Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

Salomons houwelick met de dochter van Pharao, vers 1, etc. sijnen Godts-dienst, 2. de HEERE verschijnt hem in eenen droom, dien hy bidt om wijsheyt, 5. Hy verkrijchtse, met rijckdom, ende eere, 10. ende bewijst sijne wijsheyt door het oordeel gegeven over twee vrouwen, die om een kint twisteden, 16.

1

ENde Salomo verswagerde sich met Pharao den Coninck van Egypten: Ga naar margenoota ende Ga naar margenoot1 nam de dochter Pharaos, ende brachtse in de Ga naar margenoot2 stadt Davids, tot dat hy voleyndt soude hebben het bouwen van sijn huys, ende Ga naar margenoot3 het Huys des HEEREN, Ga naar margenoot4 ende de muer van Ierusalem rontom.

2

Ga naar margenoot5 Alleenlick offerde het volck op Ga naar margenoot6 de hoochten: want Ga naar margenootb geen huys den name des HEEREN gebouwt en was, tot die dagen toe.

3

Ende Salomo hadde den HEERE lief, wandelende Ga naar margenoot7 in de insettingen sijns vaders Davids: Ga naar margenoot8 alleenlick offerde hy, ende roockte op de hoochten.

4

Ende Ga naar margenootc de Coninck ginck nae Ga naar margenoot9 Gibeon, om aldaer te offeren, om dat die hoochte Ga naar margenoot10 groot was: duysent brand-offeren offerde Salomo op dien altaer.

5

Te Ga naar margenootd Gibeon verscheen de HEERE Salomo Ga naar margenoot11 in eenen droom Ga naar margenoot12 des nachts: ende Godt seyde, Begeert wat ick u geven sal.

6

Ende Salomo seyde, Ghy hebt aen uwen knecht David mijnen vader groote weldadicheyt gedaen, gelijck als hy voor u aengesichte gewandelt heeft, Ga naar margenoot13 in waerheyt, ende in gerechticheyt, ende in oprechticheyt des herten met u: ende ghy hebt hem dese groote weldadicheyt gehouden, dat ghy hem gegeven hebt eenen sone sittende op sijnen throon, als ten desen dage.

7

Ga naar margenoote Nu dan HEERE mijn Godt, ghy hebt uwen knecht Coninck gemaeckt in mijns vaders Davids plaetse: Ende ick ben een kleyn jongelinck, ick en weet niet Ga naar margenoot14 uyt te gaen, nochte in te gaen.

8

Ga naar margenootf Ende uw’ knecht is in’t midden uwes volcks, dat ghy verkoren hebt: een Ga naar margenoot15 groot volck, het welcke niet en kan getelt, nochte gerekent worden, van wegen de menichte.

9

Geeft dan uwen knecht een Ga naar margenoot16 verstandich herte, om u volck te richten, verstandelick onderscheydende tusschen goet, ende quaet: want wie soude dit u Ga naar margenoot17 swaer volck konnen richten?

10

Die sake nu Ga naar margenoot18 was goet inde oogen des Heeren, dat Salomo dese sake begeert hadde.

11

Ga naar margenootg Ende Godt seyde tot hem: Daerom dat ghy dese sake begeert hebt, ende niet begeert en hebt voor u Ga naar margenoot19 vele dagen, nochte voor u begeert en hebt rijckdom, nochte begeert en hebt de Ga naar margenoot20 ziele uwer vyanden: maer hebt begeert verstant voor u, Ga naar margenoot21 om gericht-saken te hooren.

12

Siet ick hebbe gedaen nae uwe woorden: Ga naar margenooth siet ick hebbe u Ga naar margenoot22 een wijs, ende verstandich herte gegeven, Ga naar margenoot23 dat uwes gelijck voor u niet geweest en is: ende uwes gelijck nae u niet opstaen en sal.

13

Ga naar margenooti Selfs oock dat ghy niet begeert en hebt, hebbe ick u gegeven, beyde rijckdom ende eere: dat uwes gelijck niemant onder den Coningen Ga naar margenoot24 alle uwe dagen zijn en sal.

14

Ende so ghy in mijne wegen wandelen sult, onderhoudende mijne insettingen, ende mijne geboden, gelijck als u vader David gewandelt heeft: so sal ick oock uwe dagen verlengen.

15

Ende Salomo waeckte op, ende siet, het was een droom: ende hy quam te Ierusalem, ende stont voor de Ga naar margenoot25 Arke des verbondts des HEEREN, ende Ga naar margenoot26 offerde brandofferen, ende bereydde danckofferen, ende maeckte een maeltijt allen sijnen Ga naar margenoot27 knechten.

[Folio 156r]
[fol. 156r]

16

Doe quamen daer twee wijven die Ga naar margenoot28 hoeren waren, tot den Coninck: ende sy stonden voor sijn aengesicht.

17

Ende de eene vrouwe seyde, Ga naar margenoot29 Och mijn heer, ick, ende dese vrouwe woonen in een huys: ende ick hebbe by haer in dat huys gebaert.

18

Het is nu geschiet op den derden dach na mijn baren, dat dese vrouwe oock gebaert heeft: ende wy waren t’samen, geen vreemde en was met ons inden huyse, behalven ons tween in den huyse.

19

Ende deser vrouwen sone is snachts gestorven, om dat sy op hem Ga naar margenoot30 gelegen hadde.

20

Ende sy stont ter middernacht op ende nam mijnen sonen van by my, als uwe dienstmaecht sliep, ende leyde hem in haren schoot, ende haren dooden sone leyde sy in mijnen schoot.

21

Ende ick stont in den morgen op, om mijnen sone te soogen, ende siet, hy was doot: maer ick Ga naar margenoot31 lettede in den morgen op hem; ende siet, het en was mijn sone niet, dien ick gebaert hadde.

22

Doe seyde de andere vrouwe, Neen, maer die levendige is mijn sone: ende de doode is uwe sone; gene daerentegen seyde, Neen, maer de doode is uwe sone, ende de levendige is mijn sone; alsoo spraken sy voor het aengesichte des Conincks.

23

Doe seyde de Coninck: Dese seyt, Dit is mijn sone die leeft, maer uw’ sone ist die doot is: ende die seyt, Neen, maer de doode is uwe sone, ende de levendige mijn sone.

24

Voorder seyde de Coninck, Ga naar margenoot32 Haelt my een sweert: ende sy brachten een sweert voor het aengesicht des Conincks.

25

Ende de Coninck seyde, Doorsnijdt dat levende kint in tween: ende geeft de eene een helft, ende de andere een helft.

26

Maer de vrouwe welckers sone de levendige was, sprack tot den Coninck, (want haer Ga naar margenoot33 ingewant ontstack over haren sone) ende seyde, Och mijn heere, Geeft haer dat levendige kint, ende en Ga naar margenoot34 doodt het geensins niet: dese daerentegen seyde, Het Ga naar margenoot35 en zy noch uwe nochmijne, doorsnijdt het.

27

Doe antwoordde de Coninck, ende seyde, Geeft die het levendige kint, ende en doot het geensins niet: die is sijne moeder.

28

Ende geheel Israël hoorde dat oordeel dat de Coninck geoordeelt hadde, ende vreesde voor het aengesichte des Conincks: want sy sagen dat de Ga naar margenoot36 wijsheyt Godts Ga naar margenoot37 in hem was, om recht te doen.

margenoota
1.Reg. 7.8.
margenoot1
N. ten wijve.
margenoot2
Siet bov. cap. 2. vers 10. Hier hadde Salomo sijn Conincklicke woon-stede, uyt de welcke hy verhuyst is, als hy hem eene andere wooninge binnen Ierusalem gebouwt hadde. siet ond. cap. 7. vers 1. ende 8.
margenoot3
Siet ond. cap. 6. verstaet een huys tot den uytwendigen Godes-dienst ge-eygent, in ’t welcke de Arke, die een teecken was van Godes tegenwoordicheyt, hare plaetse soude hebben, ende daer in Godt door sijnen geest, ende woort soude woonen. Hierom wort oock den Tempel, des Heeren wooninge genoemt, 2.Chron. 6.2.
margenoot4
Siet ond. cap. 9. versen 15, 19.
margenoot5
D. hoewel het wel toeginck in de regeringe Salomons, nochtans wasser dit gebreck tegen den wettelicken Godes-dienst, datmen op de hoochten, ende vreemde altaren offerde; ende niet alleen inde Tente der tsamenkomste, ende op den Altaer des Heeren. Oversulcks namen sy hen te groote vryheyt, noch andere plaetsen, ende Altaren verkiesende om den Heere offerhande te doen; het welcke hen uytdruckelick verboden was, Levit. 17.3, 4. waer tegen op andere tijden oock dickwijls gesondicht wert. Siet ond. 22.44. 2.Reg. 14.4. ende 2.Chron. 33.17.
margenoot6
Wat dese geweest zijn, siet Levit. 26. op vers 30. hoewel daer gesproken wort van de hoochten, op de welcke men den afgoden offerde, maer hier van de gene, op de welcke men den Heere offerhande dede: alsoo 2.Chron. 33.17.
margenootb
Deut. 12.5.
margenoot7
D. nae het voorschrift, ende bericht het welcke hy hem gegeven hadde, in sijn leven, ende insonderheyt recht voor sijne doot.
margenoot8
D. hy volchde het gemeene misbruyck sijns volcks na: ende hoewel dit Godt enichsins door de vingeren sach, soo lange als de Tempel tot den uytwendigen Godes-dienst niet verordent en was nochtans en leestmen niet dat David dat gedaen heeft, die sonder twijfel by de Arke, ende op den Altaer Mosis geoffert heeft. Want dat hy offerhande gedaen heeft inde schuere van Aravna, geschiedde door Godts extraordinaer bevel, 2.Sam. 24.18.
margenootc
2.Chron. 1.3.
margenoot9
Eene Levitische stadt gelegen in de stamme Benjamins, Iosu. 9.3. ende 18.25. ende 21.17. alwaer de Tente der tsamenkomste was, met den Altaer die Bezaleel in de woestijne gemaeckt hadde, 2.Chron. 1.3, 5. om welcke oorsake men aldaer eenige hoochte gemaeckt hadde, op de welcke men offerde. Alsoo hadden sy oock eene hoochte te Ierusalem, alwaer de Arke des Heeren was, onder vers 15. ende 2.Chron. 1.4.
margenoot10
D. van grooter achtinge, ende seer vermaert, om dat aldaer de Tente der t’samenkomste was, ende de brand-offer Altaer.
margenootd
1.Reg. 9.2
margenoot11
Verst. niet eenen naturelicken, maer eenen Goddelicken droom, die hem vastelick in de memorie overbleef, met eene versekeringe, dat hy van Godt extraordinaerlick veroorsaeckt was: waer by quam een dadelick gevoelen van de sonderlinge wijsheyt, die Godt hem wonderbaerlick ingestort hadde. Vergel. Genes. 28. op vers 12.
margenoot12
T.w. den selven nacht, na dat hy geoffert hadde. Vergel. 2.Chron. 1.7.
margenoot13
D. in’t gelooven, belijden, ende voorstaen van de ware leere, ende in’t volgen vande rechte vromicheyt ende deuchtsaemheyt des levens, soo wel in sijn persoon, als in sijn ampt: ende dit alles uyt eenen oprechten yver sonder geveynsdicheyt des geestes.
margenoote
2.Chron. 1.8.
margenoot14
Siet Deut. 31. op vers 2.
margenootf
2.Chron. 1.9.
margenoot15
Ofte, menichvuldig.
margenoot16
Hebr. een hoorende herte, dat is, dat wijsheyt vatten kan. Alsoo is hooren voor verstaen meermaels genomen. siet Genes. 11. op vers 7. ende de verclaringe hier ond. vers 11.
margenoot17
D. veel in getale, ende groot van vermeugen. Vergel. Gen. 50.9. ende siet de aenteeck.
margenoot18
D. beviel den Heere wel. siet Gen. 19. op vers 8.
margenootg
2.Chron. 1.11.
margenoot19
Alsoo ond. vers 13. alle uwe dagen, voor al u leven. Soo wort een lanck leven genaemt Verlenginge der dagen, ond. vers 14. item, vermenichvuldiginge der dagen, Iob 29.18, etc.
margenoot20
D. haer leven, om hen van het selve te berooven.
margenoot21
D. om te konnen onderscheyden tusschen goet ende quaet, recht, ende onrecht, als hy de geschillen soude hooren, die hem in’t gerichte souden voorgebracht worden.
margenooth
Eccles. 1.16.
margenoot22
2.Chron. 1.10, 12, wijsheyt ende wetenschap: verstaet hier door de wijsheyt, eene vaste ende grondige kennisse aller goddelicke, ende menschelicke rechten, nae de welcke een Coninck leven, ende regeren moet, om Godt te behagen, ende sijn volck te behouden. Wetenschap, ofte, verstandicheyt is de kloeckheyt des geestes, hem van Godt extraordinaerlick ingestort, om de wijsheyt recht te gebruycken, ende nae de rechten ofte wetten in’t werck te stellen. Vergel. Iob 12.12. ende 28.12. Prov. 1.2.
margenoot23
Verstaet dit ten aensien. 1. van Coningen, Princen, ende Vorsten, onder de welcke hy in wijsheyt seer heeft uytgesteken.
2. van natuerlicke, politijke, ende burgerlicke dingen; welcker eygenschappen, werckingen, ende toevallen hy wonderlick getroffen heeft.
3. van de maniere also hy sijne groote wijsheyt gekregen heeft, te weten niet door menschelicke onderwijsinge, ende arbeyt, maer door Goddelicke ingevinge, ende des geestes verborgene aenblasinge.
margenooti
Matth. 6.33. Ephes. 3.20.
margenoot24
D. u leven lanck.
margenoot25
De welcke David in de Burcht Zions geset hadde, 2.Sam. 6.17.
margenoot26
T.w. om Godt te dancken. 1. voor die vriendelicke verschijninge, in de welcke hy hem aengeboden heeft de keure, van yet aen hem te versoecken.
2. voor de milde belofte die hy hem daer gedaen hadde.
3. voor het gevoelen van de vervullinge der selver.
4. voor de geluckige bevestinge van sijn Coninckrijcke.
margenoot27
Siet Genes. 20. op vers 8.
margenoot28
Siet van het Hebr. woort Iosu. 2. op vers 1.
margenoot29
Alsoo ond. vers 26. Siet Genes. 43. op vers 20.
margenoot30
T.w. Alsoo datse haer kint in den slaep doot gedruckt hadde.
margenoot31
Het Hebr. woort beteeckent dickwijls, yet seer neerstelick waernemen, ende aenmercken. Iob 37.14. Psal. 119.95. Ies. 43.18.
margenoot32
Hebr. neemt my een sweert, D. nemende [brenget] my. Siet van dese maniere van spreken, Genes. 12. op vers 15.
margenoot33
Verstaet hier door, de natuerlicke beweginge ende beroeringe, die een moederlick herte heeft, als sy haer kint siet in enich ongemack, ende noot, ofte perijckel van swaricheyt. Siet dese maniere van spreken Genes. 43. vers 30. ende de aenteeck.
margenoot34
Hebr. doodende en doot het niet. alsoo in’t volgende vers.
margenoot35
Hebr. oock mijne, oock uwe en zy het niet.
margenoot36
D. een seer overtreffelicke, ende extraordinare wijsheyt, die hem van Godt gegeven was.
margenoot37
Hebr. In’t midden van hem. siet Iob 20. op vers 14.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken