde.

3

So sochtense eene schoone jonge dochter in alle landtpalen Israëls: ende vonden Abisag eene Ga naar margenoot7 Sunamitische; ende brachtense tot den Coninck.

4

Ende de jonge dochter was boven maten schoone, ende koesterde den Coninck, ende diende hem; doch de Coninck en Ga naar margenoot8 bekendese niet.

5

Ga naar margenoot9 Adonia nu de soon Ga naar margenoot10 Haggiths verhief hem, seggende; Ick sal Coninck zijn, Ga naar margenoota ende Ga naar margenoot11 hy bereydde sich wagenen, ende ruyteren, ende vijftich mannen loopende voor sijn aengesichte.

6

Ende sijn vader en hadde hem Ga naar margenoot12 niet bedroeft Ga naar margenoot13 van sijn dagen, seggende: Waerom hebt ghy alsoo gedaen? ende oock was hy seer Ga naar margenoot14 schoon van gedaente, ende Ga naar margenootb [Haggith] hadde hem gebaert Ga naar margenoot15 na Absalom.

7

Ende Ga naar margenootc sijne Ga naar margenoot16 raetslagen Ga naar margenoot17 waren met Ioab den soon Zeruja, ende met Abiathar den Priester: Ga naar margenoot18 die hielpen, volgende Adonia.

8

Maer Zadok de Priester, ende Benaja de soon Iojada, ende Nathan de Propheet, ende Simeï, ende Reï, ende de helden die David hadde, en waren met Ga naar margenoot19 Adonia niet.

9

Ende Adonia Ga naar margenoot20 slachtede Ga naar margenoot21 schapen, ende runderen, ende gemest-vee by den steen Zoheleth, die by de fonteyne Ga naar margenoot22 Rogel Ga naar margenootd is: ende noodde alle sijne broederen, de sonen des Conincks, ende alle mannen van Iuda des Conincks knechten.

10

Maer Nathan den Propheet, ende Benaja, ende de Helden, ende Salomo sijnen broeder en noodde hy niet.

11

Doe sprack Nathan tot Bathseba de moeder van Salomo, seggende: Hebt ghy niet gehoort dat Adonia de sone Haggiths Coninck is? ende onse heere David en weet dat niet.

[Folio 154r]
[fol. 154r]

12

Nu dan, komt; laet my u doch eenen raet Ga naar margenoot23 geven, dat ghy uwe ziele ende uwes soons Salomons Ga naar margenoot24 ziele reddet.

13

Gaet henen, ende treedt in tot den Coninck David, ende segt tot hem; Hebt ghy niet, mijn heer Coninck, Ga naar margenoot25 uwe dienstmaecht gesworen, seggende; Voorseker uwe sone Salomo sal na my Coninck zijn, ende hy sal Ga naar margenoot26 op mijnen throon sitten! waerom dan is Adonia Coninck?

14

Siet als ghy daer noch met den Coninck spreken sult; so sal ick na u inkomen, ende sal uwe woorden Ga naar margenoot27 vervullen.

15

Ende Bathseba ginck in tot den Coninck in de binnen-kamer; doch de Coninck was seer out: ende Abisag de Sunamitische diende den Coninck.

16

Ende Bathseba Ga naar margenoot28 neychde het hooft, ende Ga naar margenoot29 booch haer neder voor den Coninck: ende de Coninck seyde, Wat is u?

17

Ende sy seyde tot hem: Mijn heere, ghy hebt uwe dienstmaecht by den Ga naar margenoot30 HEERE uwen Godt gesworen, Voorseker Salomo uwe soon sal na my Coninck zijn, ende hy sal op mijnen throon sitten!

18

Ende nu siet Adonia is Coninck: ende nu, mijn heer Coninck, ghy en weet het niet.

19

Ende hy heeft ossen, ende gemest-vee, ende schapen in menichte geslachtet, ende genoodt alle de sonen des Conincx, ende Abiathar den Priester, ende Ioab den krijchs-Oversten, maer uwen knecht Salomo en heeft hy niet genoodt.

20

Maer ghy, mijn heer Coninck, Ga naar margenoot31 de oogen des gantschen Israëls zijn op u, dat ghy hen soudt te kennen geven, wie op den throon mijns heeren des Conincx na hem sitten sal.

21

Ga naar margenoot32 Anders sal’t geschieden, als mijn heer de Coninck met sijne vaderen sal Ga naar margenoot33 ontslapen zijn, dat ick ende mijn soon Salomo Ga naar margenoot34 [als] sondaers sullen zijn:

22

Ende siet sy sprack noch met den Coninck, als de Propheet Nathan inquam.

23

Ende sy gaven den Coninck te kennen, seggende; Siet de Propheet Nathan is daer: ende hy Ga naar margenoot35 quam voor het aengesicht des Conincx, ende booch sich voor den Coninck op sijn aengesichte ter aerden.

24

Ende Nathan seyde: Mijn heer Coninck, hebt ghy geseyt, Adonia sal na my Coninck zijn; ende hy sal op mijnen throon sitten?

25

Want hy is heden Ga naar margenoot36 afgegaen, ende heeft geslachtet ossen, ende gemest-vee, ende schapen in menichte, ende heeft genoodt alle de sonen des Conincx, ende de Oversten des heyrs, ende Abjathar den Priester, ende siet sy eten, ende drincken voor sijn aengesichte, ende seggen: Ga naar margenoot37 De Coninck Adonia leve.

26

Maer my die uwe knecht ben, ende Zadok den Priester, ende Benaja den sone van Iojada, ende Salomo uwen knecht en heeft hy niet genoodt.

27

Is dese sake van mijn heer de Coninc geschiet? ende en hebt uwen knecht niet bekent gemaeckt, wie op den throon mijns heeren des Conincks na hem sitten soude?

28

Ende de Coninck David antwoordde, ende Ga naar margenoot38 seyde, Roepet my Bath-Seba: ende Ga naar margenoot39 sy quam voor het aengesicht des Conincx, ende stont voor het aengesicht des Conincx.

29

Doe Ga naar margenoot40 swoer de Coninck, ende seyde: [Soo waerachtich als] de HEERE leeft die mijne ziele uyt alle noot verlost heeft.

30

Voorseker gelijck als ick u gesworen hebbe by den HEERE den Godt Israëls, seggende: Voorseker sal uwe sone Salomo na my Coninck zijn, ende sal op mijnen throon in mijne plaetse sitten: Voorseker alsoo sal ic ten desen selven dage doen.

31

Doe neychde haer Bath-seba met het aengesicht ter aerde, ende booch haer neder voor den Coninck: ende seyde, Ga naar margenoot41 Mijn heer de Coninck David leve Ga naar margenoot42 in eeuwicheyt.

32

Ende de Coninck David seyde, Roepet my Zadok den Priester, ende Nathan den Propheet, ende Benaja den sone Ga naar margenoot43 Iojada: ende sy quamen voor het aengesicht des Conincx.

33

Ende de Coninck seyde tot hen; Nemet met u de knechten Ga naar margenoot44 uwes heeren, ende doet mijnen sone Salomo Ga naar margenoot45 rijden op de muyl-eselinne die voor my is; ende voert hem af nae Ga naar margenoot46 Gihon.

34

Ende dat Zadok de Priester, met Nathan den Propheet, hem aldaer tot Coninck over Israël Ga naar margenoot47 salve: daer na sult ghy met de basuyne blasen, ende seggen, De Coninck Salomo leve.

35

Dan sult ghy achter hem optrecken, ende hy sal komen, ende sal op mijnen throon sitten, ende hy sal Coninck zijn in mijne plaetse: want ick hebbe geboden dat hy Ga naar margenoot48 een Voorganger soude zijn over Israël ende over Iuda.

36

Doe antwoordde Benaja de sone van Iojada den Coninck, ende seyde, Amen: alsoo Ga naar margenoot49 segge de HEERE de Godt mijns heeren des Conincx.

37

Gelijck als de HEERE met mijnen heere den Coninck geweest is, alsoo zy hy met Salomo; ende make sijnen throon grooter dan den throon mijns heeren des Conincx Davids.

38

Doe ginck Zadok de Priester af, met Nathan den Propheet, ende Benaja den sone Iojada, ende Ga naar margenoot50 de Crethi, ende de Plethi, ende deden Salomo rijden op de muyl-eselinne des Conincx Davids, ende geleydden hem nae Gihon.

39

Ende Zadok de Priester nam den oly-hoorn uyt Ga naar margenoot51 de Tente, ende Ga naar margenoot52 salfde Salomo: ende sy bliesen met de basuyne, ende al het volck seyde, Ga naar margenoote De Coninck Salomo leve.

40

Ende al het volck quam op achter hem, ende het volck pijpte met pijpen, ende verblijdden haer met grooter blijdschap: so dat de aerde van haer geluyt Ga naar margenoot53 spleet.

41

Ende Adonia hoordet, ende alle de genoodde die met hem waren, die nu ge-eyndicht hadden te eten: oock hoorde Ioab het Ga naar margenoot54 geluyt der basuynen, ende seyde, Waerom is het Ga naar margenoot55 geroep dier stadt, die in roere is?

42

Als hy noch sprack, siet so quam Ionathan de soon Abjathars des Priesters, ende Adonia seyde; Comt in, want ghy zijt Ga naar margenoot56 een kloeck man, ende sult het goede Ga naar margenoot57 bootschappen.

[Folio 154v]
[fol. 154v]

43

Ende Ionathan antwoordde, ende seyde tot Adonia: Ia maer onse heere de Coninck David heeft Salomo tot Coninck gemaeckt.

44

Ende de Coninck heeft met hem gesonden Zadok den Priester, ende Nathan den Propheet, ende Benaja den sone Iojada, ende de Crethi, ende de Plethi, ende hebben hem doen rijden op de muyl-eselinne des Conincx.

45

Daer toe hebben hem Zadok de Priester, ende Nathan de Propheet in Gihon tot Coninck gesalft, ende zijn van daer blijde Ga naar margenoot58 opgetogen, so dat de stadt in roere is: dat is het geroep dat ghy gehoort hebt.

46

Ende oock Ga naar margenoot59 sit Salomo op den throon des Coninckrijcks.

47

So zijn oock de knechten des Conincx gekomen, om onsen heer den Coninck David te Ga naar margenoot60 segenen, seggende, Uwe Godt make den naem van Salomo Ga naar margenoot61 beter dan uwen naem, ende make sijnen throon grooter dan uwen throon, ende de Coninck heeft Ga naar margenoot62 aengebeden op de slaep-stede.

48

Ja oock heeft de Coninck aldus geseyt: Ga naar margenoot63 Gelooft zy de HEERE de Godt Israëls, die heden gegeven heeft, eenen sittende op mijnen throon dattet mijne oogen Ga naar margenoot64 gesien hebben.

49

Doe verschrickten ende stonden op alle de genoodde, die by Adonia waren, ende gingen een yegelick sijns weechs.

50

Doch Adonia vreesde voor Salomo, ende hy stont op, ende ginck henen, ende Ga naar margenoot65 vattede de hoornen Ga naar margenoot66 des altaers.

51

Ende men maeckte Salomo bekent, seggende; Siet Adonia vreest den Coninck Salomo: want siet hy heeft de hoornen des altaers gevat, seggende; Dat de Coninck Salomo my als heden sweere, Ga naar margenoot67 dat hy Ga naar margenoot68 sijnen knecht met den sweerde niet dooden en sal.

52

Ende Salomo seyde; Indien hy een Ga naar margenoot69 vroom man sal zijn, Ga naar margenoot70 daer en sal niet van sijn hayr op der aerde vallen: maer indien in hem quaet bevonden sal worden, so sal hy sterven.

53

Ende de Coninck Salomo sondt henen, ende sy deden hem afgaen van den altaer, ende hy quam; ende booch sich neder voor den Coninck Salomo: Ende Salomo seyde tot hem, Ga naar margenoot71 Gaet henen nae u huys.

margenoot1
T.w. ontrent 70 jaren. want met sijn dertichste jaer begoste hy te regeren, ende hy regeerde 40 jaren; 7 in Hebron, ende 33 in Ierusalem, 2.Sam. 5.5. ende ond. 2.11.
margenoot2
Hebr. in dagen gekomen, D. was van goeden ouderdom. siet Genes. 18. op vers 11.
margenoot3
Hebr. Hem en wert niet warm.
margenoot4
D. Raeds-heeren, officieren, voorneemste hovelingen. Siet Genes. 20. op vers 8.
margenoot5
D. diene. Siet dese maniere van spreken Deut. 1. op vers 38. ende 10.8. ende 1.Sam. 16.22. 1.Reg. 12.6. ende vergel. ond. vers 4. ende 15.
margenoot6
Siet dese maniere van spreken oock 2.Sam. 12.3. ende Micha. 7.5. ende vergel. Deut. 13.6. mitsgaders de aenteeck. Men meynt dat dit geschiet zy, na dat hyse getrouwt hadde.
margenoot7
Soo genoemt, om datse was van de stadt Sunem, gelegen in de stam Issaschars, aen de zuydt-zijde van het geberchte Gilboa. siet Ios. 19.18. ende 2.Reg. 4.8.
margenoot8
Siet Genes. 4. op vers 1.
margenoot9
Die nu de outste was van Davids sonen. Want Amnon ende Absalom doot waren: gelijck oock Chileab somen meynt. siet van dese 2.Sam. 3.3, 4, 5.
margenoot10
Siet van dese oock 2.Sam. 3.4.
margenoota
2.Sam. 15.1.
margenoot11
Om een Conincklick gevolch, ende treyn te hebben; gelijck oock Absalom gedaen hadde, 2.Sam. 15.1. Vergel. ond. cap. 14. de aenteec. op het 27. vers.
margenoot12
T.w. om hem daer over te bestraffen.
margenoot13
D. binnen sijn leven.
margenoot14
Siet Genes. 6. op vers 2.
margenootb
1.Chron. 3.2.
margenoot15
Die uyt een ander vrouwe met namen Maacha geboren was, 2.Sam. 3.3.
margenootc
1.Reg. 2.22, 28.
margenoot16
Hebr. woorden. welck oock alsoo genomen wort, Num. 31.16. Ezech. 38.10.
margenoot17
D. hy hielt raet met desen, om te beter tot sijn voornemen te geraken.
margenoot18
Hebr. ende hielpen achter Adonia. D. hielpen ende volchden Adonia. Alsoo 2.Sam. 2.10. ende ond. 16.21, etc.
margenoot19
Hebr. Adoniahu. alsoo ond. vers 9, etc.
margenoot20
T.w. om eene statelicke maeltijt in sijne inhuldinge te houden. Het woort slachten wort oock alsoo genomen Genes. 31.54. 1.Sam. 28.24.
margenoot21
D. kleyn, ende groot vee. Siet Genes. 26. op vers 14.
margenoot22
Ofte, En-Rogel. Siet van dese fonteyne Iosu. 15.7. ende 18.16. ende 2.Sam. 17.17.
margenootd
Iosu. 15.7. ende 18.16.
margenoot23
Hebr. raden.
margenoot24
D. u ende uwes soons leven behoudt. het welcke in gevaer is, indien Adonia Coninck wort. Vergel. ond. vers 21. Ende van het woordeken ziele in desen sin genomen. siet Gen. 19. op vers 17.
margenoot25
So noemtse haer selven uyt ootmoedicheyt des herten, ende eerbiedinge tot den Coninck: Anders was sy sijne huysvrouwe. 2.Sam. 11.27.
margenoot26
D. Coninck worden, ende als Coninck regeren. siet Exod. 11.5. Deut. 17.18. ende ond. 16.11. 1.Chron. 29.23.
margenoot27
T.w. met daer by wat toe te voegen, so ghy yetwes te kort verhaelt; ofte het verhaelde met mijn getuygenisse waer te maken, ende den Coninck te vermanen, dat hy behoort den wille Godts in’t werck te stellen, waer door hy besloten heeft dat Salomo de kroone erven soude. Siet ond. op vers 17.
margenoot28
Siet Genes. 24. op vers 26.
margenoot29
Verst. dat, van een borgerlicke eerbiedinge, ende siet Genes. 18. op vers 2. Item ond. vers 23.
margenoot30
Die Salomo voor uwen erfgename in het Coninckrijck verklaert heeft met byvoeginge van heerlicke beloften. Siet 2.Sam. 7.13. 2.Chron. 2.8. ende 29.1.
margenoot31
D. het gantsche Israel wacht, ende hoopt op u, dat ghy voor uwe doot uwen navolger in het Coninckrijcke opentlick verklaren sult. Siet gelijcke manieren van spreken 2.Chron. 20.12. Psal. 145.15.
margenoot32
Hebr. ende het sal, ofte, soude, etc.
margenoot33
Hebr. eyg. nederliggen. D. nae den lichame gestorven, ende nae de ziele in de ruste des Hemels opgenomen, om daer de salige opstandinge te verwachten. De doot wert by eenen slaep vergeleken, om dat sy geschiet met het overblijven van het leven der ziele, ende eyndicht met de opstandinge van het doode lichaem. Siet hier van oock Deut. 31. op vers 16.
margenoot34
Ofte, als sondaers geacht worden. D. als schuldige, ende des doodts-weerdige, als die yet quaets bedreven, ofte oock nae de kroone ten onrechten souden gestaen hebben. Siet Genes. 43. op vers 9. alsoo worden onschuldige genoemt die geene straffe verdient en hebben. Gen. 44.10; Iosu. 2.19.
margenoot35
T.w. na dat Bathseba uyt de kamer gegaen was, gelijckmen kan afnemen uyt het vers 28.
margenoot36
Tot den steen Zoheleth by de fonteyne Rogel. Siet bov. vers 9.
margenoot37
D. wy wenschen dat de Coninck een lanck ende gelucksalich leven in sijne regeringe hebbe. alsoo ond. vers 34. ende 39. 2.Sam. 16.16.
margenoot38
Namelick tot de kamer-dienaren.
margenoot39
T.w. Na dat de Propheet Nathan uyt de kamer vertrocken was: gelijck afgenomen kan worden uyt het vers 32.
margenoot40
David vernieuwt den eedt dien hy Bathseba gedaen hadde, niet uyt lichtveerdicheyt, maer, 1. om door dese kloecke, ende yverende gestadicheyt het bedrijf, ende den aenslach van Adonia tegen te komen.
2. om Bathseba te troosten.
3. om alle menschen na sijne doot een seker getuygenisse na te laten, dat hy sich gelijck in dese sake, alsoo oock in alle andere, aen het woort, ende den wille des Heeren vast gehouden hadde tot het eynde sijnes levens toe.
margenoot41
Dit is een maniere van groeten, daer mede de Coningen ende Princen toegesproken wierden. Van welcke siet oock Dan. 2.4. ende 3.9. ende 5.10. ende 6.6.
margenoot42
D. eenen seer langen tijt. sy wil seggen, datse niet en wenschte om des Coninckx doot, alsse versocht, dat het recht der successie op haren soon bevesticht soude worden, maer badt Godt, niet tegen-staende haer versoeck, om des Conincks lange leven. alsoo wort het woort Olam voor eenen langen, ende onbepaelden tijt genomen, ond. 2.33. Dan. 2.4.
margenoot43
Hebr. Iehojada.
margenoot44
D. mijn knechten, die my tot nu toe getrouwelick gedient hebben. Anders uwer heeren, in’t getal van velen: dat is, mijne ende Salomons knechten. Verstaet door dese des Conincx Trawanten, lijfwachte, ende die in de oorlooge rontom sijnen persoone vochten.
margenoot45
Dit was een teecken der Conincklicker weerdicheyt, ende eere, tot de welcke de Coninck yemant verheffen wilde. Vergel. Genes. 41.43. Esth. 6.8.
margenoot46
De naem van een fonteyne vloeyende aen de West-zijde van den berch Zion, 2.Chron. 32.30. ende is te onderscheyden van een riviere des Paradyses oock so genoemt Gen. 2.13.
margenoot47
Alsoo werden de Coningen, welcker verkiesinge wat extraordinaers in hadde, in haer ampt ingehult 1.Sam. 10.1. ende 16.12, 13. 1.Reg. 19.15, 16. 2.Reg. 9.3. Dese ceremonie der salvinge beteeckende, datse tot haer ampt van Godt beroepen waren, ende de noodige gaven daer toe van hem ontfangen souden.
margenoot48
Ofte, voorstander, leydsman, Prince, alsoo ond. 14.7. ende 16.2.
margenoot49
D. wille ende doe oock alsoo. want het seggen Godes is sijn doen. Siet Genes. 1 op vers 3.
margenoot50
Verst. de Trawanten, ende Krijchs-lieden die ordinaerlick, in tijt van vrede, ofte oorlooge, op den persoone des Conincs acht namen, dewelcke bov. vers 33. sijne knechten genaemt worden. Siet van dese oock 2.Sam. 8.18. ende 15.18.
margenoot51
T.w. in de welcke David de Arke des HEEREN gestelt hadde. 2.Sam. 6.17.
margenoot52
Verst. dit van de eerste salvinge Salomons, dewelcke maer voor den Ierosolymiten en geschiedde, van de tweede, die daer na seer solemnelick voor het gantsche Israel geschiedde, Siet 1.Chron. 29.22.
margenoote
1.Sam. 10.25.
margenoot53
Dit is een overtollige maniere van spreken. Vergel. Genes. 13. op vers 16.
margenoot54
Hebr. stemme.
margenoot55
Hebr. stemme. ende soo in’t volgende.
margenoot56
Hebr. een man der kloeckheyt. ofte, dapperheyt.
margenoot57
D. dat aengenaem, ende welgevallich is. alsoo ond. 12.7. ende 22.8. 2.Reg. 25.28. 2.Chron. 20.7. Ierem. 12.6. ende 52.32.
margenoot58
T.w. in de stadt Davids, dewelcke was de burcht Zions, 1.Chron. 11.5. 2.Chron. 5.2.
margenoot59
Oft, heeft geseten, ’t welck diende tot een openbaer bewijs dat hy Coninck was geworden. Siet bov. op vers 13.
margenoot60
D. om hem geluck toe te wenschen over de inhuldinge sijns soons Salomo in ’t Conincklijcke ampt.
margenoot61
D. treffelicker, heerlicker, beroemder.
margenoot62
Verst. dit van eene religieuse eerbiedinge die hy dede om Godt te dancken, dat hy sijne beloften aen Salomo vervult hadde, ende om hem te bidden, dat hy hem in sijne regeringe wilde segenen. Vergel. Gen. 47.31. ende siet Genes. 24. op vers 26.
margenoot63
Ofte, gesegent. Siet Genes. 14. op vers 20.
margenoot64
Ofte, sien.
margenoot65
Dit is een out gebruyck geweest, waer door de gene, die in eenige misdaet schuldich zijnde, ende vreesende metter haest verdruckt te werden, haren toevlucht tot heylige plaetsen genomen hebben, om genade te bekomen, ende de straffe des doots te ontgaen. Het welcke somtijts geluckt heeft, als hier in Adonia; somtijts misluckt, als in Ioab: ond. cap. 2. vers 28. om dat tegens sekere sonden eene wet daer tegen was, Exod. 21.14.
margenoot66
Die te Gibeon was, alwaer doe de Tente der t’ samen-komste was. Siet 1.Chron. 1. vers 3, 5.
margenoot67
Hebr. so hy sijnen knecht met den sweerde doden sal!
margenoot68
Alsoo naemt Adonia hem selven, om te verklaren, dat hy nu sijnen broeder voor sijnen heere bekende, ende bereydt was hem te dienen ende te gehoorsamen. Vergel. ond. 18.12, 13. ende 20.32. ende 2.Reg. 5.15, 17.
margenoot69
Hebr. tot een soon der vromicheyt, ofte, deuchtsaemheyt. Het Hebr. woort en beteeckent niet alleene sterckte ende vromicheyt des lichaems, maer oock deucht ende vromicheyt des geestes, als hier; ende Ruth 3.11. Prov. 31.10.
margenoot70
D. hem sal het minste leet niet geschieden. Siet dese proverbiale maniere van spreken 1.Sam. 14.45. ende 2.Sam. 14.11.
margenoot71
D. leydt een privaet leven, houdt u besich met uwe eygene dingen, zijt daer inne stille, sonder in de regeringe eenige moeyte te maken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken