Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xvj. Capittel.

De Propheet Iehu propheteert tegen Baësa, vers 1, etc. sijn sone Ela succedeert hem, 8. dien Zimri doodt, ende wort Coninck, 9. van Omri belegert zijnde verbrandt hem selven, 15. Omri de overhant hebbende over Tibni, wort Coninck, 21. hy bouwt Samaria, 24. volcht de sonden Ierobeams, 25. ende sterft, 28. sijn sone Achab komt in sijne plaetse, 29. die is goddelooser, dan de voorgaende, 30. Hiël bouwt Iericho, 34.

1

DOe geschiedde het woort des HEEREN tot Ga naar margenoot1 Iehu den soon Ga naar margenoot2 Hanani tegen Baësa, seggende:

2

Daerom Ga naar margenoota dat ick u Ga naar margenoot3 uyt het stof verheven, ende u tot eenen Voorganger over mijn volck Israël gestelt hebbe; ende ghy Ga naar margenoot4 gewandelt hebt inden wech Ierobeams, ende mijn volck Israël hebt Ga naar margenoot5 doen sondigen, my tot toorn verweckende door hare sonden;

3

Siet, Ga naar margenoot6 so sal ick de nakomelingen van Baësa, ende de nakomelingen van sijn Ga naar margenoot7 huys, wechdoen; ende ick sal u huys maken, Ga naar margenootb gelijck het huys Ierobeams des soons Nebats.

4

Ga naar margenoot8 Die Ga naar margenootc van Baësa in de stadt sterft, sullen de honden eten; ende die van hem in ’t velt sterft, sullen de vogelen des Hemels eten.

5

Het overige nu der geschiedenissen van Baësa, ende dat hy gedaen heeft, ende sijne macht; zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Coningen Israëls?

6

Ende Baësa ontsliep met sijne vaderen, ende wert begraven te Ga naar margenoot9 Tirza: ende sijn sone Ela regeerde in sijne plaetse.

7

Ga naar margenoot10 Alsoo geschiedde oock het woort des HEEREN, door Ga naar margenoot11 den dienst des Propheets Iehu des soons van Hanani, tegen Baësa, ende tegen sijn huys, ende dat om al het quaet, dat hy gedaen hadde, Ga naar margenoot12 inde oogen des HEEREN, hem tot toorn verweckende door Ga naar margenoot13 het werck sijner handen, om dat hy was gelijck het huys Ierobeams, Ga naar margenootd ende om dat hy Ga naar margenoot14 het selve verslagen hadde.

8

In het ses-en-twintichste jaer van Asa de Coninck Iuda, wiert Coninck Ela de soon Baësa over Israël, te Tirza, [ende regeerde] Ga naar margenoot15 twee jaren.

9

Ende Zimri sijn knecht, Overste vande helft der wagenen, maeckte eene verbintenisse tegens hem, als hy te Tirza was, sich droncken drinckende in het huys vanArza de Ga naar margenoot16 Hof-meester te Tirza:

10

So quam Ga naar margenoote Zimri in, ende sloech hem,

[Folio 165r]
[fol. 165r]

hem, ende doodde hem, in Ga naar margenoot17 het seven-en-twintichste jaer van Asa den Coninck van Iuda: ende hy Ga naar margenoot18 wert Coninck in sijne plaetse.

11

Ende het geschiedde als hy regeerde, als hy op sijnen Ga naar margenoot19 throon sat, dat hy het gantsche huys van Baësa sloech; hy en liet hem niet over Ga naar margenoot20 die aen de wandt pist, nochte Ga naar margenoot21 sijne bloet-verwanten, nochte Ga naar margenoot22 sijne vrienden.

12

Also verdelchde Zimri het gantsche huys van Baësa; Ga naar margenootf nae het woort des HEEREN, dat hy over Baësa gesproken hadde, door den dienst des Propheten Iehu:

13

Om alle de Ga naar margenoot23 sonden van Baësa, ende de sonden van Ela sijnen sone, daermede sy gesondiget hadden; ende daer mede sy Israël hadden doen sondigen, tot toorn verweckende den HEERE den Godt Israëls, door hare Ga naar margenoot24 ydelheden.

14

Het overige nu der geschiedenissen van Ela, ende al wat hy gedaen heeft; is dat niet geschreven Ga naar margenoot25 in het boeck der Chroniken der Coningen Israëls?

15

In het seven-en-twintichste jaer van Asa de Coninck van Iuda, regeerde Zimri seven dagen te Tirza: ende het volck hadde sich gelegert tegen Ga naar margenoot26 Gibbethon, dat der Philistijnen is.

16

Het volck nu dat sich Ga naar margenoot27 gelegert hadde, hoorde seggen; Zimri heeft Ga naar margenoot28 eene verbintenisse gemaeckt, ja heeft oock den Coninck verslagen: daerom maeckte het gantsche Israël ten selvigen dage Ga naar margenoot29 Omri den Crijchs-oversten Coninck over Israël, in ’t leger.

17

Ende Omri tooch op, ende gantsch Israël met hem van Gibbethon, ende belegerden Tirza.

18

Ende het geschiedde, als Zimri sach dat de stadt ingenomen was; dat hy ginck in het Palais van het huys des Conincks, ende verbrandde Ga naar margenoot30 boven sich het huys des Conincks met vyer, ende sterf:

19

Om sijne sonden die hy gesondicht hadde, doende dat quaet was Ga naar margenoot31 in de oogen des HEEREN, Ga naar margenoot32 wandelende inden wech Ierobeams, ende in Ga naar margenoot33 sijne sonde, die hy gedaen hadde, doende Israël sondigen.

20

Het overige nu der geschiedenissen van Zimri ende sijne Ga naar margenoot34 verbintenisse, die hy Ga naar margenoot35 gemaeckt heeft; zijn die niet geschreven in het Ga naar margenoot36 boeck der Chroniken der Coningen Israëls?

21

Doe wert het volck Israëls verdeelt Ga naar margenoot37 in twee helften: de helft des volcks Ga naar margenoot38 volchde Tibni den sone Ginaths, om hem Coninck te maken; ende de helft volchde Omri.

22

Maer het volck dat Omri volchde was stercker, dan het volck dat Tibni den sone Ginaths volchde; ende Tibni sterf, ende Omri regeerde.

23

In het een-en-dertichste jaer van Asa den Coninck van Iuda, wert Omri Coninck over Israël, [ende regeerde] Ga naar margenoot39 twaelf jaer: te Tirza regeerde hy ses jaren.

24

Ende hy kocht den berch Ga naar margenoot40 Samaria van Semer, voor twee Ga naar margenoot41 talenten silvers; ende bebouwde den berch; ende noemde den naem der stadt, die hy bouwde, nae den naem van Ga naar margenoot42 Semer, des berchs heere, Ga naar margenoot43 Samaria.

25

Ende Omri dede dat quaet was inde oogen des HEEREN; ja hy dede erger, dan alle die voor hem geweest waren.

26

Ende hy wandelde in alle wegen Ierobeams des soons Nebats, ende in sijne sonden, daermede hy Israël hadde doen sondigen; verweckende den HEERE den Godt Israëls tot toorne, door hare Ga naar margenoot44 ydelheden.

27

Het overige nu der geschiedenissen van Omri, wat hy gedaen heeft, ende sijne macht die hy Ga naar margenoot45 gepleecht heeft; Ga naar margenoot46 zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Coningen Israëls?

28

Ende Omri ontsliep met sijne vaderen, ende wert begraven te Samaria: ende sijn soon Achab regeerde in sijne plaetse.

29

Ende Achab de soon Omri wert Coninck over Israël, in het acht-en-dertichste jaer van Asa den Coninck van Iuda: ende Achab de soon Omri regeerde over Israël, te Samaria, twee-en-twintich Ga naar margenoot47 jaer.

30

Ende Achab de sone van Omri dede dat quaet was inde oogen des HEEREN; meer dan alle die voor hem geweest waren.

31

Ende het geschiedde Ga naar margenoot48 (wast eene lichte sake, dat hy wandelde in de sonden Ierobeams des soons Nebats?) dat hy noch ter Vrouwe nam Izebel de dochter Eth Baals des Conincks der Zidoniers, ende henen ginck, ende diende den Ga naar margenoot49 Baal, ende booch sich voor hem.

32

Ende hy richtede den Baal eenen Altaer op, in Ga naar margenoot50 het huys Baals, ’t welcke hy te Samaria gebouwt hadde.

33

Oock maeckte Achab een Ga naar margenoot51 Bosch: so dat Achab Ga naar margenoot52 noch meer dede om den HEERE den Godt Israëls tot toorn te verwecken, dan alle Coningen Israëls die voor hem geweest waren.

34

In sijne dagen bouwde Hiël de Betheliter Iericho: Ga naar margenoot53 op Abiram sijnen Eerstgeborenen sone heeft hy haer gegrontvest, ende op Segub sijnen joncxsten [sone] heeft hy hare poorten gestelt: Ga naar margenootg nae het Woort des HEEREN, dat hy door Ga naar margenoot54 den dienst van Iosua den sone Nun gesproken hadde.

margenoot1
Van desen Propheet leestmen oock 2.Chron. 19.2. ende 20.34. ende is te onderscheyden van Iehu, die Coninck van Israel geweest is, ond. 19. vers 16. ende van andere, die desen naem mede gehadt hebben, 1.Chron. 2.38. ende 12.3.
margenoot2
Die mede te onderscheyden is van andere, die den selven naem gehadt hebben. 1.Chron. 25.4. Ezr. 10.20.
margenoota
1.Reg. 14.7.
margenoot3
D. uyt eenen seer leegen, ende geringen staet. Vergel. 1.Sam. 2.8. Psal. 113.7. Het woordeken stof, is dickwijls genomen voor, leegheyt, verachtinge, onvermogen, droefheyt, nieticheyt, Psa. 7.6. ende 119.25. Iob 16.15. Iesa. 26.5. Thren. 3.16.
margenoot4
Siet bov. 15. op vers 26.
margenoot5
Siet bov. 14. op vers 16.
margenoot6
And. so sal ick doen branden achter Baësa ende achter sijn huys.
margenoot7
D. geslachte: alsoo in’t volgende. siet bov. 14. op vers 10.
margenootb
1.Reg. 15.29.
margenoot8
Siet bov. 14. op vers 11.
margenootc
1.Reg. 14.11. ende 15.29. ende 16.12.
margenoot9
Siet van dese stadt, boven 14. op vers 17.
margenoot10
De sin is; gelijck te vooren het woort des Heeren geschiet was door den Propheet Ahia tegen Ierobeam, bov. 14.7. dat oock alsoo het selve geschiet is door den Propheet Iehu tegen Baësa, ende dat beyde de voor-seggingen elck opharen tijt vervult zijn.
margenoot11
Hebr. door de hant. alsoo ond. vers 12. siet Lev. 8. op vers 36.
margenoot12
Alsoo ond. vers 19.25. ende 30. Siet Genes. 38. op vers 7. ende bov. 11. op vers 6.
margenoot13
Het welcke meest tweederley was. 1. afgoderye, in de welcke hy Ierobeam was gelijck geweest.
2. moordadicheyt, ende tyrannye tegen des selven huys bedreven; gelijck de volgende woorden deses vers uytwijsen. Vergel. Hos. 1. op vers 5.
margenootd
1.Reg. 15.29.
margenoot14
T.w. het huys Ierobeams. Siet bov. 15.29.
margenoot15
Verst. met ten vollen twee jaren; maer, tot in het tweede jaer. want in het 26 jaer des Conincx Asa, is hy Coninck geworden, gelijck in dit vers geseyt is, ende in het 27 is hy omgebracht, ond. vers 10. het is de gewoonte der H. Schrift, een effen getal te gebruycken voor een oneffen, ofte een volkomen voor een onvolkomen. Siet Genes. 15. op vers 13. item bov. cap. 7. vers 15. ende 15. versen 25, ende 33. ende c. 16.8.
margenoot16
Hebr. die over het huys was. T.w. des Conincx: Verst. daer door het geheele hof-gesin. die nu daer over gestelt is, wort by ons Hofmeester genaemt. Vergel. bov. 4. vers 6. ende de aenteeck. daer op.
margenoote
2.Reg. 9.31.
margenoot17
Siet bov. op vers 8.
margenoot18
T.w. den tijt van 7 dagen. Siet ond. vers 15.
margenoot19
Op desen te sitten, is, als Coninck te regeren: welck woort hier oock tot verklaringe voor gaet, als bov. cap. 1. vers 13. Siet voorts aldaer d’aenteeck.
margenoot20
Siet bov. 14. op vers 10.
margenoot21
Hebr. sijne lossers, dien het toequam de wrake des dootslachs wettelick te versorgen: dewelcke waren de naeste van den bloede. Num. 35.12.
margenoot22
D. sijne goede beminde, ende bekende, ofse schoon door maechschap hem niet en bestonden.
margenootf
Bov. versen 1, 2, etc.
margenoot23
Op de welcke Godt gesien heeft, die aldus sijne gerechtige wrake uytvoerde, ende niet Zimri, die alleen sijnen ongerechtigen moetwille volchde, bov. vers 7. Vergel. oock bov. 15. d’aenteeck. op vers 29.
margenoot24
D. Afgoden, die gantsch niets en zijn in de werelt, 1.Cor. 8.4. ende c. 10.19. Siet Levit. 19. op vers 4.
margenoot25
Siet bov. c. 14. op vers 19.
margenoot26
Siet bov. 15. op vers 27.
margenoot27
N. voor Gibbethon.
margenoot28
Siet bov. 15. op vers 27.
margenoot29
De vader van Achab, met den welcken hy in’t stuck van valschen Godes-dienst, ydele superstitien, ende quade wercken gevoecht wort, Mich. 6.16. ende wort in desen verklaert erger geweest te zijn dan alle de Coningen, die voor hem geweest waren, ond. vers 25.
margenoot30
D. het huys daer in hy was, verbrandde hy met sich selven. Eene gelijcke maniere van spreken is, Iudic. 12.1.
margenoot31
Siet bov. 11. op vers 6.
margenoot32
D. volgende de sonden Ierobeams. Siet bov. c. 15. op vers 26.
margenoot33
Siet bov. 14. op vers 16.
margenoot34
Siet bov. 15. op vers 27.
margenoot35
Hebr. verbonden heeft.
margenoot36
Hier uyt blijckt dat dit boeck niet te verstaen en is van de twee boecken der Chroniken, die in den Bybel achter de twee boecken der Coningen volgen, gelijck aengeteeckent is, bov. 14. op vers 19. overmits in dese Chroniken niet geschreven en is het gene hier, ende ond. vers 27. verhaelt wort.
margenoot37
Hebr. in de helft.
margenoot38
Hebr. was achter Tibni: alsoo in’t volgende. Siet bov. 1. op vers 7.
margenoot39
Zijnde daer onder begrepen de vier jaren, die hy met Tibni geregeert hadde, beginnende van het 27 jaer des Coninckrijcks van Asa.
margenoot40
Hebr. Schomeron. Is een berch gelegen in den stam Ephraims, ontrent de palen des stams Manassis; van den welcken de stadt Samaria, daer op gebouwt, ende het geheel omliggende lantschap, sijnen naem gekregen heeft. Vergel. bov. cap. 13. de aenteeck. op vers 32.
margenoot41
Siet van ’t gewichte eens talents Exod. 25. op vers 39.
margenoot42
Onderscheyden van de andere, die desen naem gehadt hebben, 1.Chron. 6.46. ende 7.34.
margenoot43
Eene stadt gebouwt op het voorgemelte geberchte in de welcke de Coningen Israels, na datse Tirza verlaten hadden, haer hof, ende wooninge gehadt hebben, boven de 200 jaren eer Salmanasser dese stadt ingenomen: het rijcke Israels uytgeroeyt, ende de 10 stammen gevanckelick in Assyrien vervoert heeft. 2.Reg. 17.5, etc.
margenoot44
Siet bov. op vers 13.
margenoot45
Hebr. gedaen heeft. And. waer door hy ’t gedaen heeft.
margenoot46
Siet bov. op vers 20.
margenoot47
T.w. niet volkomen: want het eerste jaer heeft hy gemeyn gehadt met sijnen vader, het laetste met sijnen sone. siet vov. op vers 8.
margenoot48
D. was’t eene kleyne, ende geringe sonde, dat hy de afgoderye, ende grouwelen Ierobeams navolchde? Verst. Neent, geensins: maer het was (wil de H. Geest seggen) eene afgrijselicke afwijckinge van den waren Godt. want dese maniere van vragen brengt seer stercke loocheninge mede. Siet Gen. 18. op vers 17.
margenoot49
Siet Iud. 2. op vers 11.
margenoot50
D. in den Tempel. Alsoo 1.Sam. 5.2. ende 31. versen 9, 10. bov. 12.31. 2.Reg. 10.21.
margenoot51
T.w. ter eere van den Afgodt Baal. Siet Deuter. 7. op vers 5.
margenoot52
Hebr. toe dede, ofte, toevoechde te doen. Siet Gen. 8. op vers 10.
margenoot53
De sin is, dat hy de bouwinge begost heeft met het verlies van sijnen eerst-geboren sone, ende voleynt met het verlies van sijnen jonxsten, waer mede vervult wert de vervloeckinge van Iosua over de 1000 jaren tegens den herbouwer deser stadt uytgesproken, Iosu. 6.26.
margenootg
Iosu. 6.26.
margenoot54
Hebr. door de hant. Vergel. Levit. 8.36. ende d’aenteeck.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken