Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ix. Capittel.

Godt verschijnt Salomo ander mael, vers 1. etc. Salomo schenckt den Coninck Hiram eenige steden voor sijne diensten, 10. Een verhael van de gestichten, ende sterckten die Salomo gebouwt heeft, 15. van ’t onderscheyt sijner ondersaten, 20. van sijne jaerlicksche offerhanden, 25. van sijne schips-vlote nae Ophir, 26.

1

HEt geschiedde nu, Ga naar margenoota als Salomo voleyndt hadde te bouwen het Huys des HEEREN, ende het huys des Conincks: Ga naar margenootb ende Ga naar margenoot1 alle de begeerte van Salomo, die Ga naar margenoot2 hem gelust hadde te maken;

2

Dat de HEERE Ga naar margenoot3 ten anderen male Salomo verscheen, Ga naar margenootc gelijck als hy hem in Gibeon verschenen was.

3

Ende de HEERE seyde tot hem; Ick hebbe u gebedt, ende uwe smeeckinge gehoort, die ghy voor mijn aengesicht smeeckende gedaen hebt: Ick hebbe dat Huys Ga naar margenoot4 geheylicht, het welcke ghy gebouwt hebt, Ga naar margenootd Ga naar margenoot5 op dat ick mijnen Name aldaer tot Ga naar margenoot6 in eeuwicheyt sette: ende Ga naar margenoot7 mijne oogen, ende mijn herte sullen daer zijn t’ allen dagen.

4

Ende so ghy Ga naar margenoot8 voor mijn aengesichte wandelen sult, gelijck als uwe vader David gewandelt heeft, met Ga naar margenoot9 volkomenheyt des herten, ende met oprechticheyt, om te doen nae al dat ick u geboden hebbe, [ende] mijne insettingen, ende mijne rechten houden sult:

5

So sal ick den throon uwes Conincrijcks over Israël bevestigen in eeuwicheyt: Ga naar margenoote gelijck als ick gesproken hebbe over uwen vader David, seggende; Ga naar margenoot10 Ga naar margenootf Geen man en sal u afgesneden worden van den throon Israëls.

6

[Maer] Ga naar margenootg so ghy lieden u Ga naar margenoot11 teenemael afkeeren sult, ghy, ende uwe kinderen, Ga naar margenoot12 van my na [te volgen], ende niet houden en sult mijne geboden, [ende] mijne insettingen, die ick voor uwen aengesichte gegeven hebbe: maer henen gaen, ende andere Goden dienen, ende u voor de selve neder buygen sult:

7

So sal ick Israël uytroeyen van het lant, dat ick hen gegeven hebbe, ende dit huys, het welcke Ga naar margenooth ick mijnen Name geheylicht hebbe, sal ick Ga naar margenoot13 van mijn aengesichte wechwerpen: Ga naar margenooti ende Israël sal tot een spreeck-woort, ende spot-reden zijn onder alle volckeren.

8

Ga naar margenootk Ende aengaende dit Huys Ga naar margenoot14 [dat] Ga naar margenoot15 verheven sal geweest zijn, al wie voor het selve voorby gaen sal, sal sich ontsetten, ende Ga naar margenoot16 fluyten: men sal seggen, Ga naar margenootl Waerom heeft de HEERE alsoo gedaen aen desen lande, ende aen desen Huyse?

9

Ende men sal seggen; Om dat sy den HEERE haren Godt Ga naar margenoot17 verlaten hebben, die hare vaderen uyt Egyptenlant uytgevoert hadde, ende hebben sich aen andere Goden gehouden, ende sich voor de selve nedergebogen, ende die gedient: daerom heeft de HEERE al dit quaet over hen gebracht.

10

Ga naar margenootm Ende het geschiedde ten eynde van twintich jaren, in de welcke Salomo die twee huysen gebouwt hadde; Ga naar margenoot18 het Huys des HEEREN, ende het huys des Conincks;

11

([Waertoe] Hiram de Coninck van Tyrus, Salomo van Ceder-boomen, ende van Dennen-boomen, ende van gout, nae allen sijnen lust opgebracht hadde) dat alsdoe de Coninck Salomo aen Hiram Ga naar margenoot19 twintich steden gaf in het lant van Ga naar margenoot20 Galilea.

12

Ende Hiram tooch uyt van Tyrus, om de steden te besien, die Salomo hem gegeven hadde; maer sy Ga naar margenoot21 en waren niet recht in sijne oogen.

13

Daerom seyde hy; Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, die ghy my gegeven hebt? ende hy naemdese het lant Ga naar margenoot22 Cabul, tot op desen dach.

14

Ende Hiram hadde den Coninck gesonden, hondert, ende Ga naar margenoot23 twintich talenten gouts.

15

Dit is nu de oorsake van den Ga naar margenoot24 uytschot, die de Coninck Salomo dede opkomen, om het Huys des HEEREN te bouwen, ende sijn huys, ende Ga naar margenoot25 Millo, ende den muer van Ierusalem: mitsgaders

[Folio 160v]
[fol. 160v]

Ga naar margenoot26 Hazor, ende Ga naar margenoot27 Megiddo ende Ga naar margenoot28 Gezer.

16

[Want] Pharao de Coninck van Egypten was opgekomen, ende hadde Gezer ingenomen, ende die met vyer verbrant, ende de Canaaniten, die in de stadt woonden, gedoodt, ende haddese sijner dochter, de huysvrouwe van Salomo, tot een geschenck gegeven.

17

Also bouwde Salomo Gezer, ende het Ga naar margenoot29 leege Beth-Horon:

18

Ga naar margenootn Ende Ga naar margenoot30 Baalath, ende Ga naar margenoot31 Tamor in de woestijne, in Ga naar margenoot32 dat lant:

19

Ende alle de Ga naar margenoot33 schat-steden, die Salomo hadde, ende Ga naar margenoot34 de wagen-steden, ende de steden der ruyteren; ende wat de begeerte Salomons begeerde te bouwen, Ga naar margenoot35 in Ierusalem, ende in den Libanon, ende in het gantsche lant sijner heerschappye.

20

Aengaende al het volck dat overgebleven was van de Amoriten, Hethiten, Pheriziten, Hiviten, ende Iebusiten, die niet en waren van de kinderen Israëls:

21

Hare kinderen die na hen in het lant overgebleven waren, die de kinderen Israëls niet en hadden konnen Ga naar margenoot36 verbannen: die heeft Salomo gebracht Ga naar margenoot37 op slaefschen uytschot tot op desen dach.

22

Doch van de kinderen Israëls en Ga naar margenooto maeckte Salomo geenen slave: maer sy waren krijchslieden, ende sijne knechten, ende sijne Vorsten, ende sijne Hooft-lieden, ende de Overste sijner wagenen, ende sijner ruyteren.

23

Dese waren de Overste der bestelden die over het werck Salomons waren, Ga naar margenoot38 vijf hondert ende Ga naar margenoot39 vijftich: die heerschappye hadden over het volck dat in het werck doende was.

24

Doch Ga naar margenootp de dochter Pharaos tooch van de Ga naar margenoot40 stadt Davids op tot haer huys, het welcke Ga naar margenoot41 hy voor haer gebouwt hadde: doe bouwde hy Ga naar margenoot42 Millo.

25

Ende Salomo offerde Ga naar margenoot43 driemael des jaers brand-offeren, ende danck-offeren, op den altaer dien hy den HEERE gebouwt hadde, ende roockte op dien, de welcke voor Ga naar margenoot44 het aengesichte des HEEREN was: als hy het huys volmaeckt hadde.

26

De Coninck Salomo maeckte oock schepen te Ga naar margenoot45 Ezion Geber, dat by Ga naar margenoot46 Eloth is aen den oever der Schelf-zee, in het lant van Edom.

27

Ende Hiram sondt met die schepen sijne knechten, Ga naar margenoot47 schip-lieden, kenners van de Zee, met de knechten van Salomo.

28

Ende sy quamen tot Ga naar margenoot48 Ophir, ende haelden van daer des gouts, Ga naar margenoot49 vier hondert ende twintich talenten: ende brachten’t tot den Coninck Salomo.

margenoota
2.Chron. 7.11.
margenootb
2.Chron. 7.11.
margenoot1
D. alle sijne begeerte.
margenoot2
D. al wat Salomo in’t herte gecomen was, om te maken, gelijck verklaert wort 2.Chron. 7.11.
margenoot3
T.w. na de bouwinge, ende de inwyinge des Tempels, maer niet na de bouwinge van het Conincklicke huys, de welcke 13 jaren daer na volbracht is. eenige verstaen dat dese verschijninge geschiet zy, na dat beyde huysen voltrocken waren.
margenootc
1.Reg. 3.5.
margenoot4
D. tot een heylich gebruyck afgesondert. alsoo Gen. 2. op vers 3.
margenootd
Deuter. 12.11. 1.Reg. 8.29
margenoot5
Siet bov. 8. op vers 29.
margenoot6
Siet bov. 8. op vers 13.
margenoot7
Verst. door de oogen des Heeren, sijne voorsichticheyt in’t bewaren van den Tempel, ende in’t voorstaen van den Godes-dienst, die daer in plaetse moeste hebben, wel verstaende nae de conditie, die hier by gevoecht wort; ende verstaet door sijn herte, sijne genade, ende liefde tegen de gene, die hem in dit huys oprechtelick dienen souden.
margenoot8
Siet Genes. 17. op vers 1. ende bov. 8.23.
margenoot9
D. ongeveynstheyt, onvalscheyt, eenvoudicheyt. Siet Genes. 6. op vers 9.
margenoote
2.Sam. 7.12, 16. 1.Reg. 6.12. 1 Chron. 22.10. Psal. 132.12.
margenoot10
Siet bov. 2. op vers 4.
margenootf
1.Reg. 2.4.
margenootg
2.Sam. 7.14. Psal. 89.30, 31. etc.
margenoot11
Hebr. afkeerende afkeeren sult.
margenoot12
Hebr. van achter my, namelick, te komen, ofte te volgen, dat is, van my, nae mijn woort te hooren, te gelooven, te vreesen, ende te dienen. Alsoo 1.Sam. 12.20. 2.Reg. 18.6. Vergel. 2.Sam. 2.21.
margenooth
Ierem. 7.15.
margenoot13
D. uyt mijne oogen, ende uyt mijn herte. Siet bov. op vers 3.
margenooti
Deut. 28.37.
margenootk
2.Chron. 7.21.
margenoot14
Dit woort is hier in gevoecht uyt 2.Chron. 7.21.
margenoot15
T.w. door de verkondiginge van mijne leere, ende mijne wercken.
margenoot16
Als over de gene diemen spottelick wil smaden. Siet oock sulcke maniere van spreken, Ierem. 19.8. ende 49.17. ende 50.13. Somtijts wort by dit woort oock gevoecht, het schudden des hoofts, het klappen ende bewegen der handen, welcke alle uyterlicke teeckenen, ende gebeerden zijn van smadelicke bespottinge, siet Thren. 2.15. Zephan. 2.15.
margenootl
Deut. 29.24. Ierem. 22.8.
margenoot17
T.w. door eene trouweloose snootheyt, over de welcke sich de Heydenen selve schamen, die hare gewaende Goden niet veranderen en willen. Ier. 2.10, 11.
margenootm
2.Chron. 8.1.
margenoot18
T.w. het Huys des Heeren in 7 jaren, bov. cap. 6. vers 38. Ende de andere huysen in 13 jaren, bov. cap. 7. vers 1.
margenoot19
De welcke waren gelegen in de Noortpale des lants van Canaan, ontrent de Syriers, ende Zidoniers, ende grensende aen den stam Asers, doch (so eenige meynen) daer onder niet behoorende: om dat anders Salomo die niet en hadde mogen wech geven. Andere houden dat hy hem het gebruyck alleen, ende niet den eygendom der selver gegeven heeft.
margenoot20
’Twelcke westwaert aen het lantschap van Tyrus paelde. want Galilea is een lant, hebbende tegen het Oosten de Iordane, tegen het Suyden het lant van Samaria, tegen het Noorden het geberchte Libanon, tegen het Westen Phenicien, daer in Tyrus gelegen is. Galilea wort bedeelt in opper, ende onder Galilea. Van het opper Galilea toegenaemt het Galilea der heydenen wort hier gesproken, ende Matth. 4.15.
margenoot21
D. sy en behaechden hem niet. alsoo Iud. 14.3. 1.Chron. 13.4. uyt welcke oorsake Hiram de selve den Coninck Salomo wedergegeven heeft: gelijckmen afnemen kan uyt 2.Chron. 8.2. want aldaer het woort geven voor wedergeven moet verstaen worden.
margenoot22
T.w. om dattet hem mishaechde: want dit woort in Phenicia, daer onder Tyrus behoorde, sulcks beteeckende, gelijck eenige melden. Andere verduytschen dit woort slijckich, zandich, ofte, moraschich.
margenoot23
Verstaet dit van gemeyne talenten: ende siet van deser weerde, Exod. 25. op vers 39.
margenoot24
Siet hier van bov. 5. op vers 13. De sin is, de wijle Salomo sulcken voorraet van gelt, ende ander gereetschap tot den bouw des Tempels hadde, so heeft hy sekeren uytschot van mannen opgenomen, die in dit werck souden besich zijn, om het selve met alle vlijt te voorderen, tot dat het volmaeckt soude worden.
margenoot25
Men meent dat dit eenich groot bolwerck is geweest, omtrent het palleys des Conincks, daer het volck eerst inkomende, ontfangen wert; dienende tot een vertreck, ofte wacht-huys voor de Conincklicke wacht. Siet hier van 2.Sam. 5.9. ende 1.Reg. 11.27.
margenoot26
Eene stadt gelegen in den stamme Naphtali, aen den Iordaen. Siet Ios. 11.10. ende 19.36.
margenoot27
Gelegen in den halven stamme Manasses op de zijde van de Iordane. siet Ios. 12.17. ende 17.11. Iudic. 1.27.
margenoot28
Gelegen in den stamme Ephraim. Siet Iosu. 10.33.
margenoot29
Gelegen in den stam Benjamins. voecht hier by uyt 2.Chron. c. 8. vers 17. het opper Beth-Horon: gelegen in den stam Ephraim, Ios. 21.22.
margenootn
2.Chron. 8.6, etc.
margenoot30
Gelegen in de stamme van Dan, Iosu. 19.44.
margenoot31
Ofte, Tadmor. Sommige houden dese plaetse voor eene stadt gelegen in de woestijne Iuda, niet verre van Engedi: andere voor de stadt Palmyra, gelegen in de woestijne van Syrien.
margenoot32
D. in ’t lant van Israel.
margenoot33
In de welcke allen voorraet, tuych, ende gereetschap ter oorlooge, ofte oock van lijf-tocht wechgeleyt wort: anders genoemt ammonitie, ende proviand-huysen. Vergel. Exod. 1. vers 11.
margenoot34
Alwaer de oorloochs-wagenen, diemen doen in den krijch gebruyckte, bewaert wierden.
margenoot35
Siet bov. 7. op vers 2. ende 2.Chron. 8.6.
margenoot36
Siet Deut. 2. op vers 34.
margenoot37
D. hy schattese als lijf-eygene. Sy woonden onder de Israeliten, ende worden genaemt de slaven, ofte, knechten van Salomo, Ezrae 2.55. Nehem. 7.57. om dat Salomo de ordinantie, aengaende dese slaven gemaeckt hadde. Dese hebben haer eerst moeten begeven tot de ware relegie, anders en soude Salomo hen dese weldaet niet hebben mogen doen, Deut. 7.2. Van het woort uytschot, siet oock bov. 5.13.
margenooto
Levit. 25. vers 29.
margenoot38
2.Chron. 8.10. staet van 250, maer verstaet dat dese in alles zijn geweest 500 gelijck hier staet, maer dat sy by beurte de opsicht nemende, t’elcken waren 250.
margenoot39
Die by beurten bedienden het ampt van tien mannen, om de andere tot het werck aen te drijven. Siet 1.Reg. 5.16. ende de aenteeck.
margenootp
2.Chron. 6.11.
margenoot40
Siet bov. 8. op vers 1.
margenoot41
Namelick Salomo.
margenoot42
Siet bov. op vers 15.
margenoot43
T.w. op het Paesschen, Pinxteren, ende Loof-hutten feest. 2.Chron. 8.13.
margenoot44
D. in’t Heylige, recht voor het Alderheylichste, daer in de Arke was een teecken van Godts tegenwoordicheyt.
margenoot45
Dit is de 32 legerplaetse der Israeliten geweest Num. 33.35. Sy was een stadt met eene haven liggende aen de Schelf-zee, ofte Roode-zee.
margenoot46
Anders Elath genaemt, 2.Reg. 14.22. een stadt gelegen in het lant Edoms aen den oever der Schelf-zee. Siet Deut. 2.7. dese stadt heeft Azaria anders Uzzia genaemt, de Coninck van Iuda, gewonnen, ende aen Iuda wedergebracht, ende de selve herbouwt, 2.Reg. 14.22. maer onder Achaz den Coninck van Iuda, heeftse Rezin de Coninck van Syrien, den Ioden weder afgenomen, 2.Reg. 16.6.
margenoot47
Hebr. mannen der schepen, D. die sich met de schipvaert geneeren.
margenoot48
Men houdt dit voor een Eylant in Oost-Indien: ende wort van Iosephus, Lib. 8. Antiquit. cap. 2. Aurea Chersonesus genaemt, dat wy nu Malacca noemen. Sommige willen dat dit zy Peru geweest in West-Indien.
margenoot49
Vergel. dit met 2.Chron. 8.18. met d’aenteeck.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken